Aanteekeningen, gehouden op eene reize door Turkeyen, Natoliën, de Krim en Rusland in de jaren 1784-89
(1789-1793)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Constantinopolen.De Heer joseph pitton de tournefort bekwam, in 't jaar 1700, van lodewijk XIV. de commissie een reize door Griekenland en Asiën te doen; ten einde van aldaar de Natuurlijke Historie met nieuwe waarneemingen te verrijken. Hij besteedt zijn eersten brief met 't verhaal zijner reize door Vrankrijk. - Ik voor mij, dien niemand in commissie gesteld heeft, die vreezen zou mijne lezers te verveelen, door 't verhaal van bekende of niet genoeg belangrijke zaaken, die zelden behaagen, tenzij met een nieuwe en extra gepeeperde sauze opgedischt, en hun dus een kwaad denkbeeld van mijn schrift te geeven, stap in ééns uit mijn vaderland (en terwijl ik noch op de brug staa, verzoek ik in 't overstappen een parentheses, grooter als ooit zedert de schepping der parentheses in eenig werk gefigureerd heeft, ten zij men zommige werken | |
[pagina 11]
| |
geheel als een parenthesis moet beschouwen, te mogen maaken; en daarin den geëerden lezer vriendelijk te berichten: - dat ik de reize van Marseille over Smyrna, de scheepsgelegenheden, om regelrecht na de Turksche residentie te steevenen zeldzaamer voorkomende, en ook Smyrna overbezienswaardig zijnde, genomen heb, met een Hollandschen hoeker. Dit vaartuig, 't welk in de havens der Middellandsche zee als een pronk-juweel onzer nationaale netheid gepraald hadt, en uit hoofde van den oorlog in Vrankrijk verkogt werdt, hadt eene onkenbaar maakende gedaanteverwisseling ondergaan. De Hollandsche en Provençaalsche zeelieden contrasteeren 't meest in puntigheid. 't Verguldzel, waarmeede 't lijstwerk in de kajuit wel eer pronkte, was noch nieuw genoeg, om door een laag smeer en morsigheid heen te steeken. De deuren zonder sloten of krukken door middel van een touwtje en spijker toegehouden, de vengsters of zonder glas, of met gebroken ruiten, 't dek voortijds zilver- | |
[pagina 12]
| |
wit, nu morsig en zwart, 't vermilioen en berlijns blaauw schilderwerk, 't geen onze stuurluî overal aanbrengen, nu half afgesleeten, of bedekt met een korst van drek, troffen te sterk mijn oog, gewoon aan den geest van orde en netheid mijner vaderlanders, om van dit vreemd contrast geen melding te maaken enz. Verder vind ik in mijn kladboekje noch aangeteekend: - dat wij op de hoogte van Panteleria een hoos zagen, die ons digt voorbij gierde, een zeer onappetijtelijk gezicht: - dat een zwaare storm ons beliep, waarin wij de voorsteng verlooren, welk voorbeeld door de groote mast gewis gevolgd was, indien spoedig aangebragte nood- hoofdtouwen hem niet uit die gedagten gebragt hadden: - dat in dit onweêr, vergezeld met dikke duisternisse, alle de kompassen draaiden als gekken, 't effect der electriciteit op de magneet, NB. zo de lezer die kleinigheden noemt, de gerechtige hemel geeve hem op zijne eerste zee - reize eene dubbele dosis deezer kleinigheden! - dat wij eindelijk gedwongen waren ons &c. te | |
[pagina 13]
| |
bergen aan 't kleine eiland St. Pierre, meer bekend door den Tonijn - vangst, in 't Fransch la Madrague, welke visch aldaar op een vasten tijd in talrijke schoolen komt aanzwemmen, dan 't zo worden zal door deeze mijne meldingmaakinge, ofschoon ik 'er ook noch bijvoege, dat alles aldaar in 't begin van Januarij de lente voorstelde: - dat wij, na aldaar ruim een week uitgeblaazen, en in 't geheel eene reize van 28 dagen gehad te hebben, eindelijk te Smyrna landden: - dat een delicaat reiziger beter doet zich van brieven van addres voor die plaatze te voorzien, dan 't op de welgestoffeerdheid der herbergen te laaten aankomen: dat die een paar brieven en de vereischte hoedanigheden medebrengt, 'er zich uitsteekend veel vergenoegen kan belooven, daar de Smyrniotten een vreemdeling zeer hupsch en gastvrij ontvangen; iets dat ik niet kan neêrschrijven, zonder mij dankbaar te herinneren aan de huizen der heeren graaf de hochepied, den consul onzer natie, die be- | |
[pagina 14]
| |
nevens mevrouw de consules in Turkijen een groot aanzien genieten, fremeaux en van lennep, van welken laatsten 't fraai, tal - vreede- en orden-rijke huisgezin eenen sentimenteelen reiziger een aandoenlijk tooneel levert, en bij welke, als ook bij veele Fransche kooplieden ik een waereld van beleefdheden ontving, hen hier nevens om verschooning vraagende, door mijne nalaatigheid in 't schrijven, hen herinnerd te hebben aan 't spreekwoord, geen grooter bergen enz. - dat na een verblijf van ruim een maand in Smyrna, ik mij inscheepte aan boord van de Nostra Madona della Gratie, een Raguseesche vlag, wiens kapitein en matroozen, 't was in de vasten, 't talent hebben van bidden, beschuit en olijven te leeven, zo dat de onze 'er geen handwater bij hebben in frugaliteit: - dat wij, na eenige dagen voor Gallipoli geleegen te hebben, eindelijk den 12den dag te Constantinopolen aankwamen, op welke reize ik reeds terstond geleegenheid had de wijsheid van ma- | |
[pagina 15]
| |
homed te bewonderen in 't verbieden van den wijn, welken ik waarnam dat de Muzulmans regelrecht 3/4 dol maakt: zo dat de kapitein mij schielijk verzogt hun niet meer toe te drinken. Tantum!) in de hoofdstad van 't Turksche keizerrijk over, die benevens haare inwooners de voornaamste prikkel van mijne nieuwsgierigheid is geweest, en waaraan ik mij ook hoofdzaakelijk hegte: zo dat men zich vergissen zou, indien men hier verwachtte een aantal van kleinigheden (kleinigheden, zeg ik voor den lezer, die voor zijn geld, of, zo hij 't boek ter leen heeft, zelfs gratis, of stichtinge, of vermaak; of, is hij wat lastig, beide te vorderen 't recht meent te hebben; zonder voor een penning deel te neemen in een waereld van verdrietelijkheden, onafscheidelijk van 't reizen) en waarmeede de reis-beschrijvers nogtans, omdat zij hun van veel belang waren, gewoon zijn hunne boeken op te vullen. De Turksche hoofdstad, voortijds Byzantium, heeft den Keizer constantijn, in | |
[pagina 16]
| |
de IV. eeuw, tot grondstichter gehad. Zedert dit tijdstip, bovenal zederd mahomed II. dezelve den 29 Meij 1453, veroverde, is haar aanwas zo aanmerkelijk geworden, dat 't geen oudstijds de stad, nu alleen 't paleis of serrail des Groot-Sultans uitmaakte. Haare bevolking is nu ook meer dan tienmaal zo groot, dan zij was ten tijde van constantinus palaeologus, wanneer zij niet boven de 60,000 zielen liep. Men komt 'er niet van hier (Amsterdam) langs den weg dien ik nam, dan nadat men 850 mijlen heeft afgelegd. Maar al waren 't ook tienmaal zo veel mijlen, heeft men 't geluk, 's morgens met 't opkomen der zonne, op een sraaijen dag weêr (want de voorwerpen zijn een groot gedeelte hunner schoonheid verschuldigd aan 't licht, waarmede zij bescheenen worden) het gordijn te zien opgaan, en op ééns deeze hoofdstad te overzien, de heerlijkheid van dit gezicht, wiens weêrgaê in de geheele waereld niet bestaat, en aan wiens pracht | |
[pagina 17]
| |
