Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 230]
| |
had op het einde van de vorige eeuw een ontzettend drama plaats. De Franschen hadden de Nederlanden overheerscht en in Limburg hier en daar garnizoenen gelegd. Het volk verborg zijnen grim en haat tegen den indringeling onder een lijdzaam masker. Het durfde zich niet openlijk tegen de godvergeten en zedelooze soldaten verzetten, maar wee den sansculotteGa naar voetnoot(1), die zich alleen in het binnenste des lands waagde; bijna nooit mocht hij terugkeeren naar zijne garnizoensplaats. In Februari 1793 was de korporaal Armand Jean Milot van het 10. regiment der republikeinsche grenadiers te Maastricht in garnizoen. Groot liefhebber van de jacht, zijnde, vernam hij dat de bosschen langs de Geul zeer wildrijk waren. Hij begaf zich dan aldaar ter jacht en zocht een stuk grof wild buit te maken. Hij komt eenen vos op het spoor. Hij achtervolgt het dier en schiet het op de Wippelsche heide. Een bloedig, spoor voert hem daar tot op de plaats, waar een afgrond van 40 voeten de Geul beheerscht. Hoe was onze jager teleurgesteld. Met eene Fransche godslastering riep hij: ‘Helsch land, waar de dieren met de menschen samenspannen om eenen burger der groote republiek voor den gek te houden’. Nauwelijks had hij deze woorden geuit of hij zag vier houthakkers met dreigend gelaat voor zich staan; een hunner, met geheven bijl, deed hem het teeken, hij zoude het geweer afleggen. De korporaal smeet nu zijn wapen naar het hoofd van de aanvallers en sprong blindelings in den afgrond, waar men hem als een lijk uithaalde. Naar het Fransch van Richard De Floremont. |
|