Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
Eens was hij wel de beste krijger,
Der Duitsche riddren fierste bloem;
Zijn naam alleen gold de overwinning
En wijd en zijd weerklonk zijn roem.
Doch sinds de keizer 't schoone Loth'rijk
Onttrokken heeft aan zijn gebieds
En om den keizer te bekampen
Zijn kleiner heir geen krachten biedt,
Hangt daar zijn wapentuig te roesten,
En jaagt hij met verkropten spijt
Zijn riddren voor in 't wilde weidspel;Ga naar voetnoot(1)
Maar voert ze niet meer aan ten strijd.
Woest reed de drom door loof en lommer
En joeg het wild op, waar het lag;
De bodem dreunde, horens seinden, -
Voorwaar dat was een blijde dag!
Fluks gaat het over sloot en heuvel
Het schuchter vliedend reedier na....
Hoezee! Vooraan rijdt Limburg's hertog,
't Gevolg komt voor dees vangst te spa!
Doch als hij voortrent door 't boschage,
Daar houdt een grijsaard Limburg staan,
En op zijn palsterGa naar voetnoot(2) diep gebogen,
Blikt hij door 't loof ter legerbaan.
‘Wie zijt gij en waar wilt gij henen?’
Klinkt hem in 't oor des hertogs woord.
‘Heer!’ is het antwoord, ‘'k vraag uw hulpe,
Een dak in dit herbergzaam oord!’ -
‘Te goeder uur, gij, grijze pelgrim!
Maar zeg me wie, van waar gij zijt....
Uw tong verraadt den Duitschen vreemdling,
Uw oogen teeknen dat gij lijdt!...’ -
| |
[pagina 149]
| |
‘Heer ridder!’ spreekt de fiere grijsaard,
‘Gij kendet mij voorwaar te goed,
Toen 'k nog in 't hoog gevierde purper
U kon doen knielen aan mijn voet!
Want heer, 't is Duitschland's eigen keizer,
Die, wreed vervolgd van d' eigen zoon,
Aan wien hij heel zijn leven wijdde,
Beroofd werd van zijn land en kroon!
Ik ben van heel mijn volk verlaten....
Toch leeft in Duitschland nog één man,
Bij wien 'k mijn laatste toevlucht zoeke:
't Is Limburg - die nog redden kan!’ -
Heer Hendrik grijnst en grimlacht bitter:
‘En zoo dees u ten antwoord zegt:
Gij hebt mij eenmaal 't schoone Loth'rijk
Ontnomen tegen wet en recht?....’ -
De keizer schudt de grijze lokken:
‘Dat is geen taal, die Limburg spreekt!
Hij kan zijn rechten heer bestrijden,
Maar niet, als dees om bijstand smeekt.’ -
‘Mijn keizer!’ roept verrukt de hertog,
‘Gij rekent niet vergeefs op mij!
Hier, dit is 't zwaard, dat u zal wreken,
Dat God mij des behulpzaam zij!
Mijn burg is sterk, mijn burg is veilig
Voor speer en boog en vreemden dwang;
Kom, neem gerust daar uwen intrek,
't Zal feest zijn als 'k mijn vorst ontvang!’
En als zij samen nederzaten
Op Limburg aan het prachtig maal,
Toen sprak de keizer stil en plechtig:
‘Haal thans der vadren feestbokaal!
| |
[pagina 150]
| |
En biedt hem aan uw heer en keizer,
Gevuld met d' ouden Duitschen wijn,
En pleeg dat immer wen 's lands edelen,
Met mij aan 't feest gezeten zijn!
Wij gaan ter zege en houden spoedig
Ons hof ter keizerlijke zaal;
Gij, hertog, zult mijn Schenker blijven,
Gij, bode mijner zegepraal!’
Emile Seipgens. |
|