| |
| |
| |
Annotaties
Deel I. Lyrische poëzie
Vroegere gedichten
pagina |
|
18 |
‘Zang om de lente’ werd samen met ‘Kronos’ (zie Deel 2. Epische poëzie) opgenomen onder de titel ‘Vroegere gedichten’ in de bundel Verzen (1905), die de tweede druk van Het vader-huis en de eerste druk van De boom-gaard der vogelen en der vruchten bevat. In de ‘tweede, vermeerderde druk’ van Verzen (1914) werd de groep ‘Vroegere gedichten’ nog uitgebreid met ‘Door het zomeren’. Beide gedichten, ‘Door het zomeren’ en ‘Zang om de lente’ werden gepubliceerd in Van nu en straks, Nieuwe reeks, 1, resp. nr. 1 (januari 1896) en nr. 3 (mei 1896). Twee andere gedichten in diezelfde jaargang, ‘Herfst’ en ‘Storm-zang’, en een deel van het oorspronkelijke ‘Zang om de lente’ zijn ongebundeld gebleven. Van de Woestijne ondertekende hier voor het eerst gedichten met zijn eigen naam, voor zijn ‘vroege werk’ gebruikte hij tot dan diverse pseudoniemen. |
| |
Het vader-huis
23 |
Wijding aan mijn vader
Karel van de Woestijne was twaalf jaar oud toen zijn vader overleed op 9 september 1890. |
43 |
Venus en Adonis (Tusschen-zang)
De Griekse mythe van de beeldschone jongeling Adonis, op wie Venus (of: Aphrodite), de liefdesgodin zelf, verliefd was, geeft hier vorm aan een thema dat kenmerkend is voor de jonge Van de Woestijne: de overgave aan de liefde boezemt de jongeman angst in. Het thema wordt hernomen in het bewaarde ‘fragment’ van het ‘Woudspel’ Adonis (in Deel 2. Epische poëzie). |
71 |
Zegen deze' avond
Het gedicht wordt door Van de Woestijne aangehaald in zijn literaire |
| |
| |
|
kroniek ‘Beeld en woord’ in Vlaanderen 2 (1904), p. 514-515. Hij deelt mee dat het beginvers als ‘louter woord-beeld’ reeds drie jaar aanwezig was voor het gedicht ontstond. |
77 |
Thanatos en de vreemdeling (Eind-zang)
Thanatos: (Gr.) de Dood |
| |
De boom-gaard der vogelen en der vruchten
97 |
De jongste sater
Het gedicht komt ter sprake in Van de Woestijnes Dagboek 1903-1905, waar wordt genoteerd dat het als een prozaverhaal was ontworpen en ontstond uit een droom. In het interview met André de Ridder (1909, p. 90-91) noemt hij het ‘saterken’ een symbool ‘van een dilettant-artiest, van den artist “tour d'ivoire”, die toch het groote leven zou gevoelen’. Verder noemt Van de Woestijne het een van zijn weinige ‘echtsymbolistische gedichten’. |
133 |
Epithalaam
Huwelijksgedicht |
147 |
De dubbele nachtegaal
r. 14 bollen/bolders: het bolspel is een werpspel met platte houten bollen |
157 |
o Vrouwen-leed
Het gedicht is in de tijdschriftpublicatie gedateerd op de geboortedag van Van de Woestijnes zoon Paul, 4 januari 1905. |
161 |
Aan Nora de Bom
Nora de Bom is de echtgenote van Van de Woestijnes vriend Emmanuel de Bom. Zij vierde op 6 oktober 1904 haar vijfentwintigste verjaardag. |
162 |
Aan Victor de la Montagne
De Vlaamse dichter Victor de la Montagne (1854-1915), net als Van de Woestijne bevriend met Emmanuel de Bom, vierde op 8 oktober 1904 zijn vijftigste verjaardag. |
| |
De gulden schaduw
165 |
Het gedicht (Bij wijze van inleiding)
Bij de titel stond in de tijdschriftpublicatie deze noot: ‘In opdracht, aan Prosper van Langendonck en Emile Verhaeren, van een bundel verzen, |
| |
| |
|
geheeten: “Den Gulden Schaduw”.’ De dubbele opdracht aan Van Langendonck en Verhaeren is bij de publicatie van de bundel (1910) voorin opgenomen. |
177 |
De rei der maanden
Het plan om een reeks gedichten per jaar te maken en af te drukken op een kalender komt ter sprake in de brieven aan Van de Woestijnes uitgever Van Dishoeck in 1906. Zie hierover verder ‘Ter begeleiding’ hierna. |
197 |
Het huis op de vlakte aan de rivier
De reekstitel verwijst naar het verblijf in Sint-Martens-Latem aan de Leie (1900-1903; 1905-1906). In het interview met André de Ridder (1909, p. 78) liet Van de Woestijne hierover noteren: ‘In De Vlakte en de Rivier zult ge den weerklank vinden van mijn jonge, kalme leven te Laethem: zuivere sensueele poëzie, zonder gedachtelijken achtergrond.’ |
| |
Substrata
291 |
In de tijdschriftpublicatie is er een afwijkende volgorde binnen de groepen en enkele gedichten ontbreken.
