Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 7
(1843)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 186]
| |
Fragment van het oude riddergedicht Willem van Oranje.
Ga naar margenoot+Met sinen knape vor hi sire strate;Ga naar voetnootVs 1
Hi haesten uter maten sere,Ga naar voetnoot2
Ende soude dien abt, sinen here,
Gerne die vessce te tide bringen,
5[regelnummer]
Wils hem God gehingen.
Soe lange reet die edele man,
Dat hi int dal Ten Sigeren quam;
Hi reet onder die ghebrichte groet,Ga naar voetnoot8
Ende hi en duchte engene noet;
10[regelnummer]
Mar die knape hadde vaer,
Dat seggic u over waer;
Hi waender wel doet bliven,
Ende dat menne soude ontliven.
Doe sprac hi tien edelen man,
15[regelnummer]
Herde vervarlike an:
‘Here, ic en can niet geduren
Van vare terre uren.’Ga naar voetnoot17
Ten knape sprac hi vriendelike:
‘Vrient, ic biddu hertelike
20[regelnummer]
Dat gi .i. lidekijn singet,
Dar gi u selven mede bringet
Uten vare, dar gi in sijt,
Ende mi dar mede verblijt.
| |
[pagina t.o. 186]
| |
BL: 186.
| |
[pagina 187]
| |
Ic hope an Gode, die ons geboet,
25[regelnummer]
Wi en selen hebben gene noet.’
Alse dat die knape versiet,Ga naar voetnootVs 26
‘Here, seit hi, oft gijt gebiet,
Oft gi ember wilt dat si,
Ic sal singen, grave vri,
30[regelnummer]
Ine souts u niet weren dorren.’Ga naar voetnoot30
Mettien ginc hi .i. liedekijn porren,Ga naar voetnoot31
Al soetelike te halven uut;Ga naar voetnoot32
Hi en dorste maken geen geluut.
Willem horet ende sprac doe
35[regelnummer]
Sinen knape vriendelijc toe:
...........
...........
Ga naar margenoot+Die moordenaers waren binnen desen
Comen, ende hadden roef gedaen,
Ende si hebben den sanc verstaen.
Si quamen van op dien dach
40[regelnummer]
Dar si waren om hare bejach,
Ende enen edelen man hadden doet,Ga naar voetnoot41
Ende sine maisnide ende sijn conroet,Ga naar voetnoot42
Ende sine kindere des gelike,
[Des] si plagen dagelike.
45[regelnummer]
Si brachten tgoet, dat sine was.Ga naar voetnoot45
Nimanne en wondere das;
Mordenaren, noch oec dief,
En hadden ni manne soe lief,
Si en soudene om clene dinc doden.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Si en latens hem niet verbloden.
Si waren ten tafflen geseten,
Ende souden hebben geten.
Dar was spise gnoech:
Dar af hadden si har gevoech;
| |
[pagina 188]
| |
55[regelnummer]
XV. sater tenen ringe;Ga naar voetnootVs 55
Sijn pert hadde elc sonderlinge,
Oft teneger noet quame,
Dat elc tsine vinge ende name,
Ende hare wapine dar bi;
60[regelnummer]
Aldus te gadre saten si.
Die meester was Gonnart geheten:
Men conste genen fellere geweten,
Noch die conste stellen bat,Ga naar voetnoot63
Want hem noit geen man ontsat,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Noch enne ontfarme in gere maniere;Ga naar voetnoot65
Dese was soe putertiere!Ga naar voetnoot66
God die motene verwaten,Ga naar voetnoot67
Ende alle sine gesellen haten.
Si hebben gehort, sonder wanc,
70[regelnummer]
Van des graven knape dien sanc
...........
...........
Ga naar margenoot+Bi al dat icker an gem... [gemerke]
Hi comt van ere br.....
Dar hi hevet wasdom...
Alsi hebben .ij. scellin...
75[regelnummer]
Sijn si vele blidere ....
Dan oft .i. hertoge of ... [grave]
Hadde .M. marc van .... [have]
Gonnart seide: ‘Ic h....
Wonder laet dese re.....
80[regelnummer]
Men sal hem nemen d....
Ic weet wel dat men ....
Dicke perde di si ri.... [riden]
Cledere, geelt, dire .... [dire gesmide]
Hoege liede dar si .....
85[regelnummer]
Gaet wech, roeften ....
