| |
R.
| |
R,
als Romeinsch getal, beduidt 80.
| |
R,
op recepten, recipe, men neme.
| |
R. of resp.,
responde of respondeatur, antwoord, of er worde geantwoord; ook responsum, Lat., réponse, Fr., antwoord.
| |
R.i.s.a.,
Romanorum imperator semper Augustus, de Romeinsche keizer, altoos de vermeerderaar des rijks.
| |
R.k.,
beteekent Roomsch-Katholijk of Roomsch-Katholijken.
| |
R.m.,
regia majestas of majestatis, de of der Koninklijke Majesteit.
| |
R.p.,
révérendpère, eerwaardige pater.
| |
Reg.,
regula, regel; ook regiüs, koninklijk.
| |
Resp.,
respublica, de staat, de vrijstaat of republiek.
| |
Ra,
de zeilsteng, een lange ronde staak, welke aan den mast hangt, en waarop het zeil gerold wordt.
| |
Raadpensionaris,
zie Pensionaris.
| |
Raar,
rarus, Lat., zeldzaam, kostbaar. Rariteit, zeldzaamheid, een zeldzaam, schoonding. Omne rarum est carum, Lat., zeldzame dingen zijn duur. Rarum contingens, eene zaak, die zelden voorvalt.
| |
Rabannen,
eene soort van kleine trommels, op welke de Indische danseressen, voor hare bewegingen, de maat slaan.
| |
Rabat,
rabatto, Ital., rabat, Fr., aftrekking, korting van den bepaalden prijs eener waar; over-, opof omslag van een kleed; bef of kraag voor geestelijken en regters; ook een smal tuin- of bloembed. Rabat geven, van eene te betalene som van iedere honderd enkele percenten doen korten. Rabatteren, aftrekken, korten; (in de kolfbaan) den bal achter den paal, op het schot spelen.
| |
Rabbaniten,
Rabbiniten, ook Talmudisten, zijn die Joden, die bij het Oude Testament ook nog den Talmud volgen, of de schriften der Rabbijnen aannemen, in tegenstelling van de Caraïten, die den Talmud geheel verwerpen.
| |
Rabbi,
Rabbijn, heet zoo veel als meester, en is de eertitel eens uitleggers der Joodsche wet. Rabbinismus, de leer, de grondstellingen der rabbijnen.
| |
Rabeteren.
dom maken, verstompen; door kwade behandeling, alle gevoel van menschelijkheid, en alle verstandelijke vermogens verstikken.
| |
Rabidoquin,
een verouderd geschut, hetwelk 1½ pond ijzer schoot.
| |
Rabinet,
een geschut, hetwelk 8 pond ijzer schiet.
| |
Rabulist,
een woordenrijke en daarbij listige pleitbezorger, die het regt verdraait, een advokaat van kwade zaken. Rabulisterij, het gedrag van zulk eenen pleitbezorger; regtverdraaijing.
| |
Raccommoderen,
raccommoder, Fr., herstellen, weder in orde brengen, vernieuwen, verhelpen.
| |
Raccorderen,
op nieuw stemmen, b.v. eene viool; weder verzoenen, vereenigen; ook gelijk, effen aan elkander bouwen of voegen, gelijk
| |
| |
twee deelen van een gebouw. Raccordement, het gelijk- of effenmaken; aan elkander bouwen, geschikte vereeniging van twee deelen; het op nieuw stemmen van een speeltuig; ook in de schilderk., de overeenkomst der tinten en halve tinten, in eene verbeterde schilderij.
| |
| |
Rackasira,
een Indiaansche balsem, van eene geelbruine kleur en eenen bitterachtigen smaak; hij breekt ligtelijk in de koude, en geeft, aangestoken, eenen zeer aangenamen geur van zich.
| |
Radegast,
een God der oude Duitschers, welke bijzonder door de Obotriten (de tegenwoordige Mecklenburgers), vereerd werd. Op zijn hoofd zat een vogel met uitgebreide vleugelen; op de borst had hij eenen ossenkop, in de regterhand een schild en in de linkerhand eene speer.
| |
Raderen,
afschaven; uitkrabben, uitschrappen, ook met sterk water in koper etsen.
| |
Radiaal,
hetgeen stralen heeft. Radiaalkroon, eene stralenkroon: zie Auréole. Radiatie, het uitschrappen van eenen post in eene rekening enz.; ook het stralen schieten van een lichtgevend ligchaam, straalwerping.
| |
Radicaal,
ingeworteld; wat den oorsprong, den grond, den wortel eener kracht of eigenschap uitmaakt; oorspronkelijk, aangeboren. Radicaal bederf, grondbederf. Radicaal kuur, eene volkomene genezing. Het radicale kwaad, de erfzonde. Radicaal-vocht, het levenssap.
| |
Radicalen,
eene politieke partij in Engeland en andere landen, die zich de geheele verandering of hervorming van de bestaande staatsregeling tot hoofddoel stelt.