men zich bijna niet verzaadigt, zal u uwe moeite tien dubbeld betaalen. Meermaalen bevond ik mij in gezelschap van reizigers, die geheel Europa bezogt hadden, die Napels, Lisbon, Bourdeaux en St. Petersburg, vier steden, waarvan de legging onuitspreekelijk gelukkig, overheerlijk schoon is, kenden, alle stemden zij éénvoudig toe, dat Constantinopolen ze verre overtrof. Zo majestueusch de legging deezer Hoofdstad is, even zo belangrijk is ook Turkijen, zo door zijne natuurlijke legging, door zijne bewooners, als door de meenigvuldige en groote gebeurtenissen, waarvan het 't tooneel is geweest. Hierom is 't ook altoos, en bijzonder in deeze laatste tijden 't veld geweest, waarin de woelige nieuwsgierigheid van veele reizigers zich oefende. En met dit al zijn de berichten, die men ons hierover heeft toegediend, verre van juist te zijn, en meenigmaal vlak aan den anderen kant van de waarheid. Om aan dit gebrek te voldoen, was 't noo- | |
[pagina 18]
| |
dig, dat 'er gevonden wierdt een man, gebooren in Turkijen, van de jeugd af bekend met en doorkneed in de taal van 't land, opgevoed midden onder de Muzulmans, ervaaren in alle hunne wetten, zeden en gebruiken, gebooren met een genoeg vast gestel, om door de hitte van 't land niet ontzenuwd te worden, en door die ontzenuwinge niet te vallen in de lustloosheid, eigen aan zijne bewooners, begaafd met een uitgestrekte werkzaamheid van geest, om de bronnen van verlichting op te delven, met een onbezweeken geduld om zo veele jaaren zijns leevens opteöfferen aan den arbeid, die met alle de hulpmiddelen 'er noch vereischt wordt, om een volleedige beschrijvinge van Turkijen, enz. te leeveren. Deeze man is gevonden in den Heer muradgea d'ohsson, een Armeniër van geboorte, of, om beter te spreeken, van natie, voortijds Zweedschen Tolk in Constantinopolen, nu zedert ettelijken tijd in Parys woonachtig, alwaar hij 't eerste deel van zijn werk, handelende over 't godsdiensti- | |
[pagina 19]
| |
ge, onlangs heeft uitgegeeven; een werk, waar aan hij meer dan twintig jaaren gearbeid heeft: alle welke bijzonderheden mij door den Heer heidenstam, Minister des Konings van Zweeden, een man van uitsteekend groote kunde, begaafd met duizend goede hoedaanigheeden, die perzoonlijk met den aucteur, en met zijn werk en met zijn onderwerp bekend, en dus een bevoegd rechter 'er over is, zijn medegedeeldGa naar voetnoot(3). Zijn jongste voorganger was de Heer Baron de tott, wiens gedenkschriften, ofschoon vol van bijzonderheeden betreffende de Turken, ons meer verslag geeven van des Schrijvers leeven en bedrijf onder dezelven, dan van dezelven. Te veel een Franschman, te veel | |
[pagina 20]
| |
van een galachtige complexie, te vol van reflexiën bij de hairen 'er bij gesleepd, van kwalijk aangebragte declamatiën over 't Turksch despotismus, van zamenspraaken naar zijn welbehaagen gefatsoeneerd (door al 't welk te zamen, enz. zijn Ed. Geb. 't bij mij een weinig verkorven heeft) verraadt hij terstond een verklaarde partijdigheid tegen dit volk: van hier zijn ijver, om alles kwaad te vinden, af te keuren, of te verkleinen, wat bij 't zelve zich aan zijne opmerking voordeedt. Door deeze te zichtbaare vooringenomenheid verstooken van vertrouwen bij de nadenkenden, heeft hij minder ingang gevonden; men heeft zich de vrijheid genoomen veel van 't kwaad 't geen hij tegen de weêrlooze Muzulmans van zich afgeeft, op de apocryphe lijst te zetten, bijzonder zedert zijn Landsman, de meer kundige Heer peyssonel, (een man van een ongelooflijke gematigdheid als men de grieven van den laatsten tegen den eersten in aanmerking neemt) begonnen heeft men zo veel waarheid, | |
[pagina 21]
| |
als gezag en bescheidenheid hen te verdeedigen.Ga naar voetnoot(4) | |
[pagina 22]
| |
Maar keeren wij tot Constantinopolen te rug. Daar de lezer misschien ons zou kunnen verdenken van tot een ander uiterste over te slaan als de laatstgemelde schrijver, verkiezen wij liever ons te bedienen van 't zo meesterlijk als onpartijdig pençeel des Heere gibbon, om de fraaiheid zijner legginge voor zijne verbeeldinge te brengen.Ga naar voetnoot(5) | |
[pagina 23]
| |
‘Zo wij een algemeen opslag van 't oog laaten gaan over Byzantium, in de uitgestrektheid, welke het verkreeg met den prachtigen naam van Constantinopolen, zo mag men de gedaante van de keizerlijke stad voorstellen onder die van een ongelijken driehoek. De stompe hoek, die naar 't oosten en naar de oevers van Asiën uitloopt, ontmoet en drijft te rug de golven van den Bosphorus Thracicus. De noordzijde van de stad heeft toe eindpaalen de haven; de zuidzijde wordt bespoeld door de Propontis of de zee van Marmora. De basis van den driehoek is tegenovergesteld naar 't westen. Doch de verwonderingswaardige gedaante en verdeeling van 't omliggend land en water kan, zonder eene naauwere verklaaring, niet wel begreepen worden. 't Stroomend kanaal, waar door de wateren van de Zwarte zee, met een snellen en onophoudelijken stroomGa naar voetnoot(6) vloeijen naar de Middel- | |
[pagina 24]
| |
landsche zee, bekwam den naam van Bosphorus, een naam niet min befaamd in de historiën, dan in de vertelzels der oudheid. Een meenigte van tempels en gelofte - altaaren, in overdaad verspreid over zijne steile en beboschte banken, getuigden van de onbedreevenheid, den schrik en het bijgeloof der Grieksche zeeluî. - De Cyaneïsche klippen maaken den ingang en 't einde van den Bosphorus; deeze dreeven voortijds, zo als de dichters zeggen, op de oppervlakte der golven, en waren door de Goden bestemd, om den ingang van den Euxinus te beschermen tegen 't oog der ongewijde nieuwsgierigheid.Ga naar voetnoot(6*) Van de Cyaneïsche | |
[pagina 25]
| |
klippen tot de punt van de haven van Byzantium, strekt zich de Bosphorus uit ter lengte van zestien (Engelsche) mijlen; zijne gewoonelijke breedte kan op anderhalf mijl bereekend worden. Op 't fondament van twee befaamde tempels van serapis en jupiter uzius | |
[pagina 26]
| |
zijn gebouwd aan de oevers van Europa en Asiën de nieuwe Kasteelen. De oude, een werk van de Grieksche Keizers, bestrijken 't naauwste gedeelte van 't kanaal, aan een oord, waar de tegenovergestelde oevers tot op den afstand van vijf honderd schreden naar malkander toeloopen. Deeze fortressen werden hersteld en verbeeterd door mahomed II, toen hij zwanger ging met de belegering van Constantinopolen: doch de Turksche veroveraar was zeer waarschijnelijk onkundigGa naar voetnoot(7) dat ongeveer twee duizend jaaren voor zijne regeering da- | |
[pagina 27]
| |
rius dezelve legging verkoozen hadt, om de twee landen door een vlot-brug aan een te hegten. Op een kleinen afstand van de oude kasteelen, ontdekken wij de kleine stad ChrysopolisGa naar voetnoot(8) of Scutari, die wij bijna als de Asiatische voorstad van Constantinopolen kunnen aanmerken. De Bosphorus zich verwijderende in de Propontis, loopt tusschen Byzantium en Chalcedonie. De laatste deezer steden was gebouwd door de Grieken, eenige weinige jaaren voor de eerste; en de blindheid haarer stichters, die de overtreffende voordeelen van de tegen overgestelde kust over 't hoofd zagen, is gebrandmerkt geworden met een naam van verachting, 't geen een spreekwoord geworden is.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 28]
| |
De haven van Constatinopolen, die men als een arm van den Bosphorus kan aanmerken, kreeg oudstijds den naam van de goude hoorn. - De bijnaam goude drukte de rijkdommen uit, die ieder wind van de verafgelegenste landen in de veilige en ruime haven aanvoerde. De Lycus gesprooten uit twee kleine zamengevloeide stroomen, stort in de haven een bestendigen toevoer van versch water, welk dient, om den bodem te reinigenGa naar voetnoot(9) en schoolen | |
[pagina 29]
| |
