Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
wil slaan, kan licht eenen stok vinden; hij wordt behandeld als eenen hond; dat is een hondenleven, dat is een hondenberoep’. Gelukkig voor het hondenras, is dit echter niet altoos zoo, want menige dienstmeid zou volgaarne haar lot met dat van freule's smousje of der oude-vrijsteren schoothondje willen ruilen. Ook Schous’ houd had het geluk, ofschoon gansch onbewust wellicht, een erkentelijk mensch te verplichten. Hiervoor werd hij niet alleen beloond, maar werd ook nog een geschiedkundige hond, die, ofschoon minder vermaard dan de hond van Ulysses, daarenboven een spreekwoordelijke hond is geworden, en; dat hij in vrij wat beteren geur staat dan de hond van Jean de NivelleGa naar voetnoot(1), zal uit het volgende blijken: De edele heer P. van het adelijke stift te Thorn verliet in den namiddag van een heerlijken lentedag zijn studeervertrek. Biddend en wandelend doorkruiste hij de schoone korenakkers van Thorn's vruchtbare velden in de richting van het Ittervoortsche bosch. In de lommer der hoogstammige boomen vertoeft hij zoo lang, dat de avond invalt, eer hij zulks bemerkt. Hij keert huiswaarts, doch is weldra het spoor bijster. Het wordt hoe langer hoe donkerder, en de vrome man weet niet meer in welke richting Thorn ligt. Terwijl hij daar radeloos staat, hoort hij het blaffen van eenen hond. Hij gaat op het geluid af. Onafgebroken blaft de hond voort, tot dat eindelijk de verdwaalde op de landhoeve Schous aanklopt, waar de gedienstige bewoners de deur openen en den hond het stilzwijgen opleggen. De vermoeide wandelaar rustte even uit, verhaalde zijn lotgeval, genoot eene landelijke verversching en begaf zich in gezelschap van den herder der hoeve en den hond huiswaarts. Als blijk van dankbaarheid stichtte de verdwaalde een gastmaal voor den herder, zijn gids, en den hond, zijn redder. Telken jare waren de herder en zijn dienaar de gasten op het adelijk stift. Mocht de hond bij het huiswaarts keeren nog omzien naar de vette stiftskeuken, dan was dit een teeken dat hij niet verzadigd | |
[pagina 224]
| |
was, en de herder moest weer terugkeeren. Vandaar het spreekwoord in het land van Thorn: ‘Hij ziet om als Schous’ hond’, om te beduiden dat iemand ergens geen goed onthaal heeft genoten. B.S. Dorper. |
|