| |
Radiometer,
een graadboog, werktuig om de poolshoogte te meten.
| |
Radiüs,
Lat., een straal; ook halfmeter, de halve middellijn van eenen cirkel; zoo zijn de speken in een rad zulke radii of halfmeters. Radiüs is ook de weg eens lichtstraals van het eene punt tot hetandere. Radiüsvector, (sterrek.) de regte lijn uit het brandpunt der elyptische baan, in het middelpunt der planeet getrokken; ook de lijn uit het middelpunt der krachten in het zwaartepunt des bewogen ligchaams.
| |
Radix,
Lat., een wortel; in de rekenkunst, een wortelgetal, ieder hoofdgetal, dat verkregen wordt, als men een getal met zich zelf vermenigvuldigt; in de spraakkunst, het stam- of wortelwoord, waaruit andere woorden ontstaan zijn.
| |
Radoteren,
zotte, onverstandige reden voeren, suffen.
| |
Radouceren,
zachter maken, verzachten, een metaal zijne hardheid benemen; fig. matigen, doen bedaren, ter neder zetten.
| |
Raeps,
Rappes, wijn, welke tot versterking op vroege druiven gegoten is, en daarmede nogmaals gegist heeft.
| |
Rafi,
Rafiditen, onder de Perzianen, diegenen, welke, buiten den Koran, geen ander gewijd boek erkennen, en zich daardoor van de Sunniten onderscheiden.
| |
Raffinade,
eene soort van suiker, welke door een- en andermaal koken en zuiveren, uit de melissuiker voortgebragt en geraffineerde suiker genoemd wordt. Raffinaderij, raffinerie, Fr., de verfijning en loutering in het algemeen; ook de plaats, waar de suiker gekookt en gezuiverd wordt. Raffinadeur, raffineur, Fr., iemand, die salpeter, zwavel, maar inzonderheid suiker loutert; ook de werkman, die het zilver van het lood, dat het nog bij zich heeft, geheel en al zuivert.
| |
| |
Raffinage, de herhaalde loutering of zuivering des salpeters, der zwavel, der zouten, enz., maar inzonderheid der suiker. Raffineren, reinigen, louteren, verfijnen; ook fig. napluizen, iets trachten uit te vorschen. Een geraffineerd mensch, dat is, een listig, doortrapt mensch.
| |
Raffinement,
Fr., haarkloverij, vitterij, het uitpluizen eener zaak; muggenzifterij; de nieuwsgierige of neuswijze bemoeijing, om de oorzaken en den zamenhang der dingen uit te vorschen; ook spitsvindigheid.
| |
Rafraichisseren,
Rafraicheren, rafraîchir, Fr., ververschen, verfrisschen, verkoelen.
| |
Rage,
Fr., woede, razernij; fig. verzotheid op iets.
| |
Raggio,
Ragione, Ital., zoo veel als firma, de naam of teekening, onder welke een huis handel drijft; ook eene koopmansrekening.
| |
Ragocz,
een veld niet ver van Pesth, waarop de Hongaren voorheen, onder voorzitting van den koning, hunne rijksdagen gehouden hebben.
| |
Ragoût,
Fr., een vleeschgeregt, bereid met gekruide saus, die den eetlust opwekt. Ragoût à la diable, een mengelmoes van allerhande spijzen.
| |
Railleren,
railler, Fr., spotten, schertsen, kortswijlen. Raillerie, Fr., scherts, kortswijl, boert. Par raillerie, uit scherts. Raillerie à part, alle scherts ter zijde. Railleur, Fr., schertser, spotter, spotvogel.
| |
Rails,
Eng., de ijzeren scheenen der spoorwegen, over welke de raderen rollen.
| |
Railway,
Eng., een spoorweg.
| |
Raison,
Fr., rede; het vermogen, om duidelijke begrippen te vormen, om te oordeelen en te besluiten; ook verstand, dat is, het goede gebruik, dat de mensch van zijne rede maakt; ook een verstandig gedrag; al datgene, hetwelk met het verstand, de billijkheid, het regt en de opgelegde pligten overeenkomt; voortsgrond, oorzaak, beweegreden; ook handelsnaam of firma. Un être de raison, Fr., ens rationis. Lat., eene hersenschim, een onding. Raison d' état, het voordeel van den staat. Raisonnabel, raisonnable, Fr., redelijk, billijk; grootmoedig of mild. Raisonnement, Fr., oordeelskracht; beöordeeling, oordeelvelling; ook tegenspraak. Raisonneren, raisonner, Fr., redeneren, oordeelen, besluiten; ook tegenspreken, tegenwerpingen maken; den mond roeren. Raisonneur, Fr., een zwetser, babbelaar; ook een persoon, die er veel tegen inbrengt, wanneer hem iets bevolen wordt; een tegenspreker, dwarsdrijver.
| |
Raitzen,
Raetzen, een volk van Slavischen oorsprong, voorheen naar de rivier Rasca in Servië, Rasciërs genoemