| |
Q.
| |
Q,
als Romeinsch getal, beteekent 500.
| |
Q.b.f.f.q.s.,
quod bonum felix faustumque sit, of enkel: q.f.f.q.s., quod felix faustumque sit, God geve daartoe of over dit werk zijnen zegen!
| |
Q.d.b.v.,
quod Deüs bene vertat, God late het wel gelukken!
| |
Q.e.d.,
quod erat demonstrandum, hetgeen te bewijzen was.
| |
Quaer.,
quaeritur, de vraag is.
| |
Quaest.,
quaestio, eene vraag; quaest, quaestionis, waarover gesproken wordt, of eene bewuste zaak.
| |
Q.e.,
quinta essentia, de quintessens (op geneeskundige recepten).
| |
Q.l.,
quantum libet, zoo veel als men belieft.
| |
| |
| |
Q.p.,
quantum placet, zoo veel als men verkiest.
| |
Q.q,
qualitate qua, op eens anders last, in eens anders naam.
| |
Q.s.,
quantam satis of sufficit, zoo veel als toereikend is.
| |
Q.v.,
quantum vis, zoo veel als gij wilt.
| |
Qua,
b.v. qua koning, als of in de hoedanigheid van koning.
| |
Quadraat,
een volkomen vierhoek, vierkant; quadraat, vierhoekig, vierzijdig. Quadraat, (het) eene regtlijnige, vierkante, regelmatige figuur, welke enkel gelijke zijden en enkel regte hoeken heeft; ook het product van een met zich-zelf vermenigvuldigd getal.
| |
Quadragesima,
de Zondag in de vasten, welke de vierde voor palmzondag is, en anders ook invocavit genaamd wordt, naar de gewoonlijke Antiphonie uit Psalm 98, 15: invocavit me et ego exaudiam. Quadragesimale, de veertigdagige vasten voor Paschen. Quadrans, apothekersgewigt van 3 oncen; ook het vierde deel eener geheele erfenis. Quadrant, het vierde gedeelte van eenen cirkelboog, of een in 90 graden verdeeld astronomisch en mathematisch werktuig, om hoogten en andere zaken te meten. Quadratrix, eene door de oude wiskunstenaars uitgevondene kromme lijn, met behulp van welke zij, bij het maken van eenen cirkel tot een vierkant, den hoogsten graad van naauwkeurigheid poogden te bereiken. Quadratuur, uitvinding van een quadraat, zoowel in lijnen als in getallen, hetwelk aan eene andere figuur gelijk is; het maken tot een vierkant. Quadratuur des cirkels, uitvinding van een quadraat, dat juist zoo groot is, als de inhoud eens cirkels; iets onuitvoerbaars. Quadratus homo, Lat., een groot, grof mensch, een vierkante vent.
| |
Quadrantaal,
bij de Romeinen, eene maat, welke omtrent 20 kan bevatte.
| |
Quadrata,
een vierhoekig gebouw voor den tempel van Apollo, waarin het geld, tot vergrooting der stad bestemd, bewaard werd.
| |
Quadreren,
quadrare, Lat., vierkant maken, den inhoud van een vierkant berekenen; een getal met zich zelf vermenigvuldigen; passen, zich schikken, overeenkomen. Hoc quadrat, dat schikt zich. Hoc non quadrat, dat schikt zich niet.
| |
Quadrienniüm,
Lat., in het algemeen, een tijd van 4 jaren, bijzonder de eerste jaren na bekomene mondigheid.
| |
Quadrifrons,
een bijnaam, dien Janus droeg, wanneer hij, waarschijnlijk om de 4 jaargetijden voor te stellen, met 4 aangezigten afgebeeld werd.
| |
Quadriga,
een heelkundig bindsel met kruiselings loopende slagen; het kruisborstverband.
| |
Quadriga,
een wagen op twee wielen met vier naast elkander gespannen paarden, gelijk de oude Grieken en Romeinen, inzonderheid bij de wedstrijden, gebruikten; ook een span van vier paarden. Insgelijks enkel een viertal, b.v. quadriga liberorum, een viertal kinderen.
| |
Quadrilateraal,
vierkantig, dat vier zijden heeft.
| |
Quadrille,
lomberspel met 4 in plaats van 3 spelers; ook dans met 4 personen.
| |
Quadrillioen,
1 millioen trillioenen of 1 millioen tot de vierde magt verheven, b.v. (1,000000,000000,000000,000000).
| |
Quadrinomiüm,
Lat., quadrinome. Fr., in de stelkunst eene vierledige grootheid, b.v. a + b + c + d.
| |
Quadriparteren,
vierendeelen, in vier deelen verdeelen. Quadripartition, Fr., quadripartitio, Lat., de verdeeling in vier deelen. Quadrisyllabisch, vierlettergrepig. Qua-
| |
| |
driviüm, een viersprong; ook de vier wiskundige wetenschappen, als: de muzijk, cijferkunst, landmeetkunde en sterrekunde; welke, nevens de spraakkunst, de redenleer en redekunst, de zeven vrije kunsten uitmaken.
| |
Quadrisectie,
verdeeling in 4 gelijke deelen.
| |
Quadro,
vierstemmige muzijk.
| |
Quadrumanen,
quadrumani, quadrimani, Lat., vierhandige schepsels; zoo wordt onder anderen het apengeslacht genoemd. Quadrupeden, quadrupèdes, Fr, quadripedes, Lat., viervoetige dieren. Quadrupel, quadruplum, Lat., quadruple, Fr., viervoudig, viermaal zoo groot. Quadruple-alliance, Fr., quadrupel-alliantie, een viervoudig verbond. Quadrupleren, verviervoudigen, viervoudig maken.
| |
Quadruplatoren,
openbare aanklagers bij de Romeinen, die hun' naam daarvan hadden, dat zij ¼ van het geld ontvingen, hetwelk de beschuldigden betalen moesten.
| |
Quadrupliceren,
het derde verantwoordingsgeschrift des aangeklaagden, hetwelk tegen het derde beklagschrift des klagers (tripliek) overstaat, (de quadrupliek), inleveren. Zie Dupliek.
| |
Quaerenten,
eene sekte van dweepers in Engeland, van soortgelijke gevoelens als de Expectanten, van wie zij zich echter in zoo ver onderscheiden, dat zij wel eene ware kerk stellen maar verborgen; moetende zij diensvolgens gezocht worden. Hiervan hebben zij hun' naam, zoo als ook de Engelschen hen Seekers, Zoekers noemen.
| |
Quaeritur,
de vraag is, of, er wordt gevraagd.
| |
Quaesitoren,
te Rome zekere ambtenaren, die over begane misdrijven, bijzonder dezulke, waarvoor geene uitdrukkelijke wetten bestonden, tot buitengewone regters aangesteld werden.
| |
Quaesitum jus,
Lat., een wel verkregen regt.
| |
Quaestie,
quaestio, Lat., vraag, geschil, vraagstuk, strijdpunt; ook pijnbank. Quaestie moveren, quaestionem movere, Lat., eene vordering doen. De zaak in quaestie, dat is, de zaak waarover gehandeld wordt. Daar is geen quaestie van, dat is, dat behoeft geene navraag, dat is buiten kijf, dat spreekt van zelf; quaestioneren, ondervragen, uitvragen; ook pijnigen; iemand qaaestioneren, iemand velerhande vragen voorleggen, hem met vragen bestormen of lastig vallen.
| |
Quaestionarissen,
questionnaires, Fr., Summisten, werden de Scholastiken in de 13de eeuw genoemd, toen zij in de godgeleerdheid, eenen zwerm van philosophische kunstwoorden, bepalingen, onderscheidingen en spitsvindige vragen mengden.
| |
Quaestor,
questeur, Fr., een Romeinsch ambtenaar, die met de staatsinkomsten en uitgaven te doen had; een questor, penningmeester. Quaestuur, het ambt eens questors.
