de van gene zijde van den Rijn komende volken, die om buit te maken jaarlijks invallen deden in de landen tusschen Rijn en Maas gelegen, en behaalde daardoor groote eer en lof bij zijne naburen; hij werd zelfs voor den kloeksten veldoverste gehouden.
Toen later een bestendige vrede gesloten was, legde hij zich met de zijnen op den landbouw toe, roeide de bosschen en boomen uit, bebouwde den grond en werd met overvloed van vruchten gezegend. Door heilzame wetten in te voeren, bracht hij welvaart bij zijne onderdanen en zag de vaderlandsche kunsten aangroeien. Vermaard door wetten en wapenfeiten overleed hij in hoogen ouderdom.
Zijne huisvrouw liet, naar de gewoonte der Duitsche volks-stammen van dien tijd, het lijk op eenen naburigen heuvel verbranden en de asch in een verguld houten standbeeld sluiten. Het volk ziende dat de weduwe, thans regentes, dit monument vereerde, deed uit dankbaarheid hetzelfde en begon het als een afgod Mars en verlosser (wijl hij hen zoo gelukkig uit het land der Bructeren had gevoerd) te aanbidden en beesten te offeren. Door het gestadig branden dezer offeranden kreeg deze plaats den naam van Lichtenberg, en draagt dien nog ten huidigen dage. Onder het bestuur der weduwe leefden hare onderdanen nog eenige jaren in vrede en welvaart. Na haren dood werd met haar lijk gehandeld als met dat van haren echtgenoot; haar standbeeld werd als de afgodin Bellona geëerd en aangebeden.
Deze standbeelden zijn weggeraakt, waarschijnlijk vernield ten tijde der invoering van het Christendom. Het volk echter, om het aandenken van Venloo's stichters te vereeuwigen, droeg bij feestelijke gelegenheden twee beelden, Valuas en zijne vrouw voorstellende, door de stad rond. Zulks is met tusschenpoozen bijbehouden tot het jaar 1868.
In den laatsten tijd geschiedde dat ronddragen slechts jaarlijks en wel op Maandag van de zomerkermis in Juni. Het akker-mansgilde, dat Zondags vóór de kermis het vogelschieten hield, maakte op kermis-maandag een feestelijken optocht door de stad, waarbij dan volgens oud gebruik die beelden voor de deuren van den burgemeester, der wethouders en der raadsleden dansten. Het gilde bestond echter niet meer uit akkerlieden en was ontaard, waarom het stedelijk bestuur dan ook de steeds geschonken jaarlijksche toelage introk en de vereeniging uitstierf. De laatste