Die .vij. saten .....
Ende reden d......
| |
[pagina 189]
| |
Die .viij. bleven ....
Die .vij voren sonder v....
90[regelnummer]
Tote beneden ere .....
Dar si dien grave st....
Ende sinen knape d.....
Si waren blide sere .....
Om dat .i. man was .....
95[regelnummer]
Si waren dapper e.....
Si reden met snelre .... [vaert]
Dapperlike dare .... [darewaert]
Elc riep: ‘Moenc, be....
Ende maect u henen v.....
100[regelnummer]
Laet ons cledere ende g.... [gesmede]
Ende rumet al naect d....’ [dese stede]
‘Gerne, seide Willem; ma... [maer gi doet]
Sonde, seit hi toten m.... [mordenaren]
Want ic ben van ordinen .... [twaren]
...........
105[regelnummer]
Ga naar margenoot+Mettien hi sgraven knape sach:
Met crachte sine namen,
Ende banden hem te samen
Beide voete ende hande;
Si daden hem grote scande;
110[regelnummer]
Si worpene in ene gracht,
Datter Willem niet jegen vacht.Ga naar voetnootVs 111
Doe riep di knape wach arme sere:
‘Ay God, helpe minen here,
Die di beste es, die je wart geboren;
115[regelnummer]
Mi gaet narre sijn toren
Dan mijn seer, overwar.’Ga naar voetnoot115, 116
Doe sprac die grave dar:
‘Gi heren, si hebt onrecht!
Geeft mi weder minen knecht,
120[regelnummer]
Soe dodi utermaten wel.
Jegen mi sidi te fel,
Ende nemt dat gi wilt van minen goede,
Dies biddic u op oetmoede.’
| |
[pagina 190]
| |
Gonnart, die mester, antworde,
125[regelnummer]
Alse hi den grave spreken horde:
‘Anderssijns moetti singen,
Eer gi mi heden selt ontspringen.
Bi dien here, die mi geboet,
Ten sal bliven clene no groet,
130[regelnummer]
Gi sijt hir qualike geraect,
Gi moet van ons sceden naect;Ga naar voetnootVs 131
Nochtan suldi cume dlijf ontdragen.’
Willem begans qualike behagen;
Hi en hadde no knief, no swert,
135[regelnummer]
Dar hi hem mede hadde verwert
Mochte hebben, in dien strijt.
Op dat God sijns niet mijtGa naar voetnoot137
Hi blijft er sonder twivel doet.
...........
...........
Ga naar margenoot+Dat mi hellinc no penninc es bleven.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Laet mi gaen, soe doedi wale.’
Die meester seide met derre tale:Ga naar voetnoot141
‘Het es triwantise dat gi spreket;Ga naar voetnoot142
Ic sie wel dat u therte gebreket
Tons wart in quaden moede;
145[regelnummer]
Wardi wel op uwe hoede,
Ende gi wapine hadt an,
Gi wart .i. herde starc man,
Gi en ontsaget ons allen niet,
Als men an u merct ende siet.’
150[regelnummer]
Die grave loech alse hijt horde;
Them selven sprac hi mettien worde:
‘Du mochts wel seggen waer,
Waric gewapent ic soudi vaer
Ende dinen gesellen doen,
155[regelnummer]
Eer si mi meer ontvloen.’Ga naar voetnoot155
| |
[pagina 191]
| |
Echt bat Willem, die vrie,Ga naar voetnootVs 156
Genade, dor sente Marie
Dat si sijns souden ontfarmen,
Ende sinen knape lieten geharmen.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Die meester antworde gereet:
‘Gi selt u selven, Godeweet,Ga naar voetnoot161
Al moedernaect ontcleden,
Eer gi van ons selt sceden.’
Willem seide, op die stonde:
165[regelnummer]
‘Bi Gode, gi daet sonde.’
Die meester wert harde gram;
Hi seide: ‘Swiget des, goet man,
Gi selt mi die covele laten,Ga naar voetnoot168
Ende uwe pelse, ende gaet uwer straten,
170[regelnummer]
Dar toe boten ende cousen mede;Ga naar voetnoot170
Dus soe mogedi hebben vrede;
Ende dien goeden stamijn,Ga naar voetnoot172
Hi moet verdronken sijn.Ga naar voetnoot173
...........
...........