visch, naarmaate zij verhuizen, hier een bekwaame wijkplaatze te geeven. En daar men hier geen ebbe of vloed bespeurt, zoo laat de diepte van de haven toe, dat men de schepen zonder behulp van ligters aan de kaaijen lost; en men heeft opgemerkt, dat op zommige plaatzen de grootste schepenGa naar voetnoot(10) met hunne voorsteeven op de wal kunnen leggen, terwijl de ach- | |
[pagina 30]
| |
tersteeven in 't water drijft. Van den mond af van den Lycus tot aan dien der haven, reekent men de lengte van deezen arm van den Bosphorus zeven mijlen lang. Deszelfs ingang is omtrent vijf honderd (Engelsche) ellen breed. Bij geleegenheid zou men dezelve kunnen afsluiten met een sterke ketting ter dekkinge tegen een vijandelijken aanval.’ Wie zou daar door worden tegengehouden? Een turfschip! Volgens denzelven aucteur (gibbon) beslaat het oude Byzantium, of het tegenwoordig paleis van den Grooten Heer, honderd en vijftig acres, omstreek de zeventig morgen; de stad Constantinopolen, zonder de voorsteden, twee duizend acres. Voegt men hier nu bij Galata, Tophana en Pera, maakt dit een geheel uit, niet onwaardig een Keizerlijke residentie, dat echter in grootte voor Londen en Parijs moet wijken.Ga naar voetnoot(11) | |
[pagina 31]
| |
Voltaire de waanwijsheid van eenige philosoophen ergens bespottende, wanneer zij | |
[pagina 32]
| |
van de geheimen der natuur, en 't weezen der dingen spreeken met 't zelve vertrouwen, als of zij 'er de maakers van waren, vergelijkt hen bij de reizigers, die met evenveel pertinentie van 't Serrail spreeken, als of zij het zelve gebouwd hadden: daar zij ondertusschen, naar zijn zeggen, 'er niet meer dan de buitenste muuren van konden zien. Maar voltaire zaliger, indien hij meende dat 't innerlijke van dit paleis niet gekend kon worden | |
[pagina 33]
| |
(en deeze meening wordt des te waarschijnlijker, omdat de on-musulmans van Turkijen spreekende, door 't woord Serrail doorgaans 't Harem of vrouwen-vertrek verstaan) was niet achter 't geheim van de mis. Zeker is 't wel, dat dit paleis voor een ieder, bovenal voor een vreemdeling, tenzij hij een Arts is, ontoeganglijk is. Nogtans heeft men, zo als ik in 't zekere onderricht ben, 'er een zeer naauwkeurige beschrijvinge van, die wij aan een Engelschman verschuldigd zijn. Deeze, vergis ik mij niet, was in 1736 in Constantinopolen, toen 't hof van den Sultan te Adrianopolen resideerde. 't Serrail toen leêg staande, maakte hij zich dit toeval ten nutte, om 't naauwkeurig op te neemen en te beschrijven. Hij gaf 'er kort daarna een boekje over in 't licht, 't geen mij tot hiertoe niet is kunnen bezorgd worden. Ook heeft zekere Heer comidas den platten grond van 't Serrail in plaat uitgegeeven; maar dezelve is zo afschuwelijk slecht gesneeden, zo omslachtig groot, en word zo duur | |
[pagina 34]
| |
verkogt? dat ik mij niet daar meê heb willen belasten. - Ik heb opgemerkt, dat zo meenigmaal 't te doen is de bevolkinge van een groote stad of land te bereekenen, men van 't getal der menschen spreekt, als of zij vliegen waren. De Parijzenaars, de Londenaars enz. wedijveren zich de volkrijkheid hunner hoofdsteden met honderd duizenden boven 't waare getal te vergrooten. Ik heb geen belang om die van Constatinopolen te vervalschen. Zo veel men daarna gissen kan, staat zijne bevolking tusschen de zes en zeven honderd duizend zielen. Zij schijnt eer af- dan toe te neemen. Men verhaalt van een Engelschman, die te scheep te Constantinopolen aangekomen, voor de haven deeze groote en eenige stad een wijl bleef bewonderen, en vertrok zonder voet aan wal gezet te hebben. Dergelijke vertelzels verkorten een winter-avond. Lees alle de schrijvers, die over dit onderwerp handelen, alle weiden zij uit over de uitwendige schoonheid dee- | |
[pagina 35]
| |
zer residentie, en daarna gaat 't op haare inwendige lelijkheid los. 't Is juist om dat de eerste zo uitsteekende is, dat het inwendige 'er bij afvalt. Maar wanneer men de eerste kon vergeeten, is Constantinopolen verre van mishaaglijk te zijn voor iemand, die dulden kan, dat alle straaten niet snoer-recht, en alle de huizen niet onder één geevel, of op ééne hoogte en één model gebouwd zijn. Maar is 't de heuvelachtigheid van den bodem, welke aan deeze hoofdstad zo çierlijk aanzien geeft, (want zij maakt dat men dit amphitheater als met een opslag van 't oog overzien kan) dezelve heuvelachtigheid maakt 'er 't leeven een weinig onbekwaam. 't Is afmattend, vertraagend, ongemaklijk bestendig te klimmen en te daalen. Maar aan wat oord heeft men zuivere genietingen, niet verbitterd door eenige ongeleegenheid! Men kan den Heer b. de tott niet tegenspreeken, dat niet veele straaten in Constantinopolen zeer eng zijn. Als men echter hier | |
[pagina 36]
| |
van ophaalt, behoorde men te denken, dat dit gebrek dat van alle oude steden is. Parijs zelve is op verre na niet vrij hiervan. In de ancienne cité en 't quartier de Nôtre Dame zijn de straaten niet veel ruimer; en sterne heeft juist niet ongeestig aangeteekend, dat de Parijzenaars niet slecht gedaan zouden hebben ze een strootje breeder te maaken. Wat de Heer Baron te bedillen vindt, dat men veele huizen bouwt met balcons, die aan ieder zijde der straaten meer na buiten en boven elkander uitsteeken, waar door in een weinig enge straaten de geevels van boven digt bij een komen, is juist een voordeel, waar door de huizen en straaten des zomers, wanneer de hitte hier noch al vrij aanmerkelijk is (ofschoon men alsdan ook de goede Muzulmans met twee pelzen over elkander ziet - 'k had haast gezegd loopen, dat doen zij, 't zij uit deftigheid, 't zij uit luîheid, nooit; 't moet zijn slenteren) waar door de huizen eene aangenaame koelheid behouden. | |
[pagina 37]
| |
De klagten van denzelven schrijver over de morsigheid der straaten hooren niet enkel hier thuis, maar zijn ook van honderd andere steden, en al wederom van Parijs billijk, alwaar bij 't droogste weêr, in weêrwil van alle de zorgen der Policy, men ze bestendig met een aart van smeerige slibber bedekt vindt, waar van de gladheid een onbedachten of onbedreeven voetganger dikwerf de aarde deedt meeten. In Constantinopolen zijn ze bij ordinair weêr droog en rein: want zo als één bontekraai geen winter maakt, zo maakt één doode hond, die hier of daar in een afgeleegen hoek te rotten legt, ze niet morsig. 't Is alleen aan de voorgemelde heuvelachtigheid van den grond te wijten, dat bij stort-regens 't water in de laagten oploopt, en eenige oogenblikken blijft staan. Dezelve of misschien noch grootere ongeleegenheid belemmert u in Parijs. Wanneer 't 'er hard reegent, maakt het in 't midden der straaten toegevloeid water als een sloot. Men legt 'er van afstand tot afstand planken over, waar | |
[pagina 38]
| |
men voor een liard over balanceert, in gevaar van zich ton de ooren nat te maaken. Aan den kant der huizen legt 'er door geheel Constantinopolen, Smirna, en alle eenigzints aanzienelijke steden in Asiën 't kalderim, 't voetpad of trottoir (lagen bij ons de kleine steenen wat hooger dan de groote, ze zouden 't zelve effect hebben) een half voet hooger dan 't overige van de straat, beide met keisteenen gepaveid. De engte van dit voetpad, schuinsch gelegd, om water en slijk beter te doen afloopen, maakt het uitwijken wel eens ongemaklijk en heeft dikwijls Muzulmans en Kristenen doen krakeelen: daar de eerste meest vorderen dat men hun uit den weg gaat. Al dit klaagen over de Turksche onreinheid verschoonde ik ligt een Hollander of een Engelschman; maar zij kleedt een Franschman extra slecht. Liever wil ik dat de lezer 'er aan twijfele, als hem te doen walgen door een zo echt als onappetijtelijk schilderij, dat ik, of | |
