Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– AuteursrechtvrijLegende van de HH. Monulphus en Gondulphus.Ga naar voetnoot(1) (561-600.)Heden zegent Leo III. de kathedrale kerk van de keizerstad, Aken; reeds bedekt hij met de driekroon zijn eerbiedwaardig hoofd! Welk een mooie optocht zal het wezen! Zooveel bisschoppen zullen er zijn, als dagen in het jaar! Het verwarde gebrom eener | |
[pagina 71]
| |
ongeduldige volksmenigte vermengt zich met het statig gelui der klokken. Stilte! Daar nadert de stoet! Daar treden de hellebaar-diers vooruit! De jonkvrouwen der edelste familiën heffen hare liederen aan en strooien bloemen over den weg. Wat kruisen en vanen! Wat wimpels en waskaarsen! Ziet, daar naderen de bisschoppen van Engeland, de primaten van York en Kantelberg, de bisschoppen van Schotland! Die van Frankrijk stappen vol majesteit op den bloemenweg voorwaarts. Wat gouden staven en mijters en koorkappen! Ziet in de wierookwalmen de bisschoppen van Italië, van Duitschland, Polen, België en Spanje, den bisschop van Lissabon! Maar hoe! Twee bisschoppen ontbreken om het getal der jaardagen te voltooien. Daar komt de oude Alcuinus, de vrome Turpin, de schrandere Eginhard is naast hem. Daar verschijnen de keizer, zijn hofstoet en de Paus, die het volk gedurig zegent! De processie treedt den tempel binnen. Plaats! roept de wapenkoning. Het orgel speelt. Nog eens, plaats! roept de wapenkoning. En de toon van het orgel verstomt. Twee bisschoppen treden nu binnen. Welke langzame stappen zij doen; hunne staven zonder verguldsel rammelen gelijkmatig op den grond. Het goud hunner gewaden is gelijk hunne aangezichten verbleekt, de letters hunner Evangelieboeken zijn bijna uitgewischt, zij dragen in hunne dorre handen eene gele bijna uitgedoofde waskaars. Hunne oogen zijn ten bodem gericht. Een grafreuk doet zich, waar zij voorbijgaan, bespeuren, en onder hunne mantels hoort men als het klapperen van een geraamte. Ternauwernood werpen hunne gestalten eene schaduw in het liclit. Hol is hunne stem en deze lispelt in het blijde feestlied: Dies irae, dies illa. De prachtige tempel is door den grooten keizer van het westen aan Maria opgedragen en door den H. Vader gezalfd en gewijd. De Paus heeft zijne belofte vervuld; de bisschoppen gaan onder een verhemelte nederzitten, maar de beide laatstgekomenen nemen boven 's keizers grafkelder plaats. De Paus zelf huivert, toen zij hem de voeten komen kussen, en de groote Karei vraagt hem vol angst, toen zij hunne hoofden voor hem buigen: ‘Wie zijn dan deze prelaten?’ En de Paus antwoordt: ‘Het zijn twee bisschoppen van Maastricht, de heiligen Monulphus en Gondulphus; zij zijn uit de andere wereld op Gods bevel hier verschenen om uwen wensch en mijne belofte te vervullen’. | |
[pagina 72]
| |
De dienst is geëindigd. De twee bisschoppen trekken statiglijk naar hunne grafstede te Maastricht; zij buigen zich diep voor het Mariabeeld, boven het portaal der hoofdkerk van Sint Servaas geplaatst, en leggen zich ten eeuwigen slaap in den grafkelder neder.Ga naar voetnoot(1) O Christenvolk, dat dit leest, bewonder Gods hooge macht en goedheid! Naar het Fransch van Ernest Fouinet. |
|