| |
| |
Qualificatie,
toekenning der noodige eigenschappen; betiteling, benoeming, deugdelijkheid, geschiktheid tot iets. Qualificatief, nader bepalend, beschrijvend, Qualificeren, eene zaak nader bepalen, beschrijven, hare eigenschappen opgeven; ook eenen persoon zekeren titel geven, hem tot eenen post benoemen; insgelijks zich qualificeren, zich ergenis toe bekwamen, geschikt maken; gequalificeerd, geschikt, vatbaar, geregtigd: een gequalificeerd persoon wordt gezegd van iemand, die geschikt en geregtigd is tot een ambt.
| |
Qualificatoren,
bij de inquisitie, die geestelijken, welke beslisten, of een aangeklaagde aan ketterij schuldig was of niet. Ook de bij-
| |
| |
zitters of assessoren van de generaals en provincialen der geestelijlijke orden.
| |
Qualis persona, talis perizoma,
Lat., men geeft iemand schoenen naar zijne voeten. Qualis rex, talis grex, zoo als de heer is, zijn zijne onderdanen.
| |
Qualiteit,
qualité, Fr., qualitas, Lat., de gesteldheid, de eigenschap van een ding of van eenen persoon, ook de stand in de burgerlijke zamenleving; de titel, de benaming, die iemands waarde en rang in de burgerlijke zamenleving beteekent. Qualiteit en quantiteit, hoedanigheid en hoeveelheid.
| |
Qualiter,
even als; taliter, qualiter, ook qualiter, qualiter, op wat wijze het ook zij.
| |
Quand-même,
Fr., tot elken prijs, hoe het ook ga.
| |
Quanina,
eene Godin der Chinezen, welke gelofte van eeuwige kuischheid deed, en zich daardoor het ongenoegen van haren vader op den hals haalde. Hij veroordeelde haar, op eene eenzame plaats, tot zwaren arbeid, waarin haar de dieren en zelfs hoogere wezens hielpen.
| |
Quantiteit,
de hoeveelheid, menigte; ook de grootte, een ding hetwelk vermeerderd of verminderd kan worden. In de spraakkunst, duur, dat is, de kortheid of lengte der lettergrepen.
| |
Quantum,
Lat., eene zekere som; de grootte, menigte, veelheid, getal, de maat. Quantum est, quod nescimus! hoe veel is er, dat wij niet weten!
| |
Quarantaine,
de proef- of legtijd voor schepen, scheepsvolk en reizigers, die van plaatsen komen, welke men van pest verdenkt, en welke tijd vroeger op 40 dagen was bepaald; ook de inrigting, waar dese proeftijd moet gehouden worden.
| |
Quarantana,
eene zilveren munt van het hertogdom Parma en Piacenza, waarop Maria met het kind afgebeeld is, en daaronder de waarde met soldi XXXX, waarvan de naam (veertiger).
| |
Quarderonneren,
de scherpe hoeken of kanten aan eene plank of eenen balk afstooten en afronden.
| |
Quarré,
Carré, een vierhoek, vierkant; en quarré, in het vierkant, b.v. van soldaten.
| |
Quarrette,
eene Italiaansche koperen munt, omtrent 1½ cent waard.
| |
Quart,
quartus, Lat., het vierde van een geheel. Een boek in quarto, wanneer een vel papier in vieren verdeeld is. Van hier quartijn, kwartijn. Zie Kwart.
| |
Quarta,
de vierde klasse in de school.
| |
Quartalitiüm,
in Hongarije, de som, welke eene adellijke dame, die met eenen ongeadelde of ongegoede, quartalist genoemd, trouwt, uit de vaderlijke goederen bekomt.
| |
Quartaan,
vierdendaagsch, als quartaankoorts, vierdendaagsche koorts, welke op den 4den dag terugkomt.
| |
Quartane,
quartaanslang, verouderd zwaar geschut, het eerste schoot 24 pond, het laatste 16 pond ijzer.
| |
Quartano,
eene maat voor natte waren in Spanje en het zuiden van Frankrijk.
| |
Quartario,
eene maat in Venetië, waarvan er 4 één staro uitmaken.
| |
Quartatie,
het scheiden der metalen, bijzonder van de edele, door vocht of sterk water.
| |
Quarta toni,
(muz.) de 4de trap van eenen grondtoon, waarin zich de modulatie bevindt. Tegenwoordig bedient men zich, in plaats van deze uitdrukking, meer van het woord Subdominante.