[pagina 39]
| |
met meer waarheid, dat de Franschen van zich zelven maaken. In Vrankrijk vindt men bezwaarlijk eene stad van eenig aanzien, die niet haare openbaare wandelplaats heeftGa naar voetnoot(12). De Turken, voor welke 't bijna eene schande is zich te beweegen zonder de hoogste noodzakelijkheid, hebben daar niet om gedagt. 't Wondert mij dat de Heer Baron daar niet over klaagt. 't Beste deel der inwooners van de Turksche hoofdstad brengt acht maanden van 't jaar, de Turken in Asiën, de andere in tegenoverleggende dorpen van den Bosphorus, Therapia, Bujuckdere, en ook landwaarts in Belgrado enz. door. Maar de winter levert alhier zo veele fraaije dagen, dat men meenigmaal lust heeft een luchtje te scheppen, en zich de leden los te maaken. Nimmer zou 't u invallen wat den | |
[pagina 40]
| |
Constantinopolers ter wandelplaatze strekt. De kerkhoven! Zij zijn met geen ringmuur omvangen, of gelijk elders meestäl een tooneel van akeligheidGa naar voetnoot(13). Doorgaans plant men bij ieder graf een cypresGa naar voetnoot(14) en schoon dezelve | |
[pagina 41]
| |
gelijk de taxis- en populierboom iets treurigs heeft, 't geheel echter laat niet na buitengemeen behaaglijk te zijn. Op den ganschen aardbodem is 'er geen plek gronds zo prachtig, zo rijk, zo interessant, waar zich 't gezicht ook heen keert, werwaarts zich de gedagten ook uitstrekken, als de kerkhoven buiten Pera. Even buiten deeze voorstad digt bij Ortakui, een dorp aan den Bosphorus, legt een heuvel, waarvan 't gezicht de omliggende kerkhoven bestrijkt, bezaaid op een fraaijen dag met wandelaars in allerlei costumen gekleed. Slaat men 't oog een weinig ter zijde, ziet men de aangenaame valei van Dolma-Bachsjé; keert men 't gezicht zuidwaarts, zo ontdekt men de Propontis tot aan de zee van Marmora; aan 't einde van den horizont, den berg Olympus in | |
[pagina 42]
| |
Bithyniën; op den voorgrond den hoek van 't Serrail, de steden Scutari, en Chalcedoniën, nu Calde-roa, de Prince- eilanden, den ingang van de golf Insmid (Nicomediën) Wendt men zich om, het kanaal van de Zwarte zee, en aan haare oevers in Europa en Asia, een rei der verrukkelijkste dorpen. Kan men een tooneel uitdenken rijker in groote gebeurtenissen, in stof tot nadenken! In de Propontis (tusschen de kaap Coroboa en 't riviertje Satalderé) ontlast zich de Granicus, waar alexander darius versloeg, een slag, die 't Persisch rijk tot den val bereidde, en den eersten steen lag aan 't groot gebouw des Macedonischen Konings. Digt bij Scutari de lijkbus of de assche hannibals, die 't lot van Rome een ogenblik in de hand hadt. Den hoek van 't Serrail (Byzantium) daar constantyn de groote eene nieuwe stad aanlag, waaraan zommige den val des Roomschen rijks wijten. De Hippodromus, nu Atmeidan, waar belisarius, op bevel van | |
[pagina 43]
| |
justiniaan, gedraagen door vier slaaven in een met ijvoor ingelegden triumph-stoel, een onreekenbaare meenigte geld, zijn aandeel aan den buit, onder 't volk strooide. 't Vlek Sughut, de geboorte-plaats in 1256, van othman, osman, of ottoman, den grondlegger des Turkschen rijks. Brusa, in wiens buurt bij de 800,000 strijdbaare mannen onder tamerlan in 1401, den fieren Sultan bajazet en zijn heir, uit 550,000 man bestaande, bevechten en verslaan. Driehonderd en veertig duizend menschen! blijven als slachtoffers van de heerschzucht en woeligheid van eenige weinigen en hunne eigene dwaasheid (want dwaas zijn ze, zo niet slecht, die zich als werktuigen der vorsten laaten gebruiken, om hun evenmensch te ontrusten) op 't slagveld leggen; schoon dood, spreekende getuigen der wanorde in de zedelijke waereld op onze aarde!Ga naar voetnoot(15) | |
[pagina 44]
| |
Maar keeren wij stadwaards weder. De legging der Turksche residentie, behalven haare gadelooze schoonheid, is daarenboven allergelukkigst; bestendig gevoed door twee zo melk rijke borsten als de Zwarte en Witte zeeën (zeker groot Heer pleeg ze alzo te noemen) waaruit altoos, welke wind 'er ook waaije, een ruime toevoer herwaards aangebragt wordt, geleegen in de buurt van 42o, kan niet missen over te vloeijen van alles, 't welk 't leeven kan aangenaam maaken. En dit is 't geval met Constantinopolen, waar brood, vleesch, visch, wijn, olie, groenten, vruchten, alle landsprodukten tot eenen zeer laagen prijs te bekomen zijn, in weêrwil der meerdere duurte, die de laatste Russische oorlog 'er in gebragt heeft. Een ander nader voordeel is de uitneemende | |
[pagina 45]
| |
gezondheid van haar klimaat. Haare legging tusschen twee Zeeën maakt 'er echter 't weder min bestendig: waaruit meenigmaal verkoudheid, en uit deeze of verwaarloosd of kwalijk behandeld gevaarlijke borstziektens en teering gebooren worden. De Heer gobis, de artz van de Groot-Sultans mustapha, abdul hamed en selim, en die meer dan vijf en twintig jaaren de geneeskunde aldaar met wel verdienden lof geoefend hebbende, als de hovius of deiman van Constantinopolen kan worden aangemerkt, verhaalde mij, dat wel een derde haarer inwooners teeringachtig was. Dit is vlak strijdig met 't geen de geleerde en bevallige guys 'er van zegtGa naar voetnoot(16): maar cuivis in arte suâ perito credendum. | |
[pagina 46]
| |
't Schijnt vreemd een stad voor gezond uitteventen, welke men zints eeuwen gewoon is, en met recht, als een kweekerij der pest aantemerken. Zo vreemd, zo buitenspoorig, zo wonderspreukig mijn zeggen den nadenkenden ook mag schijnen, de gezondheid der lucht-gesteldheid van deeze groote stad is ontwijfelbaar. De aldaar bijna bestendig heerschende pest ontzenuwt zo weinig 't ter neêrgestelde, als de in onze gewesten bestendig heerschende pokken, de mazelen, de kinkhoest ziekten, welke men onderstelt een zaad-stoffe te hebben derzelver ongezondheid bewijzen. 't Zal niet ongepast zijn alhier op te merken, dat de lucht, die langen tijd gehouden is, en bij veelen noch gehouden wordt voor 't voervocht, vehiculum, van de pest, dat is 't smet van den een na den ander, van 't eene huis na 't ander, van 't eene land na 't andere overtevoeren, hier zo weinig part of deel aan heeft, als eenige andere hoofdstof. Stelt men vooraf vast als een zetregel, dat deeze ziekte uit de enkele uitoefe- | |
[pagina 47]
| |
ninge der natuurlijke werkingen des ligchaams nimmer gebooren wordtGa naar voetnoot(17); herinnert men zich, hoe men door middel van lazareths en cordons, die alle geemenschap tusschen een aangestoken en gezond land afsnijden, dit kwaad kan afweeren, in weêrwil der winden, die uit 't eerste na 't laatste waaijen, zal men 't valsche dier meeninge schielijk inzien. Zo men daarenboven onderricht, hoe in de Levant de Franken, dat is de vreemdelingen aldaar woonachtig, die men alle onder dien naam begrijpt, gezond blijven leeven, in de vernielendste pesttijden, leevende in denzelven dampkring als de Muzulmans, van alle kanten omringd van deeze ziekte, woonende als in een buurt van lij- | |
[pagina 48]
| |
