Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1(1875)–H. Welters– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De brand van Meersen. ‘Nog rust des Heeren Vleesch en Bloed In 't brandend hoofdaltaar! Wie, mannen, wie bezit den moed Te trotsen 't lijfsgevaar, Te dringen door de vlammen heen Om 's Heeren Liefdebrood Te redden uit den brand?..... Neen, neen! Beminde herder! groot Ware ons verlies; onschatbaar groot Als gij ons nog ontvielt!’ - [pagina 21] [p. 21] De grijsaard zweeg: een trane vloot Zijn wangen langs; geknield Ligt hij ter neer, en slaat zijn oog In stil en droef gebed Om hulpe en redding naar omhoog, En zucht: ‘O Heere, red Uw kostbaar Lichaam uit den gloed Des vuurs!’ en zie..... daar snelt Een jonkman aan, vol edlen moed En vroom van hart; in 't veld Had hij bij 't noodgesein terstond Verlaten ploeg en paard; En haastig knielt hij op den grond, Het aangezicht ter aard, Staat ijlings op: hij slaat een kruis En stort zich in het vuur. ‘O Heere, red, o red Uw Huis! (Dus bidt de herder) stuur Een Engel ter bescherming neer Des jong'lings in 't gevaar, O red hem, red hem, Lieve Heer!’ ‘O red hem!’ bidt de schaar. En zie, de jonkman spoedt zich door Den vlammen-oceaan; De vlamme wijkt eerbiedig voor Zijn voet; hij komt reeds aan De trap des outers, en...... hij beeft: - Hij ziet een Eng'lenpaar, Van uit den hemel neergezweefd, Daar biddend op 't altaar! Zij vallen in aanbidding neer, Met vroom gevouwen hand, Bevrijden 't Vleesch van hunnen Heer, Van schennis en van brand. De jong'ling schrikt bij dit gezicht, Vervuld van heil'ge vrees. Een Engel staart hem aan, en richt Hem 't woord: ‘Blijf, jong'ling! wees Gerust: ziehier een sluier, waar [pagina 22] [p. 22] Gij 't heilig Offerbrood En 't Heiligdom in windt; 't gevaar Genaakt u niet, en groot, Ja, groot is 't loon, u toegedacht!’ - Dus spreekt hij, en ontsluit Het tabernakel, neemt er zacht De heil'ge vaten uit. De jong'ling knielt aandachtig neer, Ontvangt uit 's Engels hand 't Aanbidlijk Vleesch van God den Heer, En ijlt door rook en brand En puinen, ongedeerd; hij zweeft, Als droeg hem 't vuur vooruit, En snelt met zijnen schat, en geeft Den kostbren heiligen Buit In 's grijzen priesters hand, en vliedt Naar ploeg en arbeid weer. Hij rept zich voort, hij komt en ziet, O wonder van den Heer! Zijn ganschen arbeid reeds verricht, Zijn akker omgespit! Door wien? werd nooit verhaald; wellicht (De Sage meldt ons dit) Heeft 's Engels hand en ploeg en paard Bestuurd, en 't werk volbracht! Des jong'lings naam werd niet bewaard Voor 't dankbaar nageslacht, Maar wel zijn daad. De kunstenaar Heeft in een meesterwerk Haar afgebeeld in 't hoofdaltaar Van Meersen's nieuwe kerk. Meersen. J.L.V. Vorige Volgende