De bundel is voorin gedateerd Brussel, 1918-Oostende, 1921. In het zakboekje van 1921 zijn bijna alle gedichten te vinden vanaf 15 mei, in een geheel andere volgorde en zonder een indeling in groepen. |
| |
Het zatte hart
387 |
De late Chariten
De vijf gedichten van deze groep dateren uit verschillende tijdstippen en werden als onderdeel van verschillende groepen voorgepubliceerd. Chariten: de drie bevalligheden, dochters van Zeus, bij de Romeinen Gratiën genoemd. |
392 |
Martha: Bijbelse vrouw, zorgvolle huisbestierster (naar Lucas 10:40).
(Maria) Magdalena: bijbelse vrouw van lichte zeden die door Jezus werd gered. |
| |
| |
| |
De modderen man
pagina |
|
414 |
Het motto ‘Omnis quippe caro corruperat viam suam’ is ontleend aan Genesis vi: 12 (Statenbijbel: ‘[Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven;] want al het vlees had zijnen weg verdorven.’).
Verscheidene gedichten uit De modderen man (1920) waren reeds in 1913 voltooid en bestemd voor een nooit afgewerkte bundel, ‘Het gelaat des dichters’. Van de Woestijne had toen reeds plannen voor een drieluik, waarvan ‘Het gelaat des dichters’ het eerste deel zou vormen. Het concept van het drieluik kreeg pas definitieve vorm in een zakboeknotitie van 1927, waarin hij de titel Wiekslag om de kim voor het geheel vastlegde, met als inleidend gedicht het toen net afzonderlijk verschenen lange gedicht ‘Het menschelijk brood’ (1926). De gedichten van de groep ‘Het gelaat des dichters’ die niet in De modderen man werden opgenomen, zijn in deze editie ondergebracht bij ‘Niet gebundeld en nagelaten werk’. |
447 |
Gedachtenis aan eene jonge dichteres
In een handschrift getiteld ‘In memoriam Renée Vivien’.