Ga naar margenoot+Doe sprac Willem, die baroen:
175[regelnummer]
‘Gi sijt te scerne gedreven;Ga naar voetnoot175
Mijn broec rime es mi bleven;
Mine gespe es beter dan al tgoet,
Dat gi mi nemen doet.
Die stene die daer sijn aneGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Costen, na minen wane,
| |
[pagina 192]
| |
.xxx. marc van finen goude.
Dar sijn mirauden an menechfoude:
C. marc hads die goutsmet.Ga naar voetnootVs 183
Niman en mochten maken bet:
185[regelnummer]
Hi coste .M. pont al te male.’
Wat holper ombe lange tale?
Elkerlijc begerden sere.Ga naar voetnoot187
Die meester, hare alre here,
Seide: ‘Die broec rime es mijn.’
190[regelnummer]
Doe antworde die grave fijn:
‘Ja, seldi mi laten bloet,
Dat ware u lachter al te groet.’ -Ga naar voetnoot192
‘Nenic, seide die domme,Ga naar voetnoot193
Ic sal u den minen doen ombe;
195[regelnummer]
Geven; des wissele wi.’Ga naar voetnoot195
Willem seide: ‘Gi selten mi
Nemen, op dat gine hebben seltGa naar voetnoot197
Nembermer in uwer gewelt.’
Gonnart beette van dien perdeGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
Ende haestem darwart herde.
Hi knielde vor dien degen goet,Ga naar voetnoot201
Ende waenden, mettier spoet,
Dien broech rime hebben genomen;
God danc, hets anders comen.
205[regelnummer]
Alse doe die grave sach
Vor hem liggen dine al dien dach
Hem gereit sijn ongevoech,Ga naar voetnoot207
Hief hi die vust op ende sloech,
...........
...........
Ga naar margenoot+Ende dies en hadde hi bore wat,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Nemare bi maten sijn vat.
Hi hadde, te dien stonden,
Grote pine van sinen wonden.
| |
[pagina 193]
| |
Bander side dogedi mee:Ga naar voetnootVs 213
Dar quam water in van der zee,
215[regelnummer]
Dat was gemaect met condute,
Ten keere te lopene in ende ute.Ga naar voetnoot216
Dar sat hi dicke wile inne,
Toter borst ende toten kinne:
Dat dede sinen wonden soe seer,
220[regelnummer]
Hi en wanes genesen nembermeer.
Dus was hi nacht ende dach;
Dies haddi swar verdrach.Ga naar voetnoot222
.vij. jaer soe lach hi dar
In gevancnesse herde swaer,
225[regelnummer]
Met groter clagen ende met weene;
Dar op achten Serrasine clene;Ga naar voetnoot226
Mar God, die alle dinc versiet,
En lietene in dien rowe niet,
Al gedogedijt menegen dach;Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Nu hort hoe hine versach.
Dat u onse here loneGa naar voetnoot231
Enen aventure scone,
Ende van dien boeke dbeste te voren,Ga naar voetnoot233
Ende van den walsce, ende vercoren,
235[regelnummer]
Hoe Willem vor vort an.
Hi wert bi enen edelen man
Verloest ende bi enen ridder fier:
Geheten was hi Timoier:
Landridus hordicken nomen,
240[regelnummer]
Ende was van sinen geslechte comen,
Alsi gi hier na selt horen;
Mar ic telle van Willem voren,
Die in dien kerkere lach,
Ende hadde swar verdrach.
...........
245[regelnummer]
Ga naar margenoot+Doe sprac die grave vri:
‘Horen kindere, gaet van mi;Ga naar voetnoot246
| |
[pagina 194]
| |
Ic sweert u allen, Godeweet,
Hir an leget u grote leet.
Magic noch van hir ontgaen,
250[regelnummer]
Ic sal u doen hangen sonder waen,
Ende Synagoene, uwen coninc,
Salic doen, in warre dinc,Ga naar voetnootVs 252
Breken op .i. rat, ende slechten
Dese stat, sonder wedervechten.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Serrasine logen sere,Ga naar voetnoot255
Alsi horden dreigen dien here;
Si seiden: ‘Dreiget al sochte, heer grave,
U en can gehelpen scat no have,
Dat gi nembermeer ute comt.’
260[regelnummer]
Die grave sprac: ‘Gi sijt verdomt;
Swiget hir af al stille!
Het geet al an Gods wille.’
