Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– AuteursrechtvrijLegende van den H. Maternus.Gaat broeders, waar in killer oord
Aan Noorderhemelkant,
Een kouder zon slechts zelden gloort,
Geen maan den nacht verbant;
Waar eeuw'ge winter de aard versteent,
De grond een doodskleed draagt,
Natuur haar gaven vrek verleent,
En dier en vogel klaagt;
Waar in den schemer van het woud,
Aan d' oever van den vloed,
Een stammenheer zijn hutten bouwt,
En met zijn oogst zich voedt.
| |
[pagina 56]
| |
Daar broeders, rijpt uw oogst thans mee,
De halm der zaligheid.
Ten tocht dan op! de sikkel ree!
En garven ingeleid!
Met twee gezellenGa naar voetnoot(1), kloek en vroom;
Tijgt Sint Maternus voort,
Met heil'gen moed en heil'gen schroom,
Op Petrus’ meesterwoord.
Geen stroom weerhoudt den matten voet,
Geen bergkruin 't kranke lijf,
Geen twijfelgeest sluipt in 't gemoed,
Of 't groote werk beklijv’.
En veertigmaal zonk 't zonnelicht,
En immer rasscher neer;
En duistrer werd het looverdicht,
En killer wind en weer.
En nader kwam het vergezicht,
Schoon nog geen aar ook zonk......
Daar daagde 't groote morgenlicht
Met vlekloos purpren lonk.
En voor den Vader van den oogst
Lag 't heilig drietal neer......
Maar twee slechts hieven zich getroost,
Maternus was niet meer!Ga naar voetnoot(2)
Daar week den blijvenden de moed,
Bij 't roerloos vaderlijk;
Met hem was 't bitterst lijden zoet,
't Onzaligst oord een wijk.
Met hem scheen de aarde hun te nauw,
De nacht een dageraad;
| |
[pagina 57]
| |
Thans, zonder hem, is zonlicht schauwGa naar voetnoot(1),
En pogen zonder baat.
Zij bergen 't lijk in veilig oord,
En grijpen weer ten staf,
En spoeden uit het huiv'rig noord
En wenden zuidwaarts af.
Sint Petrus hoort de droeve maar;
En, met het oog omhoog,
Reikt hij zijn staf het pelgrimspaar,
Dat wachtend voor hem boog.
En weder ging de kruistocht aan,
Op 't hoog apostelwoord,
Door breeden vloed en ruwe baan
Naar pas verlaten oord.
Zij vragen de aard haar pand dan weer,
Dat nog geen wormsmet schond,
En vlijen 't hoopvol, biddend neer,
Op 't moskleed van den grond.
Zij leggen Petrus' wonderstafGa naar voetnoot(2)
Hem vroom, vertrouwvol op,
En de aangevochten buit van 't graf
Herneemt zijn harteklop......
Toen ging de groote zieltocht aan,
Die stam bij stam verwon;
En welhaast zonk de heidenwaan
Voor de Evangeliezon,
Waar nog in 't wijnrijk Moezelland,
Het oude Trier de kroon
Der omgelegen steden spant,
Als Duitschland's oudste zoon,
| |
[pagina 58]
| |
Daar look, - het was de derde maal,
Maternus 't oogenlicht,
En toog zijn ziel ter hemelzaal
Voor nooit geschonden plicht.
Daar steeg hij weer, ten derden keer,
In 't grauwe rijk der doôn,
En gaf zijn ziel haar Maker weer,
't Was Naïms wonderzoon.Ga naar voetnoot(1)
F. B. |
|