Van de Woestijne was zeer aangegrepen door de dood van Renée Vivien (18 november 1909), geboren te Londen in 1877 uit Engels-Amerikaanse ouders. Zij woonde in Frankrijk en publiceerde in het Frans. Ze was sterk geïnspireerd door de Griekse dichteres Sappho, voor wie ook Van de Woestijne grote bewondering had (cf. de ‘Poëmata’, in Deel 2. Epische poëzie). |
450 |
Op den dood van Jean Moréas
Deze vijfdelige reeks behoorde oorspronkelijk tot een cyclus van zes gedichten, waarvan iii. Het nacht-uur waakt nog geen deel uitmaakte. De twee niet ‘geplaatste’ gedichten zijn ondergebracht in ‘Niet gebundeld en nagelaten werk’. Drie van de gedichten ontstonden toen Van de Woestijne waakte bij het sterfbed van zijn schoonvader, F.P. van Hende (overleden op 8 april 1910), en tijdens één van die nachten Les stances las van Jean Moréas (1856-1910). Later hoorde hij dat Moréas tijdens diezelfde nacht (29-30 maart 1910) gestorven was. Hij beschreef deze omstandigheden zelf in een bijdrage over Moréas in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 27 maart 1926 (gebundeld in Over schrijvers en boeken, ii, Antwerpen-Bussum 1936).Van de Woestijne was zeer vertrouwd met de poëzie van Moréas, die een voorname rol speelde in de symbolistische beweging in Frankrijk. |
| |
| |
| |
God aan zee
pagina |
|
504 |
'k Ben hier geweest, 'k ben daar geweest
In één van de bewaarde handschriften en in de tijdschriftpublicatie kreeg het gedicht het volgende motto mee: |
|
'k Ben hier geweest, 'k ben daar geweest, |
|
'k ben al de kapellekens naar geweest |
|
Vlaamsch volkslied |
|
Het Vlaamse volkslied dat Van de Woestijne als bron opgeeft, is niet geïdentificeerd. |
506 |
Wat weet gij van kwetsuren
In de kladversie van dit gedicht (in een carnet) en in de tijdschriftpublicatie noteerde Van de Woestijne hierbij een citaat uit Psalm xxxix als motto: ‘Et statuit super petram pedes meos’ (Statenbijbel Ps 40:3: ‘en [Hij] heeft mijne voeten op eenen rotssteen gesteld’). |
509 |
Het huis is rondom mij vol sletten en soldaten
In de tijdschriftpublicatie nam Van de Woestijne bij dit gedicht als motto een Bijbelcitaat op dat hij al eerder noteerde in een carnet (december 1920): ‘Exultatio eorum, sicut ejus qui devoret [= devorat] pauperem in abscondito. Habacuc.’ (Statenbijbel Habakuk 3:14: ‘die zich verheugden, alsof zij den ellendige in het verborgen zouden opeten’).
Dit is één van de weinige gedichten waarin Van de Woestijne verwijst naar de realiteit van de oorlog. |
510 |
Gelijk het gonzend bliksmen van motoren
In de tijdschriftpublicatie heeft dit gedicht een motto: ‘als een goed instrument’, ontleend aan de tweede strofe van het Wilhelmus (r. 13-14: ‘Maer God zal mij regeren/ als een goet instrument’). |
520 |
Er is geen tijd. Wat gistren was
Bij de eerste schets van dit gedicht (Carnet 1921-1922) gaf Van de Woestijne het de opdracht ‘Aan Boutens’ mee. De opdracht werd in de volgende stadia niet gehandhaafd. |
528 |
Er is geen smart te groot voor ons
Het gedicht is geschreven naar aanleiding van de dood van Thijsje, de zoon van de schilder Constant Permeke, met wie Van de Woestijne bevriend was. Thijs Permeke, geboren op 21 juni 1920, stierf op 11 januari 1923. |
531 |
Uitvaart van den bedelaar
In de eerste schets van het gedicht (Carnet 1924-1925) voegde Van de Woestijne twee motto's toe: ‘et fortium dividet spolia, et cum sceleratis reputatus est. Isaias’; en ‘In Te projectus sum ex utero Psalm xxi’. In de |
| |
| |
|
Statenbijbel respectievelijk Jesaja 53.12: ‘en Hij zal de machtigen als een roof deelen, [omdat hij zijne ziel uitgestort heeft in den dood,] en met de overtreders is geteld geweest.’ (Van de Woestijne citeert de tekst niet volledig); en Ps 22. 11: ‘Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af.’ |
| |
Het berg-meer
548 |
Zou'n wij geen glaasken mogen drinken?
