Zeven en twintig stokpaarden
(1951)–J.W.F. Werumeus Buning–Zijnde een aantal verhandelingen, tierelantijnen, oneenigheden, gedichten, reportagies, verhalen, vertalingen en andere wissewasjes over wat de heer Johan Willem Frederik Werumeus Buning in dit leven min of meer oprecht heeft liefgehad en beschreven
[pagina 46]
| |
Gysbrecht van AmstelDe rijkdom van Vondel's Gijsbrecht blijkt ieder jaar op andere wijze. Men kan zich een kouden Nieuwjaarsavond met sneeuw herinneren, waarop men ontdekte hoe meesterlijk in enkele regels het wintersche in het begin is aangegeven; men kan zich Royaards' laatste Gysbrecht voor den geest roepen, toen de afscheidsregels dieper dan ooit troffen, en al naar stemming en omstandigheden gaat u de eene maal de pracht der reien, een ander maal de stoere vrouwelijkheid van Badeloch, en den derden keer de trouwe soldaat, die Arent van Amstel heet, het meest ter harte. Men raakt nooit uitgekeken of uitgeluisterd met den Gysbrecht; het is nu eenmaal een eigenschap van meesterwerken dat zij steeds nieuwe eigenschappen vertoonen. Toeschouwers, die dit niet merken, zijn schaapskoppen. En zoo treft dan dit jaar meer dan ooit het karakteristieke Nederlandsche van den mensch Gysbrecht zelf: een man, die in zijn tegenspoed voor niets wijkt, noch voor wapengeweld, noch voor smeekbeden, noch voor eenige verschrikking, doch die eerst den strijd opgeeft en dan ook onmiddellijk, als Gods beslissing hem bekend wordt gemaakt. Tot op dat oogenblik verzet hij zich met al de voorzienigheid en kalmte, en niet zonder de strijdbare woede van den Hollander; hij is nooit verblind door die woede, hij weet van wijken, hij waagt niet waar hij te weinig kansen ziet; alleen op het allerlaatst, als hij op zijn grootst is, in en na het tafereel met den Heer van Vooren, die hem onder den rook van zijn eigen verwoeste stad gemakkelijken vrede komt voorspiegelen, staat hij op het punt den dood te verkiezen boven die dingen van den dag.Ga naar eindnoot* Alleen dit tafereel al, met zijn twee waardige tegenstanders en zijn enkele waarachtige woorden over de willekeurigheden en onbedoelde wreedheden van den oorlog, is van de verbijsterende actualiteit, die de klassieken sedert eenige jaren voor ons zijn gaan bezitten; en het kenmerkende voor Gysbrecht de Nederlander is, dat niet de Heer van Vooren hem overtuigt, zoo min als zijn eigen | |
[pagina 47]
| |
vrouw, hoe redelijk en gevoelig 's Graven lasthebber en Badeloch ook spreken mogen. Ergens in hem zit de eeuwenoude kern van diepgeloovige weerbarstigheid, en alleen de van God gestelde overheid, die hij erkent, de engel Raphaël, kan hem gehoorzaam doen zijn. ![]() In Saalborn's Gysbrecht - hoelang is hij al niet met die figuur vertrouwd - is het geloovig element mettertijd sterker geworden, zonder dat de strijdbaarheid minder werd. Mijn ideale Gysbrecht blijft Royaards, die den heer van Amstel van nature in vele dingen verwant was; maar Saalborn's Gysbrecht is thans een prachtige rijpe gestalte, een man uit één stuk, een van die rollen, die zoo gaaf zijn, omdat de speler er een leven lang mee geleefd heeft. Groote rollen kosten tijd, en bloedverwantschap. Het was dit jaar overigens een goede en waardige, verzorgde en strakke Gysbrecht. De nieuwe ensceneering heeft den stadsmuur van Amsterdam met twee torens als vasten bouw, in de poort tusschen die twee torens wisselt het decor snel en doeltreffend. Verder overtuigde de opvatting der reien, telkens door éen spreekster gezegd, als de aannemelijkste oplossing; mirakelen van voordracht beleefde men er niet bij, maar het vers kreeg zijn eerlijk deel, en klonk. De engel Raphaël echter, leek het, had uit wat hooger sferen en op hooger toon mogen spreken... Naast Saalborn en de zeer menschelijke en bewogen Badeloch van Magda Janssens moet men in de eerste plaats Frits van Dijk noemen, inderdaad het zwaard van Amstel; zijn verhaal aan Badeloch was een der hoogtepunten der opvoering. Moet men verder alles, man voor man, van commentaar voorzien? Vosmeer blijft een veelomstreden rol. Hermus gaf hem vooral het verraderlijke, dat men wel eens te veel mist - ten slotte is er van | |
[pagina 48]
| |
alles, wat de man in 't begin vertelt geen woord waar - en hij deed vooral met stil spel in den aanvang en 't slot opvallende dingen. De te vaak slap gespeelde scène voor 't Karthuizer klooster kreeg met Elsensohn en Eerens ditmaal de noodige ruwe kracht, Van Meerten was een waardige bisschop, de broer Peter van Johan Schmitz miste, voor mijn smaak, bij alle goede hoedanigheden den onmiskenbaren toon der geloovigheid. Van Gasteren's bode was zeer sober: hij maakt er bijna een eenvoudig soldaat van - en een van de bewijzen hoe doorwerkt de opvoering is, vindt men als men eens oplet hoe Badeloch op zijn verhaal reageert, met weinige en treffende gebaren. En dan was Johan te Wechel de vluchteling, de oude man, die na Arent's dood die korte lijkklacht spreekt, die ik altijd tot de vijf treffendste regels van den Gysbrecht gerekend heb...
Welnu, Vondel's soms bijna overrijk treurspel, fonkelend als versierd met juweelen, maar niet minder rijk van stil licht, en zelfs van stormachtig licht, heeft ons ook dezen Nieuwsjaardag weer doen beseffen wat een meesterstuk, en wat eigen vaderlandsche literatuur is; in een opvoering die volop dankbaarheid verdient. Cor van der Lugt Melsert in eigen persoon verontschuldigde, eer het doek opging, de afwezigheid van Kloris en Roosje en van den wenschzieken Thomasvaer en Pieternel, wegens tijdnood. De zaal stond een lange minuut rechtop, om de gevallenen van Mei te herdenken, en daarna speelde men dan voor het eerst sinds jaren den Gysbrecht zonder den wensch, en zonder den Kloris. Het ging niet anders; als men alleen al aan de ham denkt... Maar aangezien ik een even verstokt Gysbrecht-bewonderaar als Kloris- en-Roosje-liefhebber ben, wil ik u toch op het geduldig papier dit wenschen: den wensch; en al dat ander onschuldig pleizier ook terug... Uit: De Telegraaf, 1941. |
|