Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 6
(1842)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 94]
| |
Hugo van Tabarie door Hein van Aken.
Dit is van her Hugen van Tyberien, hoe hi den coninc Saladijn ridder maecte, doen hem die coninc ghevanghen hadde in sijn lant.
Het es goet aen den vroeden leren,
Want mer alle wijsheit an verstaet.
Die hem ter vroetheit wilt keren
Alle wijsheit hi begaet;
5[regelnummer]
Ende siet men aen dese grote heren
Eneghe dinghen doen, die hem mestaet,Ga naar voetnoot6
En es haer bate niet noch haer ere;Ga naar voetnoot7
En es niemant wijs in dommer daet.
Eens was een coninc, hiet Saladijn,
10[regelnummer]
In heidenesse een rike soudaen,Ga naar voetnoot10
Hi was de vroomste sarrasijnGa naar voetnoot11
Daer ic noyt af conste verstaen:
Wide ende side was dlant al sijn,
Ende alle tvolc was hem onderdaen:
15[regelnummer]
Hi haette dorperlijc venijn;Ga naar voetnoot15
Meneghe doecht haddi bevaen.Ga naar voetnoot16
Te dier tijt dat die coninc
Dus regneerde, in sinen iaren,
Geviel dat kerstene volc voer ende ginc
20[regelnummer]
In heidenesse met scaren.
Op enen dach men te stride ghinc,
| |
[pagina t.o. 94]
| |
Bl: 94.
| |
[pagina 95]
| |
Daer vele goede ridders waren,
Dat den kerstenen qualec verghinc:
God en woudse niet bewaren.
25[regelnummer]
Een ridder, hiet Huge van Taberien,Ga naar voetnootVs 25
Was daer ghevaen in den strijt,
Ende doet bleven al sine partien.
Galylea, ende alle die
Van daer omtrent, waes sine, te dier tijt.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Soe sere en scaemde hem ridder nieGa naar voetnoot30
Als dat hi verwonnen lijt.
Vore den coninc brochte men desen,
Diene gruete, maer hi seide dat hine soudeGa naar voetnoot33
Vander doot niet moghen genesen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En waer dat hi hem geven woudeGa naar voetnoot35
Cm (soe moestet wesen)
Fijnder bysante van roden goude.Ga naar voetnoot37
Her Huge antwerde na desen,
Dat hem ongereet waren sulke scoude.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
‘Heere, al vercochtic alle mijn lant,
Ende mijn goet al uten gronde,
Ic en mochte soe menegen bisant
Niet ghefinieren, noch sulke ponde.’Ga naar voetnoot43
Die coninc antwerde te hant,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Dat hire met siere trouwen voer stonde,Ga naar voetnoot45
Hi gave hem, voer die hant,
Een iaer, op dat hise verghelden conde.
Doen sprac die goede kersten man:
‘Ay, here, soe moestic hier weder comen;
| |
[pagina 96]
| |
50[regelnummer]
Want ic soe vele niet en can
Ghecrighen, wat mi mochte vromen.’Ga naar voetnootVs 51
‘Ghi sulter wale comen an,
Daeromme es goet respijt ghenomen.
Bidt uwen edelen lieden dan,
55[regelnummer]
Dat si u hulpen, tuwer vromen;
Want ghi sijt vrome ende vroet,Ga naar voetnoot56
Ende ridder van prise goet,
Ende alle die kerstene sijn u hout.Ga naar voetnoot58
Het es wel recht dat ment doer u doet.’Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
‘Here, God loent u menich fout!
Ic wille dan varen, God gheve mi spoet,
Dat ic vergelden mach mijn scout,
Ende dese vaert wel liden moet.’Ga naar voetnoot63
Doen leidene die coninc ongespaertGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Al te hant tere cameren binnen,Ga naar voetnoot65
Ende seide: ‘Her Hughe, maect mi ter vaertGa naar voetnoot66
Ridder, ic wille ridderscap bekinnen;
Ic hebs langen tijt begheert.
Wat ridderscap es doet mi versinnen;Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Leert mi haer wesen ende haren aert,
Om den God, die de kerstene minnen!’