Die grave was van hongere blec,
Dat hi hem selven niet gelec;
265[regelnummer]
Engeens dincs haddi gnoech,
Sonder leets ende ongevoech.Ga naar voetnoot266
Hi en was gedwegen no gescoren;
Ru was hi achter ende voren.
Alse hi soude gaen slapen dar,
270[regelnummer]
Clam hi hoge op .i. pilaer:
Hi sliep dar soe hi best mochte;
Ander bedde men hem niet brochte.
Tenen tide soe sliep hi,
Die grave edel ende vri,
275[regelnummer]
Ende alse hi slapen soude,
Quam die ingel boude,Ga naar voetnoot276
Dien God dar selven sende,
Ende troestene int elende,
Willem dien edelen man.
280[regelnummer]
Tierst hine genesen began
Van al sine wonden,
...........
...........
| |
[pagina 195]
| |
Ga naar margenoot+Dat h....
Tote d....
285[regelnummer]
Hir ....
Ende....
Tote da...
Van lan...
Hi was ....
Het we....
290[regelnummer]
Alse w....
Ende hi.......
En w....
Si w....
Dat si ....
295[regelnummer]
Dese.....
Dat....
Mi....
Met ...
Dar...
300[regelnummer]
Wan....
Ende g..
Ende...
Hi ....
Dar ...
305[regelnummer]
Ende ...
Ende ...
Diet ....
Doe ...
Hie ....
310[regelnummer]
Hi ...
Ute ...
Si h...
Ende ...
Die ....
315[regelnummer]
Mar....
Die ....
Dede ....
Te p....
...........
...........
| |
[pagina 196]
| |
Ga naar margenoot+...el galioete quamer toe
320[regelnummer]
...at si waren ontvloen doe
...in .iij. scepe mee
....die in die zee
....ime te rovene plagen,
....si die kerstine sagen
325[regelnummer]
....doe dar wert
.....e worden ververt,
.....eide: ‘Wi sijn verloren!
.....u herde wel te voren
.....wi ons verweren
330[regelnummer]
......et selen ons deren
......eide gereet
......weren, godweet,
......si hare wapine ane,
.......sere te slane
335[regelnummer]
.......rde gedichte
.......hten niet lichte
.......lioete was vele
........nc uten spele
........verslagen
340[regelnummer]
........an sinen magen,
........nen stonden
.........ebonden
.........dar bi gesciede
.........ons liede
345[regelnummer]
..........r die ze
..........dene wee
..........agen
..........e plagen
...........gevaen
350[regelnummer]
...........aliote gedaen
...........hort sekerlike
...........storie van erttrike
............ste mede,
............warhede
355[regelnummer]
............ie grave
...........
...........
| |
[pagina 197]
| |
Ga naar margenoot+Si sijn duchtech ende coene,
War dats es te doene.
Siedi genen sconen langen?
Hi werdem herde strangen,Ga naar voetnootVs 359
360[regelnummer]
Ende hi es harre alre here:
Hi es duchtech herde sere.
Ic wane hi van hogen geslechte si;
Ant gelaet donckes mi.
Nu doeter uwen wille mede;
365[regelnummer]
Rechter over, na uwen sede!’
Synagoen seits hem groten danc.
Dar na hietse eer iet lanc
Boven leiden in die zale.
Hi sette Landri in tale,
370[regelnummer]
Hi seide: ‘Vrient, segt mi,
Ute wat lande sidi?
Sidi porters, doet mi weten,
Ofte ridders geheten?
Segt mi die warheit al uut,
375[regelnummer]
En heles mi niet overlut.’
Landri sprac doe voren,
Dat ment mochte horen,
Ende seide: ‘Wi sijn coepliede,
Ende varen achter lande ombe mide.Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Wi voren lakene menegertiere,
Some lichte, some dire,
Some gele ende some grone,
Scarlakene ende singlatoene,Ga naar voetnoot383
Ende dar toe ginbere ende cruut,
385[regelnummer]
Selc alse coepliede bringen ut;
Soe doe wi peper ende comijn;
Alle wille wi comans sijn;
Nu hebbewi verloren onse goet,
Dies siewi drove in onsen moet,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Ende en weten wies anevaen.
Soete here, laet ons verstaen,
| |
[pagina 198]
| |
Ongescaet ende ......
...........
...........
