Laatste oogenblikken van Filips van Montmorency, graaf van Hoorn. (5. Juni 1568.)
Toen graaf Filips het bericht van zijn doodvonnis ontving, protesteerde hij met levendigheid en bitterheid tegen dat oordeel. Ook weigerde hij eerst te biechten. Maar iets bedaard zijnde, verzocht hij om eenen biechtvader en ontving hij de kerkelijke rechten van Gislus den Vroedeii, pastoor der kerk La Chapelle. Hij deed zijn testament opschrijven, waarin hij zijne katholieke gevoelens aan den dag legde, beval zijne ziel aan God, Maria en alle Heiligen, en vroeg aan zijne onderdanen evenals aan zijne moeder en echtgenoote om vergiffenis. Hij vermaakte 100 Rijnsche gulden aan de paters Minderbroeders te Weert, voor missen tot lafenis zijner ziel, 100 kronen aan den arme te Weert, 50 Rijnsche gulden aan de Minderbroeders te Brussel, evenzooveel aan de Predikheeren en 100 Rijnsche gulden aan den arme te Brussel. De pastoor Gislus en de Spaansche hopmannen António de Toledo en Alonzo de Lumbrades waren getuigen bij dezen uitersten wil. Tot erfgenaam en executeur van het testament benoemde hij zijnen broeder Floris, die echter gevangen zat in den Alcazar van Segovie.
Nadat de graaf van Egmont was onthoofd, verscheen ook graaf Filips met den pastoor Gislus en de hopmannen Juliaau Romero en Salinas op het schavot. Hij droeg een zwarten mantel en onderhield zich met den pastoor. Op den weg groette hij zijne bekenden. Toen hij op het schavot het zwart laken zag, dat de overblijfselen van den graaf van Egmont bedekte, murmelde hij met weemoed: ‘Zijt gij dan daar, mijn heer en vriend!’ Hij keerde zich vervolgens tot het volk en verzocht het gebed van hen allen voor zijne ziel. Hij knielde met eenige haastigheid, deed zijne muts voor de oogen en de beul naderde met het zwaard. Toen ook zijn hoofd viel, verdubbelden de zuchten en weeklachten des volks. Hoorn was 50 jaren oud. Zijn stoffelijk overschot, na gebalsemd te zijn geworden, werd in het koor der St. Martinuskerk te Weert begraven, waar het ten huidigen dage nog rust.
Naar het Fransch van Th. Juste.