Her Hughe sprac: ‘Here, dit moet bliven;
Want u te lerene niet en es;
En mochte aen u niet becliven;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Daeromme en eest u niet getes;Ga naar voetnoot75
Men mach geen hoger dinc bescriven
Dan ridderscap, des sijt ghewes.
| |
[pagina 97]
| |
Ic woude een vreemde sake bedriven
Cledic met samite mes.Ga naar voetnootVs 79
80[regelnummer]
Here, het sijn die hoge saken,
Ende daer toe al vol heilicheden,
Dat gire niet ane mocht geraken,Ga naar voetnoot82
Ghine waert kersten bi verheven;Ga naar voetnoot83
Ende daer af soude sere lakenGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Mijn lof ende mijn ere, in alle steden.’
‘Her Huge, ghi moet mi emmer maken
Ridder; wat hulpt daeromme gestreden?
Ghi segt daer af soude minderen sere
U lof, ende uwe ere te gaen;Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En mach niet, ghine hebbes geen onere;Ga naar voetnoot90
Want ic hebbe u hier ghevaen.
Dies moetti nu, in alle kere,Ga naar voetnoot92
Altoes te minen dienste staen.’
‘Soe salict dan gherne doen, here,
95[regelnummer]
Nadien dat moet sijn gedaen.’
Doen dede her Hughe den coninc dwaen,Ga naar voetnoot96
Sijn hoeft kimmen, ende oec sijn baert,
Ende dedene in een bat gaen,
Daer hi scone gedweghen waert.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hi seide: ‘Her Hughe, doet mi verstaen
Wat dit bediet, in ware waert,Ga naar voetnoot101
Ende waeromme dat ghijt hebt gedaen?
Soe mach ict prisen, eest prisen waert.’
‘Here, dit bat, daer ghi nu in baet,
105[regelnummer]
Wildijt horen, dat leeric u,
| |
[pagina 98]
| |
Dats dat ghi alle oncuusheit versmaet,
Daer men in mach vinden fu,Ga naar voetnootVs 107
Ende dat ghi alle [selke] dinghen haet,
Ende leidt voert een rein leven nu.’
110[regelnummer]
Dit dochte den coninc herde goet.
Hi leidene op een bedde scone.
Hi seide: ‘Her Huge, maect mi des vroet,
Wat dit bediet? dat u God lone!’
‘Here ghi sult setten macht ende moetGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
U bedde te makene in Gods trone,Ga naar voetnoot115
Daer ghi ewelike op roedt:Ga naar voetnoot116
Daer spant God den sinen crone.’
Nuwe linen, cleeder witte
Began hi den coninc te doene ane.
120[regelnummer]
Hi seide: ‘Her Huge, wat bediet ditte?
Ende wat gheeft ons te verstane?’Ga naar voetnoot121
‘Here, dat ghi al sonder smitte
Sult sijn als die witte swane,
Dat u geen oncuusheit en besmitte,
125[regelnummer]
Ende pijnt u in doechden te volstane.’Ga naar voetnoot125
Hi cleedene met samite roet.
Die coninc vraechde waerom hijt dade?
‘Here, dat ghi sult geven clein ende groet,
Na u macht, vroech ende spade,
130[regelnummer]
Ende dat ghi, tote in u doet,
Altoes sult vorderen goede dade,Ga naar voetnoot131
Ende waer dats die heilige kerke heeft noet,
Suldise bescudden, ende staen in staden.’
| |
[pagina 99]
| |
Twee swerte cousen hi den coninc an doet.Ga naar voetnootVs 134
135[regelnummer]
Die coninc vraechde waerom hijt dede?
‘Here, dat ghi overmoedichedeGa naar voetnoot136
Sult altoes worpen onder voet,
Ende dat van der erden al u lede
Ghemaect sijn, ende ghi ter erden weder moet.
140[regelnummer]
Ootmoedich maect in den hemel stedeGa naar voetnoot140
Den sinen, ende gheeft goeden spoet.’Ga naar voetnoot141
Een gurdelkijn van witten siden
Gordi den coninc, te dien stonden.