| |
Quartant,
eene maat voor vloeistoffen, omtrent 1½ emmer groot.
| |
Quart d'écu,
Fr., eene rekenmunt te Genève, omstreeks één frank waard.
| |
| |
| |
Quarte,
eene Genuesche korenmaat, waarvan er 8 ééne mine doen. Eene Fransche maat van omtrent 2 pint of kan. Houten kisten van eene zekere grootte, waarin de rozijnen van Provence verzonden worden. In de muzijk, een interval van 4 trappen, welke 3 soorten onder zich heeft, namelijk de zuivere, verhoogde en verminderde quarte. Ook de a snaar op de violine, viool en violoncel; dewijl zij op de beide laatste instrumenten de 4de snaar is.
| |
Quarter,
Eng., een vierde gedeelte, eene korenmaat, welke 10 gallons bedraagt of ruim 3 hectolitres (Nederl. mudden).
| |
Quarteron,
een door eenen blanken en eene Mulatin, of door eenen Mulat en eene blanke vrouw, voortgeteeld mensch, zoo wel van het mannelijke als vrouwelijke geslacht.
| |
Quartet,
kwartet, een zangstuk voor vier stemmen. Zie Kwart.
| |
Quartettino,
een quatuor, waarin de partijen beknopt en gemakkelijk gemaakt zijn.
| |
Quarteren,
goud en zilver, in reden van 3 tot 1 zamensmelten, om het dan door de quart (zie quartatie) te kunnen scheiden.
| |
Quart-fagot,
eene soort van fagot, welke eene quarte dieper staat dan de gewone, in het orkest; ook gewoonlijk slechts bij zulke muzijk gebruikt, die uit enkel blaasinstrumenten bestaat, en wel in plaats van de contraviolon. Quart-fluit, eene bijzondere soort van fluit, waarvan de grootste 4 toonen dieper, de kleinste 4 toonen hooger dan de gewone dwarsfluiten staan.
| |
Quartianen,
voorheen in Polen soldaten, die de grenzen tegen Rusland verdedigen moesten, en hunnen naam daarvan bekwamen, dat koning Sigismundus Augustus het vierde gedeelte van zijne tafelgelden tot hun onderhoud bestemde.
| |
Quarticeno,
eene inhoudsmaat te Bologna.
| |
Quartidi,
de vierde dag eener Decade.
| |
Quartiermeester,
Kwartiermeester burgerlijke of militaire inlegeraar; ook stuurmansmaat, opzigter over de scheepswachten.
| |
Quartillo,
eene Spaansche munt, het vierde gedeelte eens reaals; ook een gewigt van ongeveer één pond.
| |
Quartlein,
in de Rijnstreken, eene inboudsmaat, waarvan de 20 één aam uitmaken.
| |
Quarto,
Lat., ten vierde; ook eene Spaansche koperen munt, welke 4 maravadis of omtrent 3 cents doet.
| |
| |
Quas,
een drank in Rusland, welke daar de plaats van ons bier bekleedt.
| |
Quasi,
gelijk, als ware het, ongeveer, in schijn van, even als of. Quasi-contract, eene handeling, waardoor iemand op dezelfde wijze verpligt wordt, als of hij een contract gesloten hadde. Quasi-possessio, wordt van ligchamelooze dingen gezegd, welke dus niet eigenlijk kunnen bezeten worden, als: het regt van te jagen, vee hoeden en weiden, en andere regten. Quasi-delictum, eene door verzien begane overtreding. Quasi modo geniti, de eerste Zondag na Paschen.
| |
Quasi-syncope
(muz.), voorheen de figuur, waarbij eene noot, die men in het opslaan van den takt omgeslagen heeft, in den onmiddellijk daarop volgenden nederslag herhaald en op nieuw aangeslagen wordt.
| |
Quassatie,
in het algemeen, kwetsing, maar bijzonder die der wervelbeenderen, wanneer deze wel in hunnen stand blijven, maar niet meer vast aan elkander zijn. Ook
| |
| |
eene scheidiug van het verband der vlechten en banden.