De regels 1-2 en 5-6 zijn ontleend aan een Vlaams volkslied ‘Wij zijn al bijeen, al goe kadullekens’; in r. 9 is er een duidelijke toespeling op een driekoningenlied. |
550 |
‘Naar Oost-land willen wij varen’
In r. 1 varieert Van der Woestijne op een oud volksliedje, waarvan meerdere versies bestaan. |
567 |
Ik weet: ik berg iemand in mijne woon
Dit gedicht en het hierop volgende, Er komt iemand bij mij, sluiten inhoudelijk dicht aan bij het korte prozastuk ‘Het geheim’ in de afdeling ‘Inlichtingen van persoonlijke aard’ in de prozabundel Beginselen der chemie (1925), dat opent met ‘Ik kan er niet aan twijfelen: ik verberg iemand in mijn huis. Of beter: er heeft zich iemand in mijn huis verborgen.’ |
| |
Niet gebundelde en nagelaten gedichten
Veel van de in deze afdeling ondergebrachte gedichten zijn gepubliceerd in een tijdschrift als onderdeel van een groep maar werden om uiteenlopende, niet altijd te achterhalen redenen, niet geselecteerd voor een bundel. |
| |
Verzen 1899-1913
614 |
Kleine ode aan Constant Eeckels
Constant Eeckels (1879-1955) schreef behalve novellen en populair toneel, ook religieuze, aanvankelijk zeer weemoedige lyriek. Deze ‘Kleine ode’ verscheen in Vlaanderen 4 (1906), nr. 1 en werd in de volgende aflevering van het tijdschrift door Eeckels beantwoord met een sonnet. |
| |
| |
624 |
o Schaemle liefde-vlam
Tot dusver werd dit gedicht gedateerd 1911; intussen is de voorpublicatie in De nieuwe gids 1909 gevonden, in een groep ‘Liederen te latere ure’ waarvan de overige gedichten in De gulden schaduw (afdeling ‘Het huis in de stad’) zijn gebundeld. |
625 |
Ik heb een menigvuld'ge vacht
Dit ‘Lied’ behoorde oorspronkelijk tot de groep ‘Uit: De Spartaansche Helena’, die als interludisch gedicht werd gebundeld in Zon in den rug (1924). In Dietsche warande & Belfort (1911) werd het samen met het hierna volgende gedicht, Toen ik de reize heb aanvaard, gepubliceerd als ‘Twee liederen van Helena’. |
631 |
Uit eene ‘Ode aan Hugo Verriest’
Geschreven naar aanleiding van een huldiging voor Hugo Verriest, waarover Van de Woestijne ook berichtte in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 19 augustus 1913 (‘De een en twintigste Vlaamsche kop, mitsgaders eenige andere’, gedateerd Brussel, 18 augustus [1913]). Hugo Verriest (1840-1922), West-Vlaams priester en leraar, leerling van Guido Gezelle. Hij was een gevierde causeur en speelde een vooraanstaande rol als geestelijke leider van de Blauwvoeterij, een katholieke en Vlaamsgezinde protestbeweging. Tot zijn literair werk behoort Twintig Vlaamsche koppen (1901), een bundel korte biografieën. |
| |
Liederen (1911-1912)
Vier van deze reeks van vijf gedichten zijn voorgepubliceerd onder de titel ‘Liedjes aan mijn zoontje’ (Paul van de Woestijne, o 4 januari 1905). |
| |
Hupnos en Thanatos
(1912-1913)
De tweelingbroers Hupnos (de Slaap) en Thanatos (de Dood) waren de zonen van de nachtgodin Nyx. In zijn weergave van de hoofdinhoud geeft de dichter zelf aan hoe ‘de Dichter’ besluiteloos blijft voor de keuzemogelijkheid die hem door de Tijd wordt geboden tussen de slaap (‘die hem het leven teruggeven moet’) en de dood (‘die hem het leven ontzegt’). Dit episch gedicht is sterk allegorisch uitgewerkt. |
| |
| |
| |
Fragmenten uit het gelaat des dichters
(1910-1916)
pagina |
|
|