ken: zo lang zij de stiptste en onafgebrookenste omzichtigheid gebruiken, om alle gemeenschap met alle zaaken en perzoonen van buiten te onderscheppen; die alles aangenomen zijnde, zo zal 'er geen schaduw van twijfel omtrent mijn gezegde overblijven. Ik heb ergens geleezen, hoe in aanvang dier pest, welke, in 1721, zo veele duizenden der inwooners van Marseille wegmaaide, zeker horlogiemaaker, na zijn huisgezin van alles voor zes maanden voorzien te hebben, de deur en vengsters van zijn huis toemetzelde, met zo goed een gevolg, dat hij en alle de zijne volmaakt gezond bleeven, daar hij, bij zijn eersten uittocht zijn geheele buurt uitgestorven, en 'er alle de huizen van leêg vondt. Hieruit blijkt, dat de groote th. sydenham zich vergist heeft ('t zij met allen eerbied voor de nagedagtenisse van deezen beroemden waarneemer gezegd) wanneer hij 't waagt te stellen: ‘ut ad tristissimae aegritudinis propa- | |
[pagina 49]
| |
gationem jam non amplius fomite vel personali consortio opus sit, verum quemcunque hominem, vel summâ curâ a peste correptis semotum, ipse aër cum spiritu intro subiens, per se ac suo Marte inficere valeat, modo ille corpus habeat humoribus ad afflatum recipiendum paratis refertum’ V. Opuscula Universa. Capit. II. Hier had ik bijna de wreedaartigheid gehad, dit bundeltje hier meê toetevouwen, en er een spelletje bij te steeken. Maar! dagt ik bij mij zelven, is 't welvoeglijk mijne lezers zo aftescheepen, en naa zo veel groots van Constantinopolen beloofd te hebben, 'er zo luttel ter zaake van te zeggen, en hen te behandelen, als men 't iemand doen zou, wien, te vooren hongerig gemaakt, men een wel-aangeregte tafel in een spiegel vertoonde, of wien men den waasem van lekkere ragoûts en gebraad door 't sleutelgat van de keuken-deur liet ruiken? Neen dat kan niet door den beugel. Eer ik dan deeze hoofdstad der hoofdsteden verlaat, | |
[pagina 50]
| |
wil ik als mijns lezers Ciceroni met hem 'er noch wel eens eene wandeling door doen. Vindt hij mijne narichten wat schraal, dat hij ook gedenke, dat 't hem geen steekpenning kost. 't Eerste, welk men 'er van ziet, als men uit de zee van Marmora komt, is 't kasteel der zeven torens, 't geen de Bastille (tyrannieker gedagtenisse) der Constantinopolitaners is. Schoon zeer uitgestrekt, schijnt dit proveniershuis vol te zijn. De Heer Graaf ferrieres de sauve-boeuf verhaalt (Tom. I p. 17.) dat een meenigte derzelven, bij toeval van brand, 'er in omkwam. Dat deeze kerker, schoon groot, vol moet zijn, laat zich daaruit opmaaken, dat den Heer bulgakow, Envoyé van haar Rus-Keizerlijke Majesteit, niet meer dan twee vertrekken voor zijn Ed. en zijn gevolg, zo als mij in 't zekere bericht is, waren toegekend. Uit den bouwtrant van dit gebouw gis ik, | |
[pagina 51]
| |
dat dit een stuk werks der vorige bezitters deezer hoofdstad is. Voor een half dozijn eeuwen mogt dit kasteel een aanval van deezen kant, dat is van dien der witte Zee, kunnen afweeren; maar thans zoude men het kunnen neemen, in plaatze van kogels, met gebraade appelen. Dit kasteel voorbij gevaaren zijnde, komt men aan 't Serrail des Sultans. Reizigers, die niet dit, maar wel paleizen van koningen en vorsten gezien hebben, zullen zich in de verbeelding schilderen een uitgestrekt, grootsch gebouw, 't geen men tusschen lange vleugels, over groote voorplaatzen nadert, waardoor men op groote tuinen uitkomt, enz. Niets van dit alles. 't Serrail is eene onregelmaatige verzameling van eene voor mij tallelooze meenigte van groote, middelmaatige en kleine gebouwen (over wier schikkinge men raaden zou dat een blinde architekt 't opzicht gehad hadt) van baden, die men daar aan kent, dat zij een koepel met glazen van boven hebben, | |
[pagina 52]
| |
om 't licht 'er te doen invallen, van kiosks, meest aan den waterkant staande, en die ik 't natuurlijkst bij de koepels onzer lusthoven vergelijk, behalven dat zij van een luchtiger bouwtrant zijn, alle gebouwen bedekt met lood, iets dat des Sultans paleizen of keizerlijke gebouwen kenmerkt, pronkende met vergulde halve maanen, gebouwd in een oosterschen stijl, die zich beter laat schilderen met 't pençeel dan met de pen, omringd en dik doorzaaid van hooge cypressen, ten einde deeze waereld voor ongewijde oogen onzichtbaar te maaken. Des Sultans en zijner hovelingen achterkouzigheid duldt geene bespiedinge. Daar zij weeten dat 'er teleskoopen en kijkers in de waereld zijn, gedogen zij niet, dat zelfs de vreemde gezanten hunne huizen in Pera, geleegen op den kruin van een heuvel, boven eene zekere hoogte optrekken. Volgens e. habesci bedraagt 't getal van deszelfs bewooners 9,100. 't Is vreemd, zo 't gemeene zeggen waar is, dat, in weêrwil | |
[pagina 53]
| |
van de Muzulmansche slofheid, of nimmer of zeer zelden 'er de pest in grasfeert. Hoe verward nogtans de architektuur des Serrails ook zijn mag, dit gebouw laat niet na imposant te zijn zonder weêrgaê, zodra men zich uit de verbeelding geboend heeft, dat dit niet eene stad, maar de wooning alleen eens Souvereins en zijns hofstaats is. Lezer! uw Ciceroni heeft eene zeer partikuliere reden, waarom hij u, op alle uwe vraagen omtrent 't huizelijke leeven in 't zelve, niet antwoordt. Uit 't Serrail gaande door de groote poort, ontmoet men eene fraaije, schoon onregelmaatige plaatze, verçierd door een schoone fontein, van welke plaatze een der zijden gemaakt wordt door de heerlijke kerk van St. sophia, onder de regeering van justiniaan, door twee Grieksche architekten anthemius en isidorus gebouwd, een werk, waarin schoon oud, zij langer zullen bestaan, dan in dit mijn boekje, wiens lot misschien zijn | |
[pagina 54]
| |
zal maar korte oogenblikken te leeven. Ik wil wel gelooven, dat de haat der Turken tegen alles wat naar beelden lijkt, 'er 't mozaïk van verdorven heeft. Voor 't overige moet men zich verwonderen over 't frisch en onbeschadigd aanzien van een zo oud gebouw, een der grootsten, zo als bekend is, op den aardbodem. Rondom deeze kerk vindt men fonteinen om zich te wasschen (een der Mahomedaansche godsdienstige voorschriften) voor dat men zich tot 't gebed begeeft. Ik heb Effendi's gekend, luiden, die men anders voor een zoort van esprits forts zou versleeren hebben, die in dit stuk zo scrupuleus waren, dat zij in omstandigheden, waarin 't van den wil niet afhangt het ligchaam in een staat van reinheid te houden, zekere emunctoriae met een prop katoen stopten, voor dat zij naar de moskee gingen. Bij deeze moskeeën staan 1. 2. 4. of 6 hooge, spitze torens, minarets, wier bouw voorbeeldeloos stout is, derzelver hoogte tot de breedte in aanmerking genomen zijnde. Om deeze mi- | |
[pagina 55]
| |
narets zijn 1. 2. 3. omgangen, van welke zo veel als kosters de rechtgeloovigen tot 't gebed oproepen: want don quichot heeft met waarheid opgemerkt, dat de Turken geene klokken nahouden. 't Is in dit kwartier der stad, 't geen 't aanzienelijkste is, dat de groote heeren hunne wooningen, konaks, hebben, voorzien alle met groote plaatzen. In 't midden deezer huizen is doorgaans eene zeer groote zaal, in de vier hoeken van welke eene een weinig hooger zoldering staat, waarop rondom sopha's. In deeze zaalen zijn meest kolommen van eene magere proportie, berlijnsch-blaauwachtig gemarmerd. Zommige vengsters zien 'er van uit op tuinen, met kleine fonteintjes, waarvan de paden met in bonte figuuren ingelegde keisteentjes, en het lat- en stokwerk met veel verguldzel pronken. Of de Zaandammers bij de Turken, of de Turken bij de Zaandammers den aanleg der tuinen geleerd hebben, | |
[pagina 56]
| |