| |
Quassia,
Quassie, zie Kwassiehout.
| |
| |
Quaterniomen,
de verdeeling (door sommigen voorgewend, maar niet wezenlijk gegrond) in het voormalige Roomsche rijk, volgens welke tot elke orde er altijd 4 behoorden, als: 4 hertogen, Brunswijk, Beijeren, Lotharingen en Zwaben; 4 graven, Schwarzburg, Kleef, Grätz en Savoije; 4 burggraven, Neurenberg, Maagdenburg, Reineck en Stromberg; 4 abten, Fulda, Weissenburg, Murbach en Kempten; 4 steden, Augsburg, Aken, Metz en Lubeck, enz. Van daar noemden zich de graven van Schwarzburg Vier-graven van het Roomsche rijk.
| |
Quaterne,
(in het lottospel of de getallenloterij) vier bezette en tegelijk uitkomende nommers. Zie verder katern.
| |
Quatertemper,
Quatemper, Quatuor tempora, Lat., in de Roomsch-Katholijke kerk, de vier strenge boet- en vastedagen, welke, op den eersten vrijdag van ieder vierendeeljaars, moeten gehouden worden.
| |
Quatrain,
een klein gedicht, dat uit 4 verzen of dichtregels bestaat.
| |
Quatre-couleurs,
eene soort van goud, waarin vierderlei kleuren zich voordoen, en tot zakuurwerken en dergelijke dingen gebruikt wordt. Quatre-mains, Fr., quatro mani, Lat., een muzijkstuk voor 4 handen gezet. Quatre mendians, 4 soorten van vruchten, welke in Frankrijk gedurende de vasten gegeten, en gewoonlijk, onder elkander gemengd, verkocht worden, als: vijgen, rozijnen, amandelen en hazelnoten. Quatre-nations, een collegie, hetwelk door den kardinaal Mazarin in 1661, bij de Universiteit te Parijs, gesticht werd, voor 60 jonge edellieden, uit de pas veroverde districten van Pignerol, den Elzas, de Nederlanden en Roussillon. Deze kweekelingen waren diensvolgens uit 4 natiën zamengesteld, te weten: de Italiaansche, Duitsche, Nederlandsche en Spaansche.
| |
Quatriciniüm,
de naam van kleine vierstemmige muzijkstukken, voor 4 hoornen of trompetten, of 4 hoornen en 2 trompetten.
| |
Quatricroma,
1/64 noot of dergelijke pauze.
| |
Quatrino,
eene koperen munt in Italië, iets minder dan één cent waard, en waarvan er 1 saldo 3 tot 5 bevat, naar gelang deze in een land zwaarder of ligter is.
| |
Quatro,
(vierde) benoeming van onderscheidene Italiaansche kleine munten. De Romeinsche is eene zilveren munt, en geldt omtrent 7½ cent; de Genuesche is eene koperen munt en geldt 4 denaro.
| |
Quatuor,
hetzelfde als Quartet.
| |
Quatuorvir,
te Rome en elders, een ambtenaar, tot een uit 4 personen bestaand collegie behoorende. Men vond dezelve te Rome, alsmede in de voormalige rijksstad Nordhausen, alwaar zij de eerste waardigheid na de burgemeesters bekleedden.
| |
Quebrauto,
zie Mal de Ojo.
| |
Queen's bench,
de naam van het oppergeregtshof te Londen.
| |
Queinometer,
een werktuig, om de snelheid der lucht te meten.
| |
Quekker,
een palmwijn, die zeer vurig is.
| |
Quento,
in Portugal, eene wijze van betalen bij de munt; eene som van 2675 dukaten, 8 realen en 26 maravadis.
| |
Querel,
querelle, Fr., twist, geschil, krakeel. Querellaat, een beklaagde; hij, tegen wien eene aanklagt bij de regtbank is ingediend, in tegenstelling van Querellant, een klager, eischer; hij, die zoodanige aanklagt bij het geregt indient.
| |
| |
Querelleren, twisten, harrewarren.
| |
Querquera,
Lat., de koude koorts.