Veel van de gedichten die bestemd waren voor de nooit verschenen bundel ‘Het gelaat des dichters’ zijn ongebundeld gebleven, ofschoon ze onder die titel in diverse tijdschriften en op diverse tijdstippen tussen 1911 en 1916 werden gepubliceerd. Ze werden in de twee postume edities van de Nagelaten gedichten onder hun oorspronkelijke titel samengebracht (cf. hierna, Verantwoording van de tekstuitgave); de overige gedichten zijn gebundeld in De modderen man (1920). Een gedetailleerde lijst van de voorpublicaties in K. van de Woestijne, Wiekslag om de kim, ed. L. Jansen 1996; de niet gebundelde teksten zijn daar ondergebracht in de ‘Appendix’. |
|
670 |
Treed in. Gij die mijn hope en die mijn deernis zijt
Met de opdracht ‘Aan een jong dichter’ in Groot Nederland 8, 11 (juli 1910), p. 55 en in Dietsche warande & Belfort 10, 11 (oktober 1910), p. 225. Opgedragen aan Firmin van Hecke (1884-1961), dichter van meditatieve, bezonken verzen, medeoprichter van het tijdschrift De boomgaard (1909-1910; 1911). In 1912 verscheen een bundel Verzen. Voor zijn Gedichten (1925) werd hem de Staatsprijs voor Vlaamse poëzie toegekend. |
671 |
'k Hadde u gewijd mijn meest-geliefde logen
Dit gedicht is de versie die verschenen is in De gids 76, 11 (april 1912), p. 111. De tekst wijkt op verschillende punten af van de versie die eerder verscheen in Dietsche warande & Belfort 12, 1 (maart 1911), p. 329-330 (deze laatste versie als Appendix 7 in Wiekslag om de kim, ed. Jansen). |
673 |
Vermits géen dag me ooitwekt
Dit gedicht is sterk verwant met de ‘Kleine ode aan Constant Eeckels’ (p. 614); zie de strofen 4-6. |
675 |
o Trouwe vriend der oude dagen
Dit is het vierde gedicht van de zesdelige cyclus In memoriam Jean Moréas, gepubliceerd in Groot Nederland 9, 1 (januari 1911), p. 40-48. De overige gedichten werden gebundeld in De modderen man (zie annotaties bij p. 450). |
676 |
Zal ik rusten?
Oorspronkelijk het vijfde gedicht van de cyclus In memoriam Jean Moréas. Zie hierboven, bij p. 675. |
| |
| |
| |
Verzen 1914-1928
pagina |
|
681 |
Europa ronkt en rilt alonder 't stompe stampen
Opgenomen met de mededeling ‘Een dichter brengt mij verzen. Ik schrijf ze hier over’ als afsluiting van de eerste bijdrage in de reeks ‘Dagboek van den oorlog’ (gedateerd 23 augustus) in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 4 september 1914. De verzen zijn evident van Van de Woestijne zelf. |
682 |
Ik ben het eeuwig bed; het eeuwig-leêge
Gedateerd Brussel, 10 december 1915, in facsimile afgedrukt in De nieuwe Amsterdammer nr. 53 (1 januari 1916), p. 5. |
683 |
Gij draagt het gladde mom der dood;
Ontstaan tijdens de ernstige ziekte van Van de Woestijnes echtgenote, Mariette van Hende, in 1917, tijdens hun verblijf in Pamel. De derde strofe uit de eerste tijdschriftpublicatie in Elsevier's geïllustreerd maandschrift 27, ii (1917) is weggelaten in de tweede publicatie, in Dietsche warande & Belfort 24, i (maart 1924), p. 195. De tekst die werd overgeleverd in de postume bundel Nagelaten gedichten is die van 1924 en werd hier gehandhaafd. |
684 |
Opdrachtelijk sonnet
Het gedicht is als opdracht afgedrukt in Van de Woestijnes prozabundel De bestendige aanwezigheid (1918), die als geheel is opgedragen Aan Herman Teirlinck. Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck (1879-1967), dichter, romanschrijver en toneelauteur, waren sinds hun jeugd bevriend. Tijdens de oorlog schreven ze samen de brievenroman De leemen torens (in boekvorm gepubliceerd 1928). |
685 |
Ontmoeting met Dante
