Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– AuteursrechtvrijDe ijzeren dame te Maastricht.Op den noord-oostelijken kant der stad, in het kwartier van St. Teunis, waar men thans de'Uitgestrekte fabrieken van de heeren Regout en Stevens bewondert, in eenen hoek, gevormd door den ringmuur der vesting, lag voorheen een huis, bij het Maastrichter volk onder den naam van ‘paviljoen der ijzeren dame’ bekend. Het maakte deel uit van het kommandeurs-huis der Duitsche orde, op welks plaats men het bassin en de sluis, van het kanaal, van Maastricht naar den Bosch heeft gegraven. | |
[pagina 210]
| |
Gemeld paviljoen had eene eigenaardige bouworde, leunde aan de vestingwerken en had geen anderen toegang dan eene smalle, waterleiding, die door de grachten werd gevoed. Eene kleine opening met ijzeren staven voorzien, diende tot ingang. Er werd gezegd dat men achter deze traliedeur een smartelijk gezucht kon hooren, maar niemand durfde zich zoo nabij wagen, om er zich ten volle van te overtuigen. Het paviljoen stond slecht befaamd; het was het ideaal van die gebouwen, waarvan zich het volksbijgeloof meester maakt, hetzij omdat er afschuwelijke misdaden plaats grepen, hetzij omdat er kwaadaardige spooksels huisvestten. De schrik, dien de ‘ijzeren dame’ den bewoners van Maastricht inboezemde, was niet zonder grond. Men vertelde dat in het bewuste paviljoen van tijd tot tijd vreemde hooggeplaatste strafbare personen op de geheimzinnigste en wreedste wijze werden ter dood gebracht. Wanneer de schaduwen van den nacht op de stad waren nedergedaald, en alles zich in stille rust had gevlijd, hoorde men Soms in de richting der wallen een scherp gefluit. Meer dan één visscher, die zich nog in den laten avond omstreeks het gevreesde ijzeren poortjeGa naar voetnoot(1) had bevonden, had dit hooren ontsluiten en in de nachtelijke duisternis een bootje met vermomden bevracht, door de schrikwekkende opening zien verdwijnen. Nadat nu het vaartuig eenigen tijd het nare gewelf was doorgeroeid, landde het in het paviljoen aan. In een der benedenvertrekken van dit verblijf bevond zich de ‘ijzeren dame’. Zij was, volgens de overlevering, een beeld geheel van ijzer, zeven voet hoog, en had geen voetstuk dan de breede plooien van het kleedsel, welke er genoegzamen steun aan gaven. De ‘ijzeren dame’ hield de oogen neergeslagen, en dit eerbiedwekkend voorkomen werd nog verhoogd door de zedige wijze, waarop hare armen over de borst gekruist lagen. Nauwelijks was het slachtoffer, welks oogen waren geblind- | |
[pagina 211]
| |
doekt en welks handen ea voeten waren gebonden, met de ‘ijzeren dame’ in aanraking gebracht, of het kille metaal scheen met leven te worden bezield; de gekruiste armen der dame sprongen ijlings vaneen, de plooien van het kleed werden als eene vleugeldeur ontsloten en lieten het binnenste van het beeld, dat met een zestigtal scherpe en puntige messen was bezet, aanschouwen. Terwijl de geopende armen in hunne vorige stelling, tegelijkertijd met de plooien van het kleed terugsprongen, omklemden zij het rampzalig slachtoffer, dat in deze onmenschelijke omhelzing letterlijk in stukken werd gekorven, die vervolgens door het water der grachten, dat onder het beeld voorbijstroomde, werden weggespoeld. Des anderendaags, nadat zich het geheimzinnig gefluit in deze richting had doen hooren, zeiden de burgers van Maastricht tot; hunne huisgenooten: ‘Laat ons bidden voor het nieuwe slachtoffer, dat heden nacht in de armen der ‘ijzeren dame’ is gevallen!’ - Het idee der ‘ijzeren dame’ werd reeds in 214 vóór onze tijdrekening door een zekeren tiran van Sparta, Nabis genoemd, uitgevoerd. Onze sage is te Maastricht nog geheel levend en niets heeft het volksgeloof kunnen wegnemen. Nooit werd het geheime doel van het beschreven folterwerktuig geheel verklaard. Men zegt dat het Veem-Gerecht te Maastricht sedert de xiv. eeuw eene vrij-schepen-bank bezat en deze ijselijke straf heimelijk op de veroordeelden toepaste, om de eer der betrokken familiën niet te kwetsen. Volgens meer verlichte lieden echter onderhielden de Duitsche ridders het bedoelde volksverhaal, dat hunnen sluikhandel niet weinig begunstigde. In onze dagen nog schrikt de goede Maastrichtenaar des avonds en bij ontijd voor die plaats. Men hield voor twintig jaren in de stad tegen hoog en laag nog vol, dat ‘de Wilde Jacht, aangevoerd door den ouden Wodan, den hoofdafgod onzer Germaansche voorouders, alle nachten op de plaats, waar het paviljoen der ‘ijzeren dame’ vroeger gestaan heeft, voorbijraasde’. H. Welters naar R. De Floremont en H.P.H.E. |
|