| |
Querquetulariën,
nimfen, welke in een eiken bosch nabij Rome vereerd werden.
| |
Queue,
Fr., de staart van een dier; de steel, sleep; in het biljartspel, de stootstok; aan vrouwenkleederen, een lendestuk, zekere opvulling van achteren; ook bij optogten enz., het laatste gedeelte van de daaraan deelnemende volksmassa.
| |
Quibus,
Lat., een zot, gek.
| |
Quid ad te,
Lat., wat gaat het u aan? quid ad me, wat gaat het mij aan? quid hoc sibi vult, wat moet dat beduiden? quid rei est, wat is het? quid novi, wat nieuws is er? quid faciëndum, wat moet er nu gedaan worden?
| |
Quidam,
zeker iemand; ook zooveel als Quibus.
| |
Quid pro quo of qui pro quo,
misslag, verzien, misverstand, verwisseling; artsenijmiddelen, die bijna eene gelijke kracht hebben, zoodat men het eene voor het andere nemen kan. Het eene voor het andere. Quid quid sit, het zij wat het wil.
| |
Quiës,
de verpersoonlijkte rust, eene Godin der Romeinen, onder welke men zich, zoo als het schijnt, het eerst de rust in den dood denken moest. Hare priesters werden zwijgenden genoemd.
| |
Quiëscentie,
rust. Quiësceren, rusten, zich gerust stellen, stilzitten. Quiëstismus, gemoedsrust, volkomene berusting des gemoeds in God. Quiëstisten, eene bijzondere soort van Mystiken, die in zekeren toestand van rust en ongevoeligheid, zonderlinge verschijningen meenen te hebben. Deze toestand heet quiëtismus. Quiëtisten werden ook, gedurende de Fransche omwenteling, diegenen genoemd, welke door een rustig gedrag geen onmiddellijk aandeel aan de zaken namen, en bloote aanschouwers bleven.
| |
Quilade,
een gewigt in Spanje en Portugal, volgens hetwelk de edelgesteenten gewogen worden.
| |
Quilaroda,
hetzelfde als Kilar.
| |
Quillage,
een kielregt of tol, welken buitenlandsche koopvaardijschepen, die voor de eerste maal in Fransche havens het anker werpen, betalen moeten.
| |
Quillot,
Quilot, eene korenmaat in de Levant, welke 22 oka's bevat.
| |
Quilo,
eene Florentijnsche zilveren munt, 12 soldi geldende.
| |
Quimos,
een dwergachtig volkje op Madagascar (eene soort van cretins).
| |
Quinariüs,
eene oud-Romeinsche zilveren munt, welke 10 assen of omtrent 22½ cent deed.
| |
Quincaille,
Fr., allerhande klein ijzer-, staal- en koperwerk. Quincaillerie, Fr., handel in verscheidene dingen, die uit ijzer, staal, koper, enz. gemaakt worden, als: knoopen, gespen, horologiekettingen en sleutels, messen, scharen, brillen, scheermessen, enz; ijzerkramerij.
| |
Quincunx,
het gevijfde of de gedaante eener Romeinsche V.B.v. boomen in quincuncem (als een vijf of in het kruis) planten.
| |
Quindecagoon,
een vijftienhoek of eene figuur, die 15 zijden heeft.
| |
Quindenen,
Quindeniüm, eene soort van annaten, welke door eenige gestichten aan het hof van Rome betaald moeten worden, en alle 15 jaren de helft der jaarlijksche inkomsten bedragen.
| |
Quindeze,
de oude naam van een quintregister in het orgel, welks diepste pijp 1½ voet lang is.
| |
Quine,
(in het lottospel of de getallenloterij) vijf op eene rij bezette en uitgetrokken nommers, ook quinterne genoemd.
| |
Quinquagesima,
de zesde Zondag voor palmzondag, ook estomihi ge-
| |
| |
naamd; insgelijks de vijftig dagen tusschen Paschen en Pinksteren.
| |
Quinquatrus,
een feest der Romeinen, hetwelk den 16 Mei begon en 5 dagen lang, ter eere van Minerva, gevierd werd.