Van de Woestijne droeg de cyclus voor tijdens een Dante-herdenking op 19 mei 1921 (Dante stierf in 1321) in de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (nu Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde) te Gent. De gedichten werden opgenomen in de Verslagen en Mededelingen van de KVA 1921, p. 314-316, en nog in hetzelfde jaar opnieuw in een bijgewerkte versie, in De gids 85, iii (1921), p. 329-336 onder de titel ‘De ontmoeting’, met een extra vijfde strofe. De versie die werd opgenomen in de Nagelaten gedichten is die van De gids en werd ook hier gehandhaafd. |
686 |
de witte Mantuaan: Dante verschijnt aan de dichter als zijn leidsman, zoals de Latijnse dichter Vergilius (o te Mantua) in de Divina commedia aan Dante verscheen. |
693 |
'k Zwelg in versterven, ik die van het heetst begeeren
In Elsevier's geïllustreerd maandschrift 31, i (april 1921), p. 245 met |
| |
| |
|
het motto ‘Carpe diem/ Horatius’ (‘Pluk de dag’), als vijfde en laatste gedicht van de groep ‘Verzoeking van God’. De overige gedichten werden gebundeld in God aan zee. |
694 |
Gij, die geen Vader wezen zult
In Elsevier's geïllustreerd maandschrift 32, i (mei 1922), p. 323 als vijfde en laatste gedicht van de groep ‘Tenebrae’. De overige gedichten werden verspreid over twee afdelingen in God aan zee. |
695 |
Ik doe mijn maal van zuivel, brood en noten
In Elsevier's geïllustreerd maandschrift 33, i (mei 1923), p. 314 als eerste gedicht van de groep ‘Ultima’. De overige gedichten werden verspreid gebundeld in Het zatte hart en God aan zee. |
696 |
Gij die ik deelzaam in mijne eeuwigheid,
In Elsevier's geïllustreerd maandschrift 33, ii (augustus 1923), p. 98 als eerste gedicht van de groep ‘Optima’. De overige gedichten werden verspreid over twee afdelingen in God aan zee. |
697 |
't Gewicht van vijftig jaar, o God, in Uwen schoot
Voor het eerst gepubliceerd in de bloemlezing Gedichten van Karel van de Woestijne. Gekozen [...] door J. Greshoff, een luxe-editie verschenen bij Enschedé & Zonen te Haarlem, 1928. |
| |
Nagelaten verzen 1929
701 |
Verbeurd van alles, - o verscheurde droom-gemoedren!...
Hecabe: echtgenote van Priamus, die regeerde over de stad Troje ten tijde van de Trojaanse oorlog. Koning Priamus verwekte vijftig zonen, onder wie negentien bij Hecabe. Volgens de overlevering in Ovidius' Metamorfosen veranderde zij in een hond. |
702 |
Ik wil geen ander heil, in 't schaad'wen van dit leven
Omwerking en uitbreiding van het ‘Herfst-lied’ uit 1905 met bijna identieke eerste strofe (p. 612).
Mijn prilste kind: op 11 november 1919 kreeg het echtpaar Van de Woestijne nog een dochter, Maria Julia, gezegd Lily. |
| |
Keuze uit de niet gebundelde en nagelaten jeugdpoëzie
705 |
Chi lo sa
Wie weet het |
| |
| |
706 |
Schemering
Apool: Apollo, de zonne- of lichtgod, één van de twaalf goden die met de oppergod Zeus op de Olympus verbleven. |
707 |
Farao
r. 15 wadilt: vermoedelijk is de passage corrupt en moet ‘waaien’ hier herhaald worden |
710 |
Een echte Vlaamsche herberg
Een Conscience: (foto, afbeelding van) H. Conscience (1812-1883), auteur van de eerste roman in Vlaanderen en vervolgens van een uitgebreid oeuvre dat veel vertaald werd in Europa. Over hem werd gezegd dat hij ‘zijn volk leerde lezen’. |
711 |
De orgeldraaiers
F. Toussaint: Ferdinand Toussaint van Boelaere (1875-1947), prozaschrijver en vertaler, jeugdvriend van Van de Woestijne. Zijn herinneringen aan de dichter verschenen onder de titel Marginalia bij het leven en het werk van K. van de Woestijne (1944). |
712 |
Sub jugo
Onder het juk
L. Billiet: jeugdvriend van Van de Woestijne. |
718 |
Jezus van Nazareth
Qui rêve pour soi la pureté suprême./ D'aucun terrestre amour ne daigne emplir son coeur: Wie voor zichzelf de hoogste zuiverheid droomt./ Verwaardigt zich niet zijn hart te vullen met enige aardse liefde.