‘Here, dit bediet, in maechdoms wisen,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Soe sidi in reinicheiden ghebonden.Ga naar voetnoot145
Luxurie haet God; alsoe doedise,Ga naar voetnoot146
Dat voer Gode es doetsonde.Ga naar voetnoot147
Cuusheit geeft God der ingelen spise,Ga naar voetnoot148
Als ghi in reinicheden [sijt] vonden.’
150[regelnummer]
Hi spien hem ij gulden sporen.Ga naar voetnoot150
Die coninc vraechde waerom hijt dede?
‘Here, dat ghi coenlike, als te voren,
Rijt in uwe viande scare,Ga naar voetnoot153
Ende en laet u die bloetheit niet becoren,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Dat si u brinct in eneghe vare.Ga naar voetnoot155
Bi den goude soe sidi besworenGa naar voetnoot156
Gode te dienen al u jare.’
Doen gorde hi den coninc tsweert,
Dient algader wel behaecht
160[regelnummer]
Te wetene dat hijs begheert,Ga naar voetnoot160
Die coninc, ende heves her Hugen gevraecht:Ga naar voetnoot161
| |
[pagina 100]
| |
‘Here, [dat] ghi sijt rechs, ende onrechs weert;Ga naar voetnootVs 162
Wien dat ghi veronrechten saecht,
Dat ghi alse een leeu gebeertGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Op coenheit, des ghijt verjaecht.
Noch bediet tswert een ander zake,
Dat es gerechte ontfermichede.
Soe suldi in daden ende in sprake
Bescermen haer goet ende haer lede,
170[regelnummer]
Ocht aen rike heren gebrake.Ga naar voetnoot170
Dat es der caritaten sede.’
Ene huwe, wit als een snee,Ga naar voetnoot172
Sette hi opt hooft Saladine.
‘Here, nu en laet u nemmermee
175[regelnummer]
In ghere wijs hoverdich schinen.Ga naar voetnoot175
Met gode es hoverde gevee:Ga naar voetnoot176
Hi worpse in die helsche pinen,
Daer si eewelike in doecht wee,Ga naar voetnoot178
Ende baedt in den helscen venine.’
180[regelnummer]
Die coninc sprac: ‘ghebrect mi yet?’
‘Jaet, here, in uwen hals enen slach.’
‘Soe geeften mi!’ ‘Here, in der.’ ‘Ende waer bi?’Ga naar voetnoot182
‘Om dat ics niet doen en mach,
Ende om dat ic u gevangene si;
185[regelnummer]
Daer omme hoert daer toe verdrach.Ga naar voetnoot185
Die ridder slaen sal die moet sijn vri.
Het wert wel op enen anderen dach.’Ga naar voetnoot187
Die coninc sprac: ‘Nu maect mi vroet
Bediedenesse, ende niet messaect,Ga naar voetnoot189
| |
[pagina 101]
| |
190[regelnummer]
Als diet algader wel verstoet.’
Als hijs vraechde her Huge sprac:
‘Here, ghi sult pensen in alder stont
Om hem, die u ridder heeft gemaect,
Ende houden in uwer herten gront
195[regelnummer]
Dat hi u leerde, al ongelaect.Ga naar voetnootVs 195
Here, nu willic u visierenGa naar voetnoot196
Vier poenten, die sijn verheven,
Die ghi emmer moet anteren,
Suldi leiden ridders leven:
200[regelnummer]
Verraders scouwet, ende haer manieren;
Want God heeftse verdreven;
En laet u daertoe niet bestieren
Dat ghi valsche vonnesse laet geven.
Dat ander poent laet u geraden:Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Beide vrouwen ende ioffrouwen,
Wildi ridder sijn van daden,
Soe moetti hem dienen met trouwen,
Ende na u macht staen in staden:
Als ghise in node sult bescouwen
210[regelnummer]
Doet altoes aen hem u ghenaden;
Des en laet u niet berouwen.
Gode es dat derde poent bequame,Ga naar voetnoot212
Ende een hoge gemeten:Ga naar voetnoot213
Dats soberheit, enen reinen name.