| |
Quinquennaliën,
zekere plegtige spelen, welke naar de Olympische geleken, en door de Romeinen alle 5 jaren gehouden werden.
| |
Quinquennalis,
een ambtenaar in de Romeinsche volkplantingen, wiens ambt 5 jaar duurde. In de groote koloniën bevonden er zich 4, maar in de kleinste slechts 2.
| |
Quinquennellum,
zekere patentbrief, welke gewoonlijk slechts voor 5 jaren verleend werd.
| |
Quinquenniüm,
Lat., een tijdperk van 5 jaren; ook eene 5jarige studie.
| |
Quinqueprimen,
de vijfmannen, die in steden, welke het Romeinsche burgerregt hadden, de hoogste raadsbedieningen bekleedden.
| |
Quinquertiüm,
de oefening in de vijfderlei soort van kampspelen, als: het schijfwerpen, loopen, dansen. boogschieten en worstelen.
| |
Quinquessis,
eene oud-Romeinsche munt, van 5 assen of omtrent 12½ cent.
| |
Quinquet,
eene Argandsche lamp met dubbelen lichtstroom.
| |
Quinquevir,
een ambtenaar, die tot een collegie behoort, hetwelk uit 5 personen bestaat. De Romeinen hadden er tot onderscheidene werkzaamheden, als, om de landerijen onder de soldaten te verdeelen enz. Het, uit 5 personen bestaande, Fransche Directoire, droeg daarvan den naam van Quinquevirat (vijfmanschap).
| |
Quinquina,
anders ook China, kina, koortsbast, middel tegen de koorts.
| |
Quinta,
de 5de klasse eener Latijnsche school.
| |
Quintal,
een gewigt in Spanje, hetwelk omtrent 150 pond markgewigt houdt. In verscheidene landen een gewigt, hetwelk omtrent met den centenaar overeenstemt.
| |
Quintadena,
Quintaderna, een orgelregister, welks pijpen twee verschillende geluiden geven.
| |
Quintana,
in de legerplaatsen der Romeinen, de plaats, alwaar allerlei levensmiddelen en andere dingen verkocht werden.
| |
Quintas,
een gewigt in Afrika, 147 azen of iets minder dan ½ lood zwaar.
| |
Quintaton,
eene der meest gewone en beste orgelstemmen.
| |
Quinta toni,
zoo noemde men eertijds den vijfden trap van dien klankladder, waarin de modulatie van een toonstuk zich bevindt, waarvoor men zich thans gewoonlijk van het woord Dominante bedient.
| |
Quint-bas,
eene quintfluit in het pedaal eens orgels van 6 voet toon.
| |
Quint-cirkel,
een cirkel, welke ontstaat, wanneer men, van c uit, in opklimmende quinten voortgaat, tot dat men weder daarop terug komt.
| |
Quinte,
de vijfde toon van den grondtoon; de dunste en helderste snaar op snaarinstrumenten; eene vijfde in het kaartspel; ook een zekere stoot (in het schermen). Oneigenlijk verstaat men door quinten, listige streken, zie kwint. Quintupliceren, vervijfvoudigen. Quintuplum, het vijfvoudige.
| |
Quinterne,
een muzijkinstrument, welks ligchaam naar eene viool zweemt, en hetwelk met 4 tot 5 rijen darmsnaren overtrokken is. Tot begeleiding van het gezang, wordt het even als eene luit gespeeld.
| |
Quintescens,
quinta essentia, Lat., eigenlijk, de vijfmaal overgehaalde geest eener vloeistof; het fijnste, beste, edelste, krachtigste eener zaak; figuurl. het voornaamste, beste, de kern van iets, van een
| |
| |
| |
Quintet,
een vijfstemmig toon- of muzijkstuk.
| |
Quintidi,
de vijfde dag eener Decade.
| |
Quintille,
het lomberspel voor vijf personen.
| |
Quintinisten,
eene soort van vrijgeesten, die ten tijde der hervorming ontstonden, en van eenen Franschen kleermaker Quintin hunnen naam ontvingen. Zij leerden, dat de evangelische vrijheid daarin bestond, dat ieder gelooven konde, wat hij wilde.