laat ik daar: maar hij gelijkt als twee droppelen waters, behalven dat in dezelve meer en fraaijer boomen staan, onder anderen de bij ons zeldzaame plataan, voor welke alle der Turken hoogachting waereldkundig is: in zo verre dat men 't een vreemd Gezant, die bovendien bij de Porte in groot aanzien was, zeer euvel heeft opgenomen eenigen daarvan in 't bosch van Belgrado te hebben omgehouwen. De zonrijkheid des klimaats maakt de schaduw noodwendig. Wie zou raaden, dat 't mogelijk was, dit op 't Despotismus thuis te brengen! Zeker was de edele de-tott hier alleen in staat toe. ‘Alle de boomen van een stuk lands blijven bewaard, op welke wijze zij ook geplant zijn; men schikt gemeenlijk (bij 't arsenaal ziet men den kruin van een boom boven uit 't dak van een gebouw) 't ontwerp der gebouwen naar dezelve, en zulks buiten twijfel, om dat, schoon in een heet klimaat de scha- | |
[pagina 57]
| |
duw van zwaare boomen noodzakelijk is, men echter onder eene despotieke regeering die gebruiken moet, die men vind, alzo men geen tijd heeft om anderen te zien groeijen’. I. Deel. bladz. 108. Even als of de langzaamheid van derzelver groei niet overal maakt, dat hij die ze plant, 'er zelden 't lommer van geniet! Mijn boekje ('k vertrouw 't gewillig) mag min belangrijk zijn: maar ik zou mij echter schamen, 't met zo kinderachtige tirades te hebben opgevuld. Verder komt men aan de Bezestan, 't kwartier der winkels, geheel van steen gebouwd, als eene kleine stad, waar, in één woord, alles, behalven geld, te koop is; waar koopluiden van allerlei natien van 't op- tot 't ondergaan der zonne ('s nachts loopt men 'er geen gevaar voor; want als dan is ze gesloten) u bij den neus zoeken te krijgen. In deeze wijk zijn ook de koffijhuizen der | |
[pagina 58]
| |
Theriaki of OpiumslokkersGa naar voetnoot(18). Dr. karadgea, wiens broeder ik als ex-patriarch, in een hoogen ouderdom, gekend heb maakt 'er in deeze woorden den lof van. ‘'t Opium is een waar aurum potabile. 't Is een voortreflijk middel tegen de ziekten der ziel, die 't alle verdrijft. 't Geneest van de liefde ('t tegendeel is waar; wanneer men 't in een kleine gifte van 1/2 grein gebruikt; als dan verwarmt, verjeugdigt, versterkt 't | |
[pagina 59]
| |
ons gestel) ons afkeerig maakende tegen de voorwerpen, die ze ons inboezemen; 't stort ons in eene zoete mijmering; deszelfs dampen vervliegen ongevoelig, en op die kwijning volgt eene vrolijkheid, die ons in de aangenaamste stelling van de waereld brengt. Men lagcht, men zingt, men is vervoerd, men gevoelt zich geheel anders, men praat, men heeft verstand, geestige invallen. Maar als men de gift verdubbelt, ijlt en raaskalt men’Ga naar voetnoot(19). De Hippodromus of Atmeidan is eene te beruchte plaatze, om ze niet over te loopen. Dezelve is een hairtje grooter dan de place de victoire, of de Vendôme te Parys, en mij dunkt ook al vrij regulier, een langwerpig vierkant uitmaakende. De huizen aan de eene zijde, 't is waar, schitteren niet door hunnen fraaijen regelmaatigen bouwtrant, maar de moskee van sultan | |
[pagina 60]
| |
achmed (zo heet, dunkt mij, dezelve; of misschien de Solimania) die in fraaiheid of grootte voor die van St. sophia geen hair wijkt, en die 'er eene geheele zijde in de lengte (oordeel van de grootte deezer plaatze) van uitmaakt, geeft aan deeze plaatze een ongewoon aanzien, dat noch belangrijker wordt door twee zeer hooge obelisken, bekrabbeld met voor mij onverstaanbaare figuuren, en een aart van metaalen kolom, in 't midden, gevormd door twee in een geslingerde slangen. Deeze plaats diende oudtijds, zo als men met een oortje Grieks verstaan kan, tot een wedloopbaan der paerden. Thans gebruiken de Turken dezelve zomwijlen tot een baan om zich te oefenen in 't werpen van de dsgerid, een stok, wat korter, maar even dik als een beezem-stok, welken zij met een ongelooflijke kragt en behendigheid, te paerd, 'k weet niet hoe veel over de honderd schreden vérwerpen. 't Is bij deeze natie eene zonderlinge eer hierin uittemunten. Van hem, die 'er de eerste in is, wordt de | |
[pagina 61]
| |
naam, heeft men mij anders wel onderricht, in steen gehouwen; een eer, die deeze held met 't geeven van festijnen, die wel in Turkyen min kostbaar dan bij ons, 't echter worden door de talrijkheid der gasten, betaalen moet. Men vindt in dit kwartier, misschien echter min dan in de andere wijken, verscheide uitgebrande buurten. Wie zal den Heer Graaf ferrieres de sauve-boeuf tegenspreeken en zeggen, dat dit een çieraad is! In deeze hoofdstad beveelt de voorzichtigheid, om der aardbeevingen wille, zo als reeds gemeld is, de huizen en van hout en ligt te timmeren. De droogte van 't heete zomer-klimaat, de afgeleegenheid van 't water in eene stad, verstooken van gragten, zouden, onder deeze omstandigheeden, den brand bij alle en ook de verlichtste natiën meenigvuldig maaken. Misschien zou de brand geringer verwoestingen aanrichten, indien men de houten buitenwanden der huizen met een mengzel van | |
[pagina 62]
| |
leem en kalkGa naar voetnoot(20) bestreek, de daken met lijen belegde; alsdan zouden vuur en vlam 'er minder vat op hebben. Ook zouden ze langer duuren. De vermindering in de scheepvaart op de zwarte zee, van waar 't timmer hout meest wordt aangevoerd, de zedert den laatsten Russischen oorlog vermeerderde duurte der levensmiddelen, de daaruit volgende verhooging der arbeidsloonen, minder welvaart, min rijkdom onder de menschen, maaken, dat deeze uitgebrande buurten nu traager dan voorheen vol gebouwd worden. Uit deeze wijk komt men in die der Grieken, het Fanal, van welke natie de hooge adelGa naar voetnoot(21) hier zijn zetel heeft. Hier hadt de be- | |
[pagina 63]
| |
roemde cantimir, die de historie van 't Ottomansche rijk beschreven heeft, zijn paleizen. Ook woonen hier de Hospodars, of prinzen uit de Wallachyen en Moldaviën te rug gekeerd. Hoe hoog deeze vrienden ook onder elkaâr de borst mogen opsteken, ongelooflijk is de fierheid, waarmede een klein Turksch burgertje deeze klanten, prins of geen, bejeegent. 't Gansche leeven der Grieken 't is waar bevreedigt hen met, en maakt hen gewoon aan deeze vernedering. Ik heb meer dan eens den Dragoman der Porte, een post van groot vertrouwen en aanzien, waaruit hij tot die van Hospodar bevorderd wordt, den zoom des kleeds eens Muzulmans knielend zien kussen. Een enigzins ordentlijk gekleed Muzulman komt nimmer in een vertrek, of het gansche gezelschap, Jooden, Armeniers, Grieken, | |
[pagina 64]
| |
evenveel welk, rijst fluks op. De Turken zijn hierin zo verwend, dat zij dit vorderen als een recht. Sans façon, zonder acht te slaan op den heer des huizes, of den voornaamsten des gezelschaps, gaat hij op de beste plaatze zitten; hij drijft zelfs de insolentie meenigmaal zo ver, dat hij, schoon ook een halfblanks heer, gezeeten den heer des huizes, in zijn eigen huis (luister wel toe; 't is der pijne waard) zegt, otour, gaa zittenGa naar voetnoot(22) en let wel, dat hij u dit verkoopt voor een bewijs van beleefdheid. Aan den anderen kant zal een gering Muzulman voor een perzoon van distinctie nimmer opstaan, tenzij hij zijn geloofsgenoot was. Hunne religie, zeggen zij, verbiedt 't hen. Op dien voet is hunne religie zeer gemaklijk. Hoe dikwerf heb ik mij niet raazend van ergernis gemaakt te zien de Janitzaaren, die den vrem- | |
[pagina 65]
| |
de gezanten in Pera ten wacht dienen,Ga naar voetnoot(23) en waarvoor zij 8, 9, 10 piasters 's maands 't stuk betaalen, aan de poorten hunner hôtels, onbeweeglijk op den stoel, zonder de pijp uit den mond te neemen, blijven zitten, wanneer de gezant uitgaatGa naar voetnoot(24). Begrijp hierbij, dat dit niet uit onkunde, uit lompheid geschiedt. De Turken zijn vol van welleevendheid, êgards en ceremoniën onder elkander; weeten zeer wel wat hun zelven, dus wat een ander toekomt. | |