Sully Prudhomme: René F.A. Prudhomme (1839-1907), Frans dichter. Hij schreef droefgeestige poëzie die zeer in de smaak viel bij een groot publiek. In Les solitudes (1869) staat de eenzaamheid van de mens centraal. |
723 |
Evangelie
De ‘strijdmakkers’ aan wie het gedicht is opgedragen zijn de leden van de ‘Heremanszonen’, een Vlaamsgezinde studentenvereniging aan het Atheneum te Gent, waarvan Van de Woestijne een actief lid was. |
732 |
Klinkdichten IV
r. 8 kanephoren: (Gr.) mand-dragers, dragers van manden met offergerei |
736 |
Kameeën II. Dionusos
r. 11 thursos: (Gr.) met dennenappel bekroonde staf, gedragen door de bacchanten, dienaressen van Dionysos. |
737 |
Gothiekbeeldjes
J.M. Brans (1853-1940), Vlaams dichter en prozaschrijver, medestich- |
| |
| |
|
ter van het Brussels kunstgenootschap ‘De Distel’, medewerker aan de tijdschriften De Vlaamsche school en De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, waarin de vernieuwing van Van nu en straks werd voorbereid. |
749 |
o Werkt mijn weel'ge zee 't wijd breiden van het licht
Dit gedicht was aanvankelijk het derde deel van de cyclus ‘Zang om de lente’, verschenen in Van nu en straks, Nieuwe reeks i, 3 (mei 1896). Van de Woestijne nam slechts de eerste twee delen over in de groep ‘Vroegere gedichten’ in de bundel Verzen (1905); zie annotatie bij p. 18. |
750 |
Herfst
Verschenen in Van nu en straks, Nieuwe reeks i, 4 (augustus 1896) maar niet geselecteerd voor de ‘Vroegere gedichten’; zie annotatie bij p. 18. |
751 |
Storm-zang
Verschenen in Van nu en straks, Nieuwe reeks i, 4 (augustus 1896) maar niet geselecteerd voor de ‘Vroegere gedichten’; zie annotatie bij p. 18. |
753 |
Ad rem ipsam ibimus
Laten wij naar de zaak zelf gaan. |
756 |
Mare magnum
De grote zee. |
759 |
Vier oden van Anakreioon
De Griekse dichter Anacreon schreef liederen en elegieën waarin wijn en erotiek een voorname rol spelen. De ‘oorspronkelijke’ [= anacreontische] maat: korte rijmloze verzen van geringe omvang, zonder strofegeleding.
In Nederland was het genre zeer geliefd bij achttiende-eeuwse dichters als W. Bilderdijk, J. Kinker en vooral J. Bellamy. |
|
I. Van Eroos
Arktos: Arcturus (Gr. Arktouros), Griekse naam voor de Grote Beer. Arktouros is de berenhoeder, de helderste ster van het sterrenbeeld Boötes; Icarius is in deze Arktouros gemetamorfoseerd.
Boôtes: Boötes (Boo), het sterrenbeeld ossenhoeder. |
760 |
II.
Kutheree: de moeder van Eros, de liefdesgodin Aphrodite, was geboren uit zeeschuim en op het eiland Cythera aan land gegaan. |
761 |
III. Van de zwaluw
Tereus: koning van Thracië, verkrachtte Philomele, de zuster van zijn vrouw Procne, en rukte haar de tong uit, zodat ze niet zou kunnen |
| |
| |
|
klagen. Philomele maakte echter een weefsel waarop ze de verkrachting afbeeldde, waarna Procne uit wraak haar eigen zoon Itys doodde, die ze vervolgens aan Tereus te eten gaf. De zussen sloegen samen op de vlucht. Toen ze achtervolgd werden door Tereus, veranderden de goden Procne in een nachtegaal en Philomele in een zwaluw. Tereus zelf veranderde in een kuif(vogel). Opmerkelijk is dat in de interpretatie van Van de Woestijne Tereus' eigen tong lijkt te worden uitgescheurd. Het verhaal wordt onder meer verteld in de Metamorfosen van Ovidius. |
762. |
IV. Van de krekel
Phoibus: Apollo, de god van het licht. |
|
|