| |
Quintole,
zulk eene notenfiguur, welke ontstaat, wanneer eene hoofdnoot van den takt, b.v. een vierde, in 5 noten van gelijke duurzaamheid ontbonden wordt.
| |
Quintus,
Lat., de vijfde; ook de 5de leermeester.
| |
Quinze-vingts,
Fr., eigenlijk, 15 maal 20 of 300; de naam eener zeer weldadige stichting in Parijs, ter verzorging van 300 blinden.
| |
Quipos,
Quippos, het knoopenschrift der Peruanen, waarvan zij zich, vóór de komst der Spanjaarden, bedienden, in plaats van schrift. Men rijgde namelijk verscheidene draden van verschillende kleur aan eene snoer, en legde daarin veel of weinig knoopen, naar vereisch der bedoelde zaak. Iedere kleur had hare bijzondere beteekenis; en wanneer men door de plaatsing en mengeling der kleuren iets niet genoeg konde aanduiden, dan bediende men zich van de knoopen. Op deze wijze hielden zij niet alleen hunne boeken, maar bewaarden ook, door daartoe aangestelde beambten, hunne geschienissen, wetten, openbare inrigtingen, aangegane verbonden, enz.
| |
Qui pro quo,
zie Quid pro quo.
| |
Quirat,
een gewigt in Egypte, het vierde deel van een engels.
| |
Quirinaal,
kleine berg of heuvel binnen de muren van Rome, alwaar Romulus eenen tempel had.
| |
Quiriten,
bijnaam der oude Romeinen.
| |
Quisquiliën,
quisquiliae, Lat., alles wat slecht is, niet deugt, en hetwelk men wegwerpt; fig. slechte voortbrengselen van den geest, smakelooze lettervruchten.
| |
Qui tacet, consentire videtur,
Lat., die zwijgt, schijnt toe te stemmen; geen antwoord is ook een antwoord.
| |
Quitantie,
quittance, Fr., kwijting, kwijtbrief, bewijs van schuldvoldoening. Quitte, Fr., los, vrij, ledig, onbelast. Quitteren, eenen kwijtbrief geven, als voldaan onderteekenen; ook ontslaan, verlaten, laten varen. Quitte ou double, niets of dubbel.
| |
Qui-va-là?
of Qui vive? Fr., wie daar? een gewone kreet der Fransche schildwachten, wanneer zij eenig gerucht gewaarworden, of iemand hooren aankomen.
| |
| |
Quod erat demonstrandum,
hetgeen te bewijzen was.
| |
Quodlibet,
(van Quod, wat, en Libet, belieft of behaagt, zamengesteld), een zamengesteld ding, een mengelmoes. Men verstaat daardoor eene schilderij, eene teekening, een geschrift, waarin vele zeer ongelijksoortige voorwerpen, zonder merkelijke betrekking op elkander, daargesteld worden; ook een muzijkaal stuk voor allerlei stemmen; ook laffe scherts der gemeene lieden.
| |
Quo modo,
manier van uitvoering, handelwijze.
| |
Quota,
quotum. Lat., quote, Fr., het evenredig aandeel, het welk een ieder heeft te betalen of bij te dragen. Quoteren, naar evenredigheid verdeelen; met getallen of teekenen voorzien, nommeren. Quotisatie, Quotatie, schatting, berekening of bepaling van hetgeen ieder moet opbrengen of bijdragen. Quotiseren, schatten, het aandeel bepalen,
| |
| |
hetwelk ieder in de belastingen dragen moet; ook iets evenredig verdeelen.
| |
Quot capita tot sensus,
Lat., veel hoofden, veel zinnen.
| |
Quotidianus,
Lat., dagelijksch. Febris quotidiana, alledaagsche koorts.
| |
Quotient,
de uitkomst eener deeling of divisie, b.v.: het quotient is 4, wanneer men 12 door 3 deelt.
| |
Quoveli,
bij de Mahomedanen, kluizenaars, die voor de dorpen of steden in kleine kluizen leven, en in den reuk van groote heiligheid staan.
| |
Quovis modo,
op allerlei wijze, het koste wat het wil.
|
|