Ga naar margenoot+‘Gi en segt mi die warhede;
Ic sal u hangen, sonder bede,
395[regelnummer]
Ende ic sal oec weten wel,
Seggedi mi logene oft iet el;
Mar seggedi mi waer,
Van mi en hebt genen vaer,
Gi en later hir lijf no let,
400[regelnummer]
Dat sweric u bi mire wet;
Daer toe sal ic u doen vercleeden,
Ende uten lande geleden,Ga naar voetnootVs 402
Ende goede perde geven,
Ende penninge, dar gi bi moget leven,
405[regelnummer]
Tes gi comt te lande.’Ga naar voetnoot405
Li Timonier sprac te hande:
‘Here, soe seggict u dan.
Ic ben ridder ende vri man,
Ende dese andren die gelike;Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Wi sijn geboren ute Vrancrike.’
‘Van wat geslechte? sprac Synagoen,
Nu, en lieget niet, baroen.’
‘Here, nenic sekerlike;
Van den mogensten van kerstijnrike.
415[regelnummer]
Mijn oem was AymerijnGa naar voetnoot415
Van Nerbone, die grave fijn,
Ende van Polien Reinier
Van Beaulande, die ridder fier.
Mi bestaet menech edel man,
420[regelnummer]
Die ic genomen niet en can.
Mile es mi also na belanc;
Aymerijns kindere, sonder wanc,
| |
[pagina 199]
| |
Sijn mijns oem kinder,
Beide merre ende minder,
425[regelnummer]
Ende Willem van Oringen,
Die die heidine nie consten dwingen,
Was dalre liefste man,
428[regelnummer]
Die ic je levende ....Ga naar voetnootVs 428
...........
...........
Deze brokken van den oudnederlandschen roman Willem van OranjeGa naar voetnoot1 in schrift van omtrent het jaer 1300, berustende ter archiven van Oost-Vlaenderen te Gent, verdienen byzondere opmerking, aengezien zy hebben deel gemaekt van een uit het fransch vertaeld riddergedicht van dien naem, reeds door Maerlant vermeld, en zy dus tot die weinige gedichten behooren, ons uit de vroegste tyden der Nederduitsche letterkunde overgebleven. Om die reden willen wy er een oogenblik langer by stil staen, dan wy anders gewoon zyn te doen. De held van het gedicht, beroemd veldoverste onder Karel-den-Grooten, is een heilige, wiens nagedachtenis door de kerk gevierd wordt op den tienden february. By de Franschen draegt hy verschillende na- | |
[pagina 200]
| |
men, zoo als St Guillent du désert, St Guillaume duc d'Acquitaine, moine de Gellone, Guillaume de Narbonne, Guillaume au Court-Nez, enz. De laetste toenaem verkreeg hy ter oorzake van een gevecht by 't welk men hem zynen neus half afkapte, gelyk de fransche dichter verhaelt: Et li trancha le mestre chapelier;
La boine coife covint si enpirier
Que plaine paume li fent li chevalier,
Tot l'enbruncha sor le col del destrier.
Les armes poisent, ne se puet redrecier.
‘Dex! dit Guillaumes, com j'ai mon nés tranchié!
............
............
...... Li sarrazins chiet.
Li cuens Guillaumes ne li voloit lessier
La bone espée dont son nés ot trenchié:
Il la volt ceindre; mès trop longue li ert
Pié et demi sont trop lonc li estrié....
.......
.......
De si à Rome ne s'est pas atargié.
Li apostoiles i est venuz premier;
Si le besa, quant l'eaume ot delacié,
Tot en plorant, li cuens Bertram ses niés
Et Guielins et li cortois Gautier;
Tel poor n'orent à nul jor desoz ciel:
‘Oncles, fet-il, estes sain et hetiez?’
- ‘Oïl, fet-il, la merci Dieu del ciel!
Mès que mon nés ai .i. pou acorcié.
Ge ne sai, certes, com sera aloignié.
