De H. Willibrordus te Susteren.
Alcwijn verhaalt ons in zijne werken (pars V. lib. I. cap. XIV. bij Migne, Patrologie, tome CI., p. 702) het volgende: Toen de H. Willibrordus op zekeren tijd naar een klooster - dat hem toebehoorde, en wegens een daar voorbij stroomend water, Susteren genoemd wordt - reisde, sloeg hij, om zijnen weg te verkorten, een voetpad in, dat door het graanveld vaneen zekeren rijken grondbezitter liep.
Toen de bewaarder van den akker dit zag, begon hij, in zijnen woedenden toorn, den man Gods uit te schelden. Toen Willibrordus' gezellen deze beleediging wilden wreken, deed hen de zachtmoedige zendeling tot bedaren komen, daar hij, die zoo dorstig was naar de zaligheid van allen, niet den ondergang van één enkele verlangde; daar hij de dwaze gramschap van dien man niet tot bedaren kon brengen, keerde hij zich om en sloeg den omweg in.