215[regelnummer]
Dies en willic niet vergeten,
Dats dat elken wel betame
Te maten drincken ende eten.Ga naar voetnoot217
Dat hem aen sijn ere mesquame
Dat waere goet af ghespleten.
| |
[pagina 102]
| |
220[regelnummer]
Tvierde poent magic u maken mare:Ga naar voetnootVs 220
En dade noetsake menegerande
Hoert dagelijcs messe ten autare:Ga naar voetnoot222
Daer suldi draghen u offerande,
Ende bidt Gode dat hi u gespare
225[regelnummer]
Ende bescerme iegen u viande.
Dats oetmoet een deel ware,Ga naar voetnoot226
Die crone draecht in allen lande.’
Nu comt die coninc vorts gegaen
Uut siere cameren, in der zale,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Daer vergadert sijn ende gestaen
xxiiij amerale.Ga naar voetnoot231
‘Her Huge, seide hi nu, waent bestaenGa naar voetnoot232
Hier te biddene, ic raet u wale.
Het mach lichte alsoe vergaen,
235[regelnummer]
U scout sal minderen bi ghetale.’
‘Saladijn, her coninc rike,
Ghi sijt die alder meeste heere,
Ende soe milde dat uwes gelike
En leeft, die nie gaf soe sere.
240[regelnummer]
Het es recht dat men u wike.
Nu salic bidden, na uwe lere.
Nu, gheeft mi soe mildelike,
Dat si mijn bate ende u ere.’Ga naar voetnoot243
‘Twaren, Hughe, dat si.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Veertich dusent soe hebter dan.
Mi ware leet verloerdi aen mi
| |
[pagina 103]
| |
Uwer bede; ic ben diere u wel an,Ga naar voetnootVs 247
Ende ic en wille oec niet dat ghi,
Meer bidt: ic bidde elken man,
250[regelnummer]
Die hier es, dat hi
U gheve ende doe sijn ere daer an.’
Die coninc ghinc al omme te ringhe,Ga naar voetnoot252
Onder allen sine baroene,
Ende bat elken sonderlinge
255[regelnummer]
Dat hi gave den ridder coene.
Men gaf hem ponden ende scellinghe,
Soe dat quam, te sinen doene,Ga naar voetnoot257
Lm guldene penninghe,Ga naar voetnoot258
Boven sinen renshioene.
260[regelnummer]
Die coninc dede heren Hugen geven
Sijn ghelt ende sinen tresoriere.
Hine was noyt soe blide in sijn leven.
Hi danckes den coninc goedertieren.
Tgeven hadde hem wel verheven:
265[regelnummer]
Hi nam doen orlof ende reet ewech sciere.
Sijn droeven es nu al bleven,
Om dat hem woesch sine ponteniere.Ga naar voetnoot267
Die here es alder heren
Die moetse alle salich maken,
270[regelnummer]
Die peinsen om her Hugen leren.
Het sijn soe vele hoge saken,Ga naar voetnoot271
Diese hem tonthoudene woude leren,
Hi soude in hemelrike geraken.
Dit heeft gedicht, te love en te eren
275[regelnummer]
Allen ridderen, hein van aken.
Hier gheet uut van her Hughelijn van Tyberien. | |
[pagina 104]
| |
Dit gedicht, medegedeeld volgens myne belofte (Belg. Museum, deel IV, bl. 102) wordt gevonden in een papieren handschrift der XVe eeuw (op de koninklyke Bibliotheek te Brussel), afkomstig van den heer Van Hulthem, formaet in-folio, met twee kolommen op elke bladzyde, schrift van omtrent het jaer 1400 (Bibliotheca Hulthemiana, VI, pag. 51, no 194), als mede in het Comburgsche handschrift van oud-vlaemsche gedichten, te Stuttgart. De fransche tekst, dragende voor opschrift lordene de chevalerie, in 508 rymregels, benevens een prozaïsch verhael van denzelfden titel, staet by Méon, Fabliaux et contes, I, p. 59-82. Mone denkt dat de Saladyn, gedrukt te Audenaerde in 1480, en waervan ik uittreksels heb medegedeeld in myne Verhandeling over de nederd. tael- en dichtkunde, II, bl. 244-246, hetzelfde gedicht zy (Zie zyn Uebersicht der Niederl. Volksliteratur, bl. 89); doch hy vergist zich daerin. Dit laetste heeft 1621 rymregels.
J.F. WILLEMS. |
|