Zeven en twintig stokpaarden
(1951)–J.W.F. Werumeus Buning–Zijnde een aantal verhandelingen, tierelantijnen, oneenigheden, gedichten, reportagies, verhalen, vertalingen en andere wissewasjes over wat de heer Johan Willem Frederik Werumeus Buning in dit leven min of meer oprecht heeft liefgehad en beschreven
[pagina 49]
| |
Het spel der vergissingenGa naar voetnoot*
| |
[pagina 50]
| |
Omarm een ander, maar vergeet ons niet,
Wij zijn maar schepen op uw wind; houdt gij het roer recht.
En daarom, zwager, ga eens naar haar toe,
Troost me mijn zuster, neem het niet zoo nauw,
Het is goed werk, al is het dwaas gedoe;
Wat vleierij, en 't is een lieve vrouw.
![]()
Antipholus v. S.:
Lieveling, hoe je verder heet, ik weet 't niet,
En niet waarom het zoover met me is.
Alleen maar, dat je in woorden en in gratie
God's wonder bent, het liefste dat er is.
Leer me, lief schepsel, om als jij te zijn;
Wijs me, zoo grof als 'k ben, en zoo verkeerd,
Verdwaald in feilen, zwak, niet al te rein,
De diepere wijsheid, die een vrouw ons leert;
Waarom - de ziel brandt het waar vuur in mij -
Wil je mij koppelen aan een vreemde vrouw?
Jij bent van God gezonden, teister mij;
Maak een nieuw mensch van mij, ik ben van jou.
Maar zòòwààr ik dat ben, zòò wáár is dit:
Met die klaagzieke ben ik niet getrouwd;
't Is niet mijn bedgenoot; ik wìl haar niet;
Veel meer, veel meer, ben ik met jou vertrouwd.
Dwing me niet zoete meermin met uw lied,
Mij te verdrinken in uw zusters tranen
Zing me, sirene, van u zelf muziek,
Spreidt langs de zilveren zeeën uw goud haar,
En 'k neem het voor mijn bed, en slaap er in,
En denk, wanneer ik in die diepten zink:
| |
[pagina 51]
| |
Zalig de dood voor wie zoo sterven kan,
Want ik heb lief, wanneer ik zoo verdrink.
![]()
Luciana:
Je lijkt wel gek; dat zeg je alleen je vrouw!
Antipholus v. S.:
Gek niet; verliefd; en hoe, weet je het nou?
Luciana:
Vergis je niet; Weet je wat je begon?
Antipholus v S.:
'k Weet dat ik in de zon keek, lieve zon.
Luciana:
Kijk waar 't je past, dat wordt van je verwacht.
Antipholus v. S.:
Liefste, dan zie ik immers niets; dat 's nacht.
Luciana:
Noem mij geen liefste, noem mijn zuster zoo!
Antipholus v. S.:
Uw zusters zuster.
Luciana:
Dus mijn zuster
Antipholus v. S.:
Nee.
Jij bent het, jij, want jij hebt mij verward,
Diepst van mijn oog, liefst van mijn liefste hart,
Mijn leeftocht, mijn fortuin, mijn levensloop,
Eenige hemel, waar ik nog op hoop.
Luciana:
Dat is mijn zuster, of ze moest het zijn.
Antipholus v. S.:
Heet dan haar zuster, want dat zal je zijn
Ik hou van jou, ik hou alleen van jou,
Jij hebt geen man, en ik heb geen nog vrouw,
Geef mij je hand...
Luciana:
Toe laat, me. Neen, geen zoen.
Ik ga mijn zuster vragen wat 'k moet doen.
(Af.)
![]() Uit: Het spel der Vergissingen, Amsterdam, 1940. |
|