negen figuren der arabische cyfers, door middel van hare overeenkomst met de letters van het gotisch a.b.c. De opgave van dit stelsel schynt ons des te belangryker dat wy deze leerwyze in geene schoolboeken hebben aengetroffen, en dat de zaek een karakter van oudheid met zich draegt, die mogelyk wel tot het tydstip van het invoeren der arabische cyfers opklimt, wanneer derzelver gedaente zeer verschillend van de hedendaegsche was. Zie hier, in de nevenstaende plaet, hoe men deze figuren vóór de tyden der fransche overheersching in gemelde dorpsscholen aenleerde.
De figuer der dry eerste letters leveren voor ons geene moeijelykheid op, wat niet het geval is met q, die men kuve noemde, dewyl die letter immer van u of v (dat hetzelfde was) gevolgd werd. In het voorbygaen zullen wy aenmerken dat de beide namen aen de twee vormen hoorden. Men zegde u-ve en daervan q-u-ve. De overeenkomst van q met 4 is dan ook niet zoo ligt te vatten; daertoe moet men tot de gedaente der cyfers in de XIVe en XVe eeuw opklimmen. Zoo is het ook met vyf gesteld. De overeenkomst van onze 6 met de gothische s stelt mede een karakter daer van de XVe eeuw. Men ziet dat men niet altyd in het a.b.c. de letter heeft gevonden die aen de cyfer beantwoordt. Dus heeft men voor zeven een haeksken, dat, hoewel zeer onbepaeld, met behulp der voorstelling van het gedachte haeksken toch voldoen kon. Wat zal nu konneke zyn? Zouden de ouden ook de verkortingteekens, die men in het schryven bezigde, in de school, aen boerenkinderen geleerd hebben? In dit teeken kunnen wy toch niets anders erkennen dan de verkorting by de latynschryvers vóór het woord geplaetst, con of cum beteekenende: by voorbeeld in 9ferre voor conferre; men weet dat hetzelfde teeken op het einde van het woord voor den uitgang us gold. In de