(Li cuens meismes s'est iluec baptisié)
Dès ore mès qui moi aimme et tien chier,
Trestuit m'apelent, Franc et Berruier,
Conte Guillaume au Cort-Nés le guerrierGa naar voetnoot1.’
| |
[pagina 201]
| |
Willem was de zoon van den eersten burggraef van Narbonne, Aimeri (Aymerijn, vs 415), en van Ermengarde, zuster van den koning van Pavien Bonifacius. ‘L'une de ses soeurs, zegt RoquefortGa naar voetnoot1, appellée Blanche Fleur, épousa Louis-le-Débonnaire, et une seconde, qui n'est pas nommée, fut mariée à Toulouse. Guillaume, ayant assiégé la ville d'Orange, s'en empara bientôt après. Au nombre des prisonniers se trouva une princesse sarrazine, nommée Orable. L'ayant fait baptiser, il l'épousa, et changea ce nom d'Orable en celui de Guibor... Guillaume, las de combattre et de vaincre, prend la résolution de revenir dans ses états. A son retour il apprend la mort de sa femme. Accablé de douleur, il veut se retirer du monde et se consacrer à Dieu. Il se rend, à cet effet, dans le monastère de Gellone, au diocèse de Lodève, qu'il avait fondé, et s'y fait réligieux, afin, dit-il, de vivre et mourir selon la règle de saint Benoit.’ Hy stierf den 28 mei 812 of 813, volgens de schryvers verft L'Art de vérifier les dates. De legenden van zyn leven vindt men in de Acta sanctorum X februarii, in de Historia ecclesiastica van Ordericus Vitalis (apud Duchesne) en by Mabillon, Acta SS. ordinis Sti Benedicti. Ons fragment is blykbaer eene vertaling uit het fransch (van den walsce vs 234), behoorende tot een dier branches van den Roman de Guillaume d'Orange, welke zeer waerschynlyk gedicht zyn in de eerste helft der XIIIe eeuw, door verschillige schryvers, waeronder Guillaume de Bapaume, en Adenez-le-Roi, de laetste menestrel van Hendrik III, hertog van Braband. Berigten en aenhalingen van den inhoud des franschen romans | |
[pagina 202]
| |
treft men aen in de Mémoires de l'histoire du Languedoc, par Guil. de Catel, p. 567, in den Catalogue De la Vallière, Belles-Lettres II, p. 223-226; in Mone's Anzeiger, 1836, kol. 181-192, en vooral in de voorrede van Francisque Michel, op de uitgave van het dichtstuk La chanson des Saxons. Hoogduitsche navolgingen bestaen er ook van, gedeeltelyk gedicht door Wolfram Von Eschenbach, uitgegeven door prof. Casparson (Cassel, 1781, in-4o) en door Karl Lachmann (Berlin, 1833, in-8o), en gedeeltelyk berymd door Ulrich von dem Türlin, welke laetste, naer alle vermoeden, zyn werk schreef toen Willem van Holland roomsch koning was (in 1250). Over den aerd en de waerde dier hoogduitsche navolgingen kan men nazien (behalve de berigten der gemelde uitgevers) Lessing's Beiträge zur Geschichte und Literatur, st. V, bl. 79; - Eschenburg's Denkmäler altdeutscher Dichtkunst, bl. 61-80; - Busching's Wöchentliche Nachrichten für Freunde der Geschichte, III, bl. 123-129; - Von der Hagen und Busching's Literarischen Grundriss zur Geschichte der Deutschen Poesie, pp. 170, 176, 242; - Gervinus, Geschichte der poetischen National-Literatur der Deutschen, I, bl. 432 (zweite Ausgabe), en meer anderen. Al de deelen van den duitschen Wilhalm zyn echter niet gedrukt, en geene enkele fransche branche is er van in het licht gekomen. Wat ons uit het gedrukte in de beide talen bekend is heeft volstrekt geen betrekking tot ons fragment, schoon de naem Sinagoen (vers 251) onderscheiden malen genoemd wordt by Eschenbach; B.V., bl. 560, 583, 584, 594, 595 en 626, in de uitgave van Lachmann. Myn geachte vriend MoneGa naar voetnoot1 denkt dat het fragment | |
[pagina 203]
| |