[pagina 66]
| |
(En nu tot u lezer, die, zo ik vertrouw, niet enkel leest, maar ook gevoelt en nadenkt. Verdienen de kristen-mogendheeden, wier onderlinge kwaade trouw, intrigues, wantrouwen, wier commercieele afgunst de een de ander verdringt, en ter wederzijdsche bespiedinge een Staat gezanten opdringt, welke deeze zogenaamde attentie met geen gelijke munt betaalt, verdienen zij, vraag ik u, deeze en honderderlei andere verneederingen niet door deeze eeltachtigheid op 't stuk van eer, door haar verdoofd gevoel van eige waardigheid?) Zoude 't zonder deeze opvoeding, begrijpelijk zijn, dat de afgaande Hospodars van de twee boven genoemde provintiën, waar in zij zich een aanzienelijk fortuin kunnen bij een schraapen (bovenäl zo zij den ijdelen waan konden vaarwel zeggen, om den hofstaat des Sultans te Bucharest en te Jassy in 't klein te willen naäapen) niet liever dat fortuin stilletjes na Weenen of Venetiën verbrugden, om daar zelf als luiden van aanzien te leeven, dan zich in | |
[pagina 67]
| |
Constantinopolen aan den smaad hunner oude veroveraars bloot te stellen. Maar met zo onweêrstanbaar geweld beheerscht den mensch de dwang der hebbelijkheid! De wijk der Jooden, waarin men nu komt, is niet zo groot als de twee voorgaanden. Ik kan niet zeggen dat dezelve onreiner is dan de voorgaande. Die der Grieken heeft mij 't minst toegescheenen in zindelijkheid uittesteeken. De nijverheid, onafscheidelijk van den imborst deezer arme verdrukte Jooden, schoon hier min dan elders, moet hier de meeste rijkdommen doen zoeken, vermeerderd door de behandeling en 't omzetten der kapitaalen, die de Muzulmans aan deeze handen liefst toebetrouwen. Beide deeze laatstgenoemde wijken, schoon even vol van vermogende menschen, als de eerste, verminderen in 't uiterlijk aanzien van welvaarendheid. De Turken gedoogen geene ketters, zelfs met hun eigen geld te pronken. Veele rijke Armenische koopluiden hebben aanzie- | |
[pagina 68]
| |
nelijke lusthuizen aan den Europischen kant des Bosphorus. Maar zij zouden 't niet durven waagen ze eenig uiterlijk lofwerk te geeven, of ze anders als donker bruin, bijna zwart, te doen schilderen. De Franken echter, de vremden, de buitenlandsche gezanten neemen zich de vrijheid, in spijt der Muzulmans, 'er zich niet aan te stooren; eene vrijheid waarin hen de Baratarissen niet durven volgen. Een der grootste çieraaden deezer prachtige en in haare zoort eenige hoofdstad, is haare haven, eene der grootsten, der schoonsten, der diepsten, der veiligsten van den aardbodem, waarin de Noorde en Zuide winden eene onafgebrokene afwisselinge van komende en gaande schepen veroorzaaken. Zij is bijna twee uuren uitgestrekt in de diepte; in haare gemiddelde breedte vaart men dezelve in ongeveer een half kwartier over. Horatius spreekt van een mare tabulatum navibus, van een zee, bevloerd door de schepen. Dit kan op geene andere haven met | |
[pagina 69]
| |
even veel recht, als die van Constantinopolen, de Theems zelve niet uitgezonderd, worden toegepast. Van den opgang der zonne tot haaren ondergang, wimmelt 't hier van schepen, saïken, piadés, caïken, waarvan de beide laatsten vier- en twee riemige vaartuigen zijn. De voorbeeldelooze behendigheid der roeijers, de ongelooflijke snelheid der vaartuigen zijn alleen in staat om ongelukken te voorkomen, die de ligtheid en rankheid boven en behalven de belemmering van 't gedrang, noodwendig zouden maaken: want alle deeze roei-vaartuigen zijn van dun noteboome hout, wel zeer netjes gemaakt, de spijker-koppen met rood lak toegestopt, door snij- en verguld lofwerk verçierd, maar ook zo rank, dat zij bij de minste hobbeling omslaan, zo zwak, dat de minste kneuzing ze indrukt. Daar deeze haven geen kaai heeft, is de aanleg, op waggelende planken, bij 't groot gedrang niet altoos zonder gevaar: boven al wan- | |
[pagina 70]
| |
neer de Zuide-winden 't water sterk doen kabbelen. Het over 't eigenlijk Constantinopolen leggende gedeelte der stad, wordt in drie voorsteeden afgedeeld Tophana, Galata en Pera. In de eerste vindt men de geschutgieterij des Sultans, van waar deeze wijk ook haaren naam voert. Naar mijne sobere kunde in dit vak zoude ik zeggen, dat hunne stukken, die alle van metaal zijn, te lang en te zwaar zijn. Daar zij toch meestäl hair laten, en hun geschut zo dikwerf den vijand een prooi wordt, zoude ik hun durven raaden zich liever van ijzer kanon te bedienen. In den voor-laatsten oorlog met de Russen ontnamen deeze hun 'er eene groote hoeveelheid van, 't geen zij versmolten, om 'er geld van te slaan, waar mede zij toen reeds niet overlaaden waren: bij welke scheiding der metaalen de Hr. *** 't mededoogen hadt zich zelven niet te vergeeten. In Tophana ontmoet men een der grootste | |
[pagina 71]
| |
publieke baden. Was 't niet dat ik wilde wedden, dat men ze reeds bij een half dozijn auteuren beschreeven vindt, ik zoude grooten lust hebben 'er in 't breede over uitteweiden: dit zal ik nu in 't voorbij gaan alleen aanteekenen, dat 't onmogelijk is twee natiën op aarde uittedenken, die sterker in dit stuk contrasteeren dan de Turken en de Russen. Bij de eerste heerscht de hoogste zedigheid en decentie; bij hen baden beide de sexen nimmer terzelver tijd. Men staat den baadenden met zo veel vaardigheid een blauw gestreept stuk linnen om den middel, dat ook de allerzedigste oogen 'er niet door beleedigd kunnen worden. Een wellustig gemak heerscht in de zaalen, waarin men voor en na 't baaden rust, waarin men zich door aangenaame verfrisschingen kan verkwikken. In de Russische dampbaden, verwarmd of liever gloeijend heet gemaakt door den waazem van water, die bestendig vliegt uit een sterk gehitten ooven, dien men geduurig besprengt, | |
[pagina 72]
| |
staat een stellagie van planken, in de form van een amphitheater rijzende, om de hitte, 't sterkste boven aan den zolder, te mogen temperen, door zich laager te zetten. Hier loopt vader, moeder, broeder, zuster, jongeling, maagd, bekenden en onbekenden, zieken, gezonden, in één woord de menschen van allerlei slag, zo als zij naar de kerk gaan, in puris naturalibus door elkander: welk een gezicht! &c. &c. &c.Ga naar voetnoot(25) Om uit deeze wijk in Galata te komen, voer ik mijn lezer voorbij 't tolhuis der Franken, | |
[pagina 73]
| |
om geleegenheid te hebben hem te doen opmerken, de voorbeeldelooze toegeevendheid en vertrouwen waarmede de Turksche tollenaars de koopluî behandelen; deugden waarover de onmuzulmansche ontrouw hun dikwerf geleegenheid geeft zich te beklaagen; zo dat 't kwaad, 't geen in 't N.T. van de tollenaars gezegd wordt, onmogelijk hier thuis kan hooren. Zeker is 't dat de Turksche baden niet meer kunnen contrasteeren met die der Russen, dan hun tolhuis met 't Custom-house te Londen. Dan als financier gesprooken, zou ik geneigd zijn te gelooven, dat zij deeze hunne rekkelijkheid, wat te ver gerekt, in slofheid en verwaarloozinge doen ontaarten. - De in en uitgaande rechten, door de vremde natiën betaald, beloopen, dunkt mij, drie ten honderd, daar de inlander 'er vijf betaalen moet. Doch hier over misschien in 't vervolg iets positievers. 't Is aan den weinigen trek der Turken tot visch, eene bij hen als onbekende spijze, aan 't weinig overleg der Grieken te wijten, dat de | |
[pagina 74]
| |
