Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– AuteursrechtvrijDe aanslag der Teuten op Daniëlsweert.Ga naar voetnoot(1) (1787.)‘Welaan’, riep de hoofdman Onversaagd, ‘onder het patroonschap van den nachtuil op reis. Het woord zij niet ‘tooverspel’, maar ‘nachtuil’. Met rotten uit, met rotten terug en hier verzameld. Fijngereuk, vooruit met uwe mannen.’ In minder dan een vierde uurs had de eerste rotte den overkant der Maas bereikt, terwijl de laatste den stroom met rappe schreden naderde. Kortom, te middernacht waren acht en zeventig bendegenooten in het wishout, tegen het huis genaamd Daniëlsweert, dat van alle woningen afgezonderd ligt, op den rechter Maasoever tusschen Visscherweert en Grevenbicht. Er werd eenigen tijd raad gehouden tusschen de vier rotten, die gewacht en de zeven, die laatstelijk aangekomen waren; men herkende elkaar, het seinwoord werd gegeven en gewisseld, men zette schildwachten uit en juist te half één ure ging men op de woning af. Geen hond het eenig geblaf hooren; geen teeken van leven binnen of buiten het huis. Ten einde zoo weinig gedruis te maken als mogelijk was, werd eene opening gebroken aan een der | |
[pagina 229]
| |
kelderluiken, onder den tijd dat Onversaagd en Fijngereuk hunne ooren tegen de deuren voor en achter geplakt hielden. De strooman werd door het gat gestoken, maar niets gaf te kennen dat men op zijne hoede was. Nu sloop een kerel door de opening; men hoorde als eene lichte ademhaling binnen en een tweede volgde, wederom als een lichte zucht. Een derde sloop binnen en men hoorde als een gegil! ‘Het woord?’ riep Onversaagd met eene fluisterende stem door de opening. Van binnen antwoordde eene doffe stem: ‘tooverspel!’ ‘Wij zijn verraden’, riep de hoofdman den zijnen toe, ‘er blijft ons niets meer over dan af te trekken.’ Nauwelijks had hij deze woorden gelost, of pan, pan, pan! drie scheuten deden zich bijna gelijktijdig in den kelder hooren en drie Teuten lagen buiten in hun bloed te zwemmen. De gewonden werden medegesleept en de bende koos het hazenpad, zonder te weten wat er van de drie makkers in den kelder geworden was. Toen zij evenwel op eenige honderd stappen afstands waren, raadpleegden de dieven; zes mannen keerden terug en eischten de drie makkers dood of levend, onder bedreiging van huis, schuur en stallingen in brand te steken, indien men weigerachtig bleef. De huisgenooten hadden zich op deze opeisching verwacht, en reeds lagen de drie lijken buiten. Zij werden medegedragen en bij een later onderzoek bleek het, dat een dolk de harten doorboord had, terwijl eene ijzeren hand hunne kelen toegenepen hield, want vijf langwerpige zwarte plekken stonden rondom den hals afgeteekend. Om twee ure waren de kerels terug in het huis van Klaas, met de drie gewonden en de lijken der gesneuvelden. De eersten werden verbonden door den gewonen Teut-heelmeester; de laatsten droeg men op verschillende plaatsen langs de openbare wegen. Daar verscheurde men de kleederen der lijken, bracht hun eenige messteken toe, opdat het publiek zou gelooven aan afzetterij en moord. Ecrevisse. |
|