tot het eerste gedeelte des werks behoort, en de gevangenschap van Willem by de Sarrazynen behelst, ook in den duitschen druk van Casparson voorkomende. Die Niederländische Bearbeitung, zegt hy, scheint aber von der teutschen sehr abzuweichen. By eene eerste beschouwing dacht ik er ook zoo over, te meer, daer het verhael dier gevangenschap in de Acta sanctorum februarii, tom. II, pag. 461, al vry wat overeenkomst heeft met den aenvang hierboven, bladzyde 186; doch, by nader inzien, bleek het my dat Willem meer dan eens onder de handen van Sarrazynsche roovers gevallen is. Het lydt geen twyfel meer: het onderhavige fragment behoort tot de branche getiteld, Li Moniages Guillaume (het munniksleven van Willem) en valt in zyne laetste levensjaren. De held en zyn knecht zyn uit het klooster van Gellone getrokkenn, om voor den abt van dit gesticht visch te gaen halen (hi soude dien abt, sinen here gerne die vessce te tide bringen, vs 3 en 4). Door eene bende Sarrazynsche roovers overvallen, worden zy naekt uitgekleed, schoon Willem zich hoogelyk verzet tegen de heiligschendende berooving van zyn habyt: Gy doet sonde (roept hy); want ic ben van ordinen, dat is, ik ben een geordend, een geestelyk man (vs 102-104). Kan men wel een sprekender bewys aentreffen? Tael en spelling, ja zelfs het schrift, verwyzen ons naer de XIIIe eeuw. Derhalve mogen wy het daervoor houden dat de hier medegedeelde 428 regels gedicht zyn door dien Clais Verbrechten van Haerlem, waer Maerlant melding van maekt in de volgende plaets van zynen Spieghel historiael, vierde partie, eerste boek, nageschreven door Jan De Klerk in dezens Brabantsche Yeesten, boek II, vs 4162 (ik geef den tekst dezer laetste kronyk naer het handschrift van Des | |
[pagina 204]
| |
Roches, als zynde de vierde partie van den Spieghel Historiael nog niet gedrukt): Oec sijn somme walsche boeke,
Die wart sijn groter vloeke,
Die van Willeme van Oringhen
Grote loghene voert bringhen,
Ende willene beter dan Karle maken.
Willem, dat sijn ware saken,
Was eens daegs een ridder goet,
Mer niet soe goet dat menne moet
Karlen yet gheliken allene,
Maer minre ende noch alsoe clene
Als Rolant was ende Olivier,
Oft van Denemerken Ogier.
Karle, dat sijn ware dinghe,
Was die beste onder die Kaerlinghe.
Artur was oec, in sinen stonden,
Die beste van der tafelronden.
Wat dat si van Lancelote singhen,
Oft van Willem van Oringhen,
Si wanen die tArleblanke comen,
Alsi daer hebben vernomen
Die grave ligghen, harentare,
Dat van Willems orloghe ware;
Neent, het sijn die grote heren
Die te Ronchevale bleven met eren.
Hets waer, Willem was een ridder goet,
Die storte menich warf sijn bloet,
Dor Gode: sint wart hi heremite.
Die lesen wille sine vite,
Te sinte Willems, in die woestine,
Daer hi doghede meneghe pine,
Daer, hi heilich es verheven,
Vint hise van hem bescreven.
Die walsche boeke lieghen van hem,
Die uten walsche van Harlem
Clais Verenbrechten dichte,
Daer scoene woert in sijn ende lichte.
| |
[pagina 205]
| |
Men is het over den naem des hier genoemden dichters niet eens. Van Wyn, die het HS. der, Yeesten van prof. Kluit onder het oog had, las eerst: Die uten walschen van Harlem
Clais van Brechten scone dichte.
Naderhand scheen het hem dat, in plaets van het woordje van, beter ven kon gelezen worden, welk laetste hy voor eene verkorting van veren (genitief van vere of ver, dat is vrouw) aenzagGa naar voetnoot1. Het woord scone van denzelfden regel hield hy voor eene misstelling in het HS., als komende nog eens voor in den volgenden regel; weshalve hy liefst zou gelezen hebben: Clais veren Brechten soene dichte.
Op die wyze zou de naem des dichters nog onbekend blyven; want wat beteekent Klaes, de zoon van vrouw Brechte (Bertha of Brigitta)? Bilderdyk schynt uit het handschrift van den Spiegel Historiael, dat in de bibliotheek van het koninklyk Instituet te Amsterdam berust, gekopieerd te hebben, toen hy, in zyne Taal- en dichtkundige Verscheidenheden, deel III, bl. 129, opgaf: Die walsce boucken lieghen van hem,
Die vten walscen van Aerlem
Clays Verbrechten sone dichte,
Daer scone woirde in sijn en lichte.
