Marie-Oirsbeek.
Dit is een kreet van verwondering in den mond der Limburgsche landlieden. Er was te Oirsbeek eens een heer, die een eenig kind bezat, eene dochter, Marie genoemd, die zoo schoon was, dat elk het moest bekennen. Vele ridders dongen om haar hand. Daar zij echter geen enkelen vond, die haar in schoonheid evenaarde, werd zij ontroostbaar en stierf van leed en droefheid. Van dien tijd af, zegt men, hoort de landman nog steeds bij de zomeravondschemering in het broek, waar eens haar vaderlijk slot stond, den nachtegaal zingen, en lange zuchten uit het riet opstijgen. Marie werd te Oirsbeek begraven, en alle jaren kwamen de jonge dochters van het dorp eenen palmtak op haar graf steken, terwijl de wonderbare bevalligheden van Marie, die haren naam populair hadden gemaakt, dezen thans nog bij iedere verwondering doen uitroepen.
Anderen vertellen deze sage met de variante dat Marie, de eenige dochter van den heer van Oirsbeek, eene heks zoude zijn geweest, die al hare vrijers versmaadde en wanhopig deed worden, zoodat ze gedurig haren naam in waanzin uitriepen. Een jonker van Amstenrade versmaadde Marie op hare beurt, zoodat ze van droefheid stierf; op haar doodsbed vermaakte zij Oirsbeek aan Amstenrade, die van nu af vereenigd bleven.
Wat er ook zij van deze sage, het schijnt veel meer dat deze uitroep eene verbastering is van de namen der H. familie.
M.