Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
De heilige Christoffel, patroon van Roermond.Eeuwen, eeuwen lang geleden
Leefde een krijgsman aan het hof
Van een dapper, machtig koning,
Vorst en volk tot roem en lof.
Eerzucht deed hem dienaar wezen
Van den vorst het minst vervaard,
Van den koensten, rijksten, grootsten
Aller vorsten dezer aard.
Eerzucht dreef den krijgsman verder,
Bracht hem onder Satans vaan:
‘Satan’, zegt hij, ‘en zijn dappren
Kan geen aardsche macht weerstaan.
Satan is de vorst der vorsten,
Niemand is aan hem gelijk,
Satan is de god der góden,
Grensloos is zijn koninkrijk’.
Dees dan volgt hij op zijn wegen,
Satan blijft hij op het spoor,
Langs oneffen, duistre wegen,
Kreupelhout en bosschen door.
‘Altijd, altijd kronkelpaden’
Spreekt des duivels nieuwe knecht;
‘Laat ons gindsche heerbaan kiezen
Met paleizen schoon en hecht’
Satan houdt het oor gesloten.
‘Heer, roept weer de krijgsman uit,
Zie, wat trotsche torenspitsen,
Hoor, 'wat deftig maatgeluid!’
‘Domme’, zijn des duivels woorden,
‘'k Vloek dat doffe klokgebrom,
| |
[pagina 96]
| |
'k Vloek die hooge kruisgestichten,
Daarom gaan mijn wegen krom.’
Satan week al meer ter zijde,.....
Maar zijn dienaar niet voldaan,
Snelde voorwaarts om in dienste
Van meer machtig vorst te gaan.
Aan den voet eens grijzen priesters
Ligt een man van forschen bouw,
Tranen glinstren in rijn oogen,
Heel zijn wezen teekent rouw.
God alleen, almachtig Schepper,
Zal hij dienen als zijn Heer;
Waarom kende hij den Vader,
Zoon en Heilgen Geest niet eer F
Willig, willig zal hij boeten
Voor zijn blinde hoovaardij,
Door verneedring en versterving
In de diepste woestenij.
Aan een vloed met felle strooming
Leeft en boet de kluizenaar,
Forsch van leden en gestalte,
Of hij Jacob's broeder waar!
Vroeger had hij roem en eere
Op het slagveld nagejaagd;
Zie nu, hoe hij ouden, zwakken
Door de felle strooming draagt.
God te dienen in versterving,
Liefde en ootmoed is de leus,
Is het duurzaam, heilig streven
Van den fleren waterreus.
| |
[pagina 97]
| |
Najaar was het, en de stormen
Joegen 't zwalpend nat omhoog,
Toen een knaap bij laten avond
's Kluisnaars woning binnentoog.
‘Help me om Gods wil, help mij over!’
Roept de kleine, zwakke knaap,
En die beê niet meer hersproken,
Wekt den boetling uit den slaap.
In een oogwenk zat het knaapje
Op des kluisnaars breeden rug:
Met een last zoo licht bevonden,
Ging de reize wondervlug.
Maar, o hemel! altijd zwaarder,
Altijd zwaarder wordt de vracht;
‘'t Is als droeg ik gansch de wereld!’
Spreekt de kluisnaar schier in klacht.
‘Niet de wereld, maar haar Schepper’,
Zegt het knaapje op zoeten toon,
‘Komt gij uwen dienst te bieden,
Daarom wacht u eeuwig loon.
ChristophorusGa naar voetnoot(1) zult gij heeten,
ReprobusGa naar voetnoot(2) niet langer meer,
Ga, verkond mijn leer den volkren,
Doe hen leven mij ter eer’.
In den bloeitijd der vervolging
Stroomde 't christenbloed alom:
Tot in kluis en diepe holen
Aasde 't woedend heidendom.
Onverschrokken, Christus preekend,
Alle valsche goón ten spot,
| |
[pagina 98]
| |
Tartte een christen dood en lijden,
Voor den éénen waren God.
't Was Christoffel, die, begiftigd
Met een hooge wondermacht,
Duizendmalen duizend leden
Tot Gods kerke heeft gebracht.
't Heidendom, in woede ontstoken,
Sloeg zijn wreede beulenhand,
Toegerust met martelijzers
Aan den trouwen Godsgezant.
En de heiden, ruwe krijger,
Later christen, kluizenaar,
Stierf, des Heeren lof verbreidend,
Als Belijder-Martelaar.
Aan een vloed met felle strooming
Ligt een stad met kathedraal,
Op haar hooge torenspitse
Prijkt een standbeeld van metaal.
't Is het eerbeeld van Christoffel,
Van het godlijk kind verzeld:
Onder hoede van dien heilge
Zijn èn stad èn kerk gesteld.
Trouwvol waakt de Christusdrager:
Zie, toen elders Christus’ leer
Door hervorming werd verdrongen,
Bleef ze in Roermond hoog in eer.
Nog bloeit daar de kerk in luister;
Roermond, de oude bisschopsstad,
Jubelt in haar trouw belijder,
Godsdienst is haar dierste schat.
| |
[pagina 99]
| |
En geloovig neergebogen,
Roept het volk Christoffel aan;
Dat zijn voorspraak Christus' leere
Bloeiende doe voortbestaan.
J. Waterreus. |
|