Het handschrift der Brabantsche Yeesten, afkomstig uit de abtdy van Tongerloo, heeft: Clais vrouwe Berten sone dien dichte;
doch vrouwe is daer met een later hand ingeschreven, | |
[pagina 206]
| |
en wat er vroeger stond uitgeschrabt; weshalve men er geen staet kan op maken. Men vindt meermaels vrouw aen ver gesubstitueerd. In het Brusselsche afschrift van Van den Damme eindelyk (voltooid in 1444), leest men: Clais vut ubrechten sone dichte;
maer deze laetste afschryver verknoeide schier alle namen. Waeraen zal men zich nu houden? Het kiezen staet ieder vry; wat my betreft, ik vind waerschynlykst dat er moet gelezen worden: Clais Verbrechten scone dichte,
met of zonder het woord scone, in den volgenden regel ook voorkomende, en hier slechts ter aenvulling der versmaet dienende. Verbrecht of Verbrechten weet men dat een zeer bekende familienaem is, synoniem van eenen anderen, te weten Verbert, met dat onderscheid alleen, dat de slotsylbe of suffix en in Verbrechten voor van gold, gelyk met vele namen het geval is, waer men en of s aen toevoegde, en die door Mone Genitiefnamen worden geheeten. Zekere Verbrecht woont heden te Gent, in de Wellingstraet. De oorspronkelyke beduidenis is dan, zonder twyfel, van vrouw Bertha of BrigittaGa naar voetnoot1. Indien Maerlant bepaeldelyk een vrouwspersoon, Brechtje genaemd, beöogd hadde, dan zou hy, naer my dunkt, dat ver of veren niet aen den naem Brecht gekoppeld, maer zeer zeker daervan afgescheiden hebben. In geen der andere patronymica, welke van vrouwsnamen afgeleid zyn, vind ik ver tot veren verbogen (hoogstzelden zal men zelfs, in het algemeen, dezen laetsten vorm aentreffen by | |
[pagina 207]
| |
onze schryvers der XIIIe, XIVe of XVe eeuw): bestendig leest men Verelde, dat is, vrouw Hilde (in 't latyn Pharaïldis)Ga naar voetnoot1, Verelst (vr. Elisabeth), Vermaren (vr. Maria's), Verachten of Veraechten (van vr. Agatha), Verburcht (vr. Walburgis), Verryken (vr. Richildis?), enz. Men moet echter omzichtig te werk gaen by dergelyke woordverklaringen; want meestal is ver eene verkorting van over of van vander, by voorbeeld, in Verbeke (Overbeke, Vander Beke), Verstraten (Overstrate, Vander Straten), Verlinden (Overlinden, Vander Linden), Vermeirsch (Vander Meirsch), Verschuer (Vander Schuren), enz.Ga naar voetnoot2. Indien het waer is, wat ik echter zeer betwyfele, dat er in den Haeg een handschrift van den Nederlandschen Willem van Oranje bestaet, dan zal men welligt den naem des Haerlemschen dichters daerin beter geortographieerd vinden. Busching zegt er van in het derde deel van zyne Wöchentliche Nachrichten, bladz. 129: ‘Eine wirklich Niederländsche, und vermuthlich nur kurze, Bearbeitung dieser für das Haus Oranien wichtigen Geschichte seines Ahnherrn Willem van Oranse, befindet sich in einer Handschrift im Haag, von welcher ich durch C.G.L. Zimmerman, Chef des statistischen Bureaus und Archivar daselbst, Nachricht habe.’ Ten slotte verklare ik niet te weten waerom de, onlangs tot myne groote smart afgestelde, professor Hoffman von Fallersleben ook den Reinaert van Montalbaen of de vier Heemskinderen, alsmede den vlaemschen | |
[pagina 208]
| |
Malagys, aen Klaes Verbrechten vermeent te mogen toeschryven. Van het eene gedicht zegt hy: quam (fabulam) Nicolaus Verbrechten sub finem seculi XIII haud dubie composuit, en van het ander: Auctor Belgicus itidem Nicolaus Verbrechten esse potuit (Horae Belgicae pars I, p. 57 en 59). Ik zie er geen grond toe.
J.F. WILLEMS.
P.S. Zou men uit de woorden van Maerlant: Die lesen wille sine vite
Te sinte Willems, in die woestine, enz.
niet moeten besluiten dat Klaes Verbrechten slechts de branche van li Moniages Guillaume uit het fransch vertaeld heeft? Zooveel te zekerder behoort hem dan ons fragment. |
|