visch-markt, waaraan wij nu komen, schoon noch wel voorzien van visch, het niet meer is: want 't water is hier rondom zeer rijk in lekkere en bij ons onbekende visschen, waarvan ik nu hier den inventaris niet invoege, omdat ik bij ongeluk niet één éénig Ichtyologisch schrijver bij de hand heb. Nu met vallen en opstaan klauteren wij eindelijk in de wijk van Galata, alwaar de lezer aanstonds bemerken kan, zonder den bril of 't lorgnet uit den zak te haalen, 't onderscheid in bouw der huizen, waarvan 'er veele hier van steen zijn, de meenigte der kloosters, den wal die deeze voorstad omringt, de poorten, welke ze afsluiten; alle teekenen van onderscheidene werkmeesters. Dit kwartier strekt den Fransche kooplieden, eene natie, die wel de helft van den Levantschen handel drijven, welke Provence voornaamelijk, en Languedoc voor een gedeelte doet bestaan, meest ter wooninge, uit welker huishoudinge men met vertrouwen mag opmaaken, dat de | |
[pagina 75]
| |
koophandel hier niet sterk verrijkt zelfs niet den handelaar, die voor eige reekening negocieert. Galata is noch befaamd door zekere huizen, waar de liefhebbers eeten, drinken, danzen kunnen. Men vindt 'er ook jonge heertjes, die netjes gekleed zijn, wier hairen in lange tressen hun langs den rug hangen, in den stijl der vrouwelijke kleeding. Wanneer 't met de affaires slap gaat, zitten of loopen zij voor de deur, niet enkel om een luchtje te scheppen. In deeze huizen, die men bij de musico's kan vergelijken, vertreeden zij de plaatze der ligte jofferschap. de gustibus NUNC! est disputandum. Maar dat deeze huizen door 't dagelijksch krakeel en vegterijen den Waiwode ten vette melk koe strekken (zo als de Hr. Graaf f. de sauve-boeuf beweert, Tom. I. p. 12.) is mij niet gebleeken, schoon ik ze dagelijks ben voorbij gegaan. Rust noch een weinig, Lezer, want zo gij mij naar Pera vergezellen wilt, zult gij bestendig moeten steigen tot aan 't klooster der Der- | |
[pagina 76]
| |
vies, voor dat gij op den gelijken bodem deezer voorstad komt. Dit klooster kan ik niet voorbij gaan, zonder aan de religieuze dolle kuuren deezer kloosterlingen (die men, naar mij voorstaat in den Tegenwoordigen Staat van alle Volkeren in plaat afgebeeld vindt) te denken, en uit te roepen: Lieve Heer, wat hebt gij al vreemde dienaars! Nu zijn wij onder ons: want hier woonen de vremde gezanten, de kooplieden, de Franken, die, alle onder elkander eene kleine sociëteit uitmaakende, de een den ander van haver tot gort kennen, en welke fociëteit 'er dus de ongeleegenheid van heeft, achterklap en kwaadspreekendheid. Zo ik 't woord kiosk wel verstaa, is 't een luchtige koepel, afgescheiden van 't overige van 't gebouw, en op zich zelven staande. Dus weet ik niet, hoe 't den Heer Graaf f. de sauveboeuf in de harsens gekomen is te zeggen (zie Tom. I. bladz. 9.) dat de huizen van | |
[pagina 77]
| |
Pera alle kiosks hebben. De huizen van deeze wijk staan alle zo digt op elkander gedrongen (die der gezanten uitgezonderd) dat men moeite heeft 'er zich niet in te verwarren; de deuren raaken zo digt aan elkaâr, dat een eenigzins non-chalant reiziger bijna noodig zou hebben, uitgaande de zijne met een krijt te merken. Ook staan de corps-de-logis (indien deeze uitdrukking, geoorloofd is voor huizen die geene vleugels hebben) alle voor aan de straat. Hoe kan men dus hier van kiosks spreeken! De zaak is, dat zij meest alle overdekte, en boven elkander vooruitspringende uitstekken hebben, waarin sopha 's gepraktizeerd zijn, waarvan de Grieksche en Franksche dames, half bezig, half leedig, de passanten beloeren. Mylady craven is niet wel onderrichtGa naar voetnoot(26) | |
[pagina 78]
| |
wanneer zij beweert, dat men noch hier, noch in Constantinopolen rijtuigen vindt. Alle vremde ministers, en ook verscheide kooplieden houden hier koets of rijtuig: daar de straat van Pera, noch een weinig verder als 't hôtel des Zweedsche gezants, 't geen 't verste naar onderen staat, derzelver gebruik toelaat. Ook ontmoet men in de stad van Constantinopolen honderd rijtuigen, die sterk gelijken naar onze ordinaire post-wagens, behalven dat 't onderstel laager staat, en dat zij meer verguld snijwerk hebben. In deeze rijden de Turksche Dames, achter jalouziën gezeeten, uit; schoon de heuvelachtigheid van den bodem den voerman meenigmaal dwingt af te stappen, om vóór de paarden bij den toom af te leiden. In deeze straat hebben alle de vremde ge- | |
[pagina 79]
| |
zantenGa naar voetnoot(27) alle hunne hôtels, die van Engeland en Venetiën alleen uitgezonderd. De Turken geeven deeze hôtels den naam van serrail,'t geen de Italiaanen door palazzo vertaalen, welke uitdrukking in den gemeenen omgang de huizen der ministers behouden, hoe onoogzienlijk ook dit verblijf zijn moge, zo als dit 't geval wel eens pleegt zijn, bijzonder met de wooningen op 't land. | |
[pagina 80]
| |
Naa 't Fransche hôtel behoeft dat onzer natie voor geen ander in grootte of aanzien te wijken. 't Is noch maar weinig jaaren geleeden, dat 't nieuw uit den grond is opgetimmerd. Het bestaat in een groot houten gebouw, drie verdiepingen hoog. De dubbele trap, die tot de fraaije étage leidt, is breed en aanzienelijk; en de zaalen en kamers in dezelve zijn van een goede ordonnantie. Voor 't overige is 't zelve voorzien van eene meenigte vertrekken, waarin des noods niet één, maar drie Ambassadeurs zich zouden kunnen behelpen; bijzonder zo zij 't zo wel weeten te doen, als die, welke 't thans occupeert, de Baron van dedem.
In 't midden deezer straat zal u aan deGa naar voetnoot* | |
[pagina 81]
| |
rechterhand een groot gebouw in 't oog loopen; 't zelve is 't hôtel der pages, isoglans. | |
[pagina 82]
| |
De Heer f. de sauveboeuf verhaalt, dat de Groote Heer 't zelve eens 's jaars bezoekt, met zijn' ganschen hofstaat, en twee verkiest uit de jonge luiden, welke de meeste vorderingen in hunne oefeningen gemaakt hebben, die hij met zich naar 't Serrail neemt. Hij voegt 'er bij dat niemand zo wel als de Sultan zich kent in die geene, welke de geschiktste zijn, en die de voorkeuze verdienen. Zie Tom. I. p. 9. Deeze bijzonderheden waren mij onbekend, ofschoon ik bijna een jaar tegen over dit gebouw gewoond heb. Daar ik nu (behalven 't hospitaal, waarin de | |
[pagina 83]
| |
Franken, die de pest hebben, door geestelijken behandeld worden) u in deeze straat niets dan huizen aan beide kanten kan doen opmerken, en gij, Lezer! dit misschien ook wel in andere straaten zult hebben opgemerkt, zo neem ik hier mede van mijn post van uwen Ciceroni mijn demissie. En 't mogt bij geval zijn, dat gij noch eenige misnoegdheid tegen hem voedde, zo neemt hij de vrijheid, om u de maat vol te meeten, u op de belangelooste wijze, eene echte afbeeldinge van Constantinopolen aan te bieden. Dezelve is afgeteekend naar een schilderij van den Hollandschen schilder van der steen,Ga naar voetnoot(27) die eenige jaaren alhier doorgebragt, en dit gezicht uit 't Zweedsche hôtel ge- | |
[pagina 84]
| |
nomen heeft? 't zelve is door mijn vriend den Ed. Heer tor, die onzen Staat in onderscheiden commissiën met eer heeft gediend, aan de kamer van den Levantschen Handel te Amsterdam geschonken. - Enfin, ik beken 't, dit kapittel is niet groot genoeg voor eene zo groote stad als Constantinopolen: maar 't is groot genoeg voor mijn boek, waarin ik noch eene geheele rommelzoô van zaaken te pakken heb. | |
[pagina t.o. 84]
| |
Gericht van Constantinopolen, genomen uit het Zweedsche Hôtel te Pera
|
|