De H. Clodulfus, oudste zoon van den H. Arnulfus en oom van Pepijn II., bracht zijne jeugd in vroomheid en onschuld door. Hij was ijeer goed onderwezen in geestes- en lichaamsoefeningen, werd om zijne bekwaamheden in den Hofraad van Austrasië opgenomen en moet zelfs eenigen tijd het ambt van Hofmeier hebben waar-genomen, althans Otto I. gaf hem dien titel. Hij nam geen deel aan de krijgsbedrijven van zijn neef Pepijn II. tegen den Neustrischen Hofmeier Ebroïn.
De H. Clodulphus was gehuwd geweest en had eenen zoon, die den naam zijns grootvaders Arnulf ontving.
Het was wellicht in den tijd dat Clodulfus het Hofmeierambt waarnam, dat hij in de eerste helft der vii. eeuw op zijne bezittingen te Burtscheid en te Littemala subterior, later dorp Vijlen, kerken het bouwen ter eere van de HH. Petrus en Martinus, en aan ieder dezer kerken 12 personen, matricularii genoemd, aanstelde, om God voor de zielerust van hem en zijne familie te bidden. De goederen, welke hij op beide genoemde plaatsen aan zijnen zoon Arnulf achterliet, werden door dezen aan de stichting zijns vaders toegevoegd en door den milddadigen Pepijn II. en zijne echtgenoote Plectrudis nog vermeerderd.
In het jaar 1016 schonk de H. Keizer Henricus II. aan de kerk van Burtscheid eene villa met twee hoven in deze streek gelegen, waarvan ook de naam Vijlen aan dit parochiedorp is gebleven.
In de tijden, dat de eerste kerk te Vijlen werd gesticht, hadden zich in deze plaatsen nog geene steden, veel minder dorpen opgedaan; deze streken bestonden slechts uit bosschen en kale vlakten, die, zoo zij bij wateren of heerbanen lagen, allengs bewoond en bebouwd werden. Wijl deze nederzettingen echter zeer verstrooid en ver vaneen lagen, zoo werden de eerste christenkerken op hoogten gebouwd, opdat de inwoners ze van verre konden zien en hunnen weg er op richten. Daarom bouwde ook de H. Clodulfus op de hoogte. Op het einde der xiv. eeuw werd te Vijlen eene nieuwe kerk gebouwd, die ook in het jaar 1860 weder op hare beurt dooi' eene prachtige gothische kerk werd vervangen.
H. Welters.