Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1
(1875)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Wat bracht den herder herwaarts heen?
't Was Gods beschikking, zij alleen......
Ik mag niet anders denken;
Het bleek, toen hij op zekren dag
Ter bron, die in de heide lag
Zijn lammeren ging drenken.
De herder had hier menigmaal,
Met godsvrucht en in hartetaal,
Zijn beden opgezonden;
Daar heeft hij in dien waterplas
Een schat, die hem zoo dierbaar was,
Als 't schoonst kleinood, gevonden.
Hij put - en put een beeldje omhoog,
Hij ziet, ziet weer, mistrouwt zijn oog......
Een beeldje is 't van Gods Moeder......
Hij drukt het aan zijn hart en mond,
Zoo blijde met dien kostbren vond
Was de arme schapenhoeder.
Beminde hij Maria teer,
Nu dacht hij haar van grooter eer
Bewijs te moeten geven;
En zie, zijn beeldeken stond ras
Bij 't putje, waar 't gevonden was,
Als op een troon verheven.
En voor den boom, die 't beeldje droeg,
Daar kwam hij laat, daar kwam hij vroeg,
En stamelde er een bede;
En wijl dit God gevallig scheen,
Begaven zich er meerdren heen
En knielden met hem mede.
Het beeldeken kreeg grootschen naam:
Er kwamen breede scharen saam,
Zij prezen Godes Moeder,
Die ook hun beê droeg voor den troon
Van Jezus, haar geliefden Zoon,
Als van den schapenhoeder.
| |
[pagina 30]
| |
Nabij dezelfde waterwel
Verrees een kleine bidkapel,
‘Kapel aan 't Zand’ geheeten;
Het beeldje werd daarheen gebracht
Met eerbied, statie, groote pracht,
Bij zang en jubelkreten.
En breeder, breeder schare kwam,
De godsvrucht tot Maria nam
Bezit van veler harten;
De voorbeê van de heil'ge Maagd,
Zij werd hier niet vergeefs gevraagd
Tot leniging van smarten.
De blijken van erkentlijkheid
Zijn ter kapel ten toon gespreid
Door wonderbaar herstelden,
Die aan het verre nageslacht
Maria's liefde en wondermacht
Met luide stem vermelden.
Vele eeuwen zijn voorbijgegaan,
Nog komen vrome pelgrims aan
Het christenvolk getuigen,
Dat Jezus' Moeder gunsten deelt
Aan die zich voor haar wonderbeeld
Vertrouwend nederbuigen.
Vele eeuwen zijn voorbijgegaan,
Zij brachten soms vervolging aan;
Maar hoe die ook mocht woeden,
De Moeder Gods bleef haar kapel,
Bij d'aanval van de macht der hel
Voor ondergang behoeden.
Vele eeuwen zijn voorbijgegaan,
Zie 't heiligdom daar prachtig staan,
Versierd met klok en toren;
Erkentnis aan de heil'ge Maagd,
Wier wonderbeeld het autaar draagt,
Spreekt luider dan te voren.
| |
[pagina 31]
| |
De godsvrucht voert hier allen stand
Naar Onze Lieve Vrouw aan 't Zand,
De Troosteres der kranken,
Aan wie, ook nog in onzen tijd,
Zoo velen, ook van wijd en zijd
Herstel van ziekten danken.
J. Waterreus. |
|