Moedwil der heeren van Ghoor.
Onder de gemeente Neer ligt het voormalig slot der heeren van Ghoor. In het begin dezer eeuw is het grootste gedeelte der ruïnen gesloopt; tegenwoordig staat van dit aloud ridderverblijf slechts een klein gedeelte meer overeind. Waar zich vroeger trotsche ruïnen en hooge torens verhieven, staat thans eene schoone pachthoeve, toebehoorende aan den hoog welgeboren heer baron Ch. de Keverberg d'Aldenghoor.
De oudjes weten al heel aardige dingen van het gesloopte riddergoed te vertellen, zoo o.a. hebben ze honderden malen hunne moeders of grootjes hooren verzekeren, dat er dikwijls twee gloeiende paardekoppen verschenen.
Ook was er een vertrek, waarin op zekere uren van den dag alles met een helsch leven begon te dwarrelen. Men spreekt er nog met schrik van eenen diepen put, bij den bodem met pieken en messen bezet. De overmoedige graven van weleer zouden hen, die zij gaarne van kant hadden, verzocht hebben in het vertrek, waar de put was, binnen te gaan, alwaar de arme slachtoffers dan spoorloos 'verdwenen. Ook zou de moedwil dezer heeren zoover zijn gegaan, dat zij uit laffe kortswijl de knechten achter den ploeg en de leiendekkers op het dak doodschoten.
Daar die heeren het al te bont maakten, besloten andere heeren, hunne geburen, hen gevangen te nemen. (Dit wordt van drie heeren verteld, ook wel van één enkelen.) Terwijl men aan tafel was gezeten, kwam de bediende van den graaf van Ghoor binnen en meldde zijnen heer, dat zijn rijpaard plotseling ziek was geworden. De graaf ging uit, alhoewel zijne dischgenooten hem deden opmerken, dat hij zich om zoo iets niet moest bekommeren. Toen de graaf echter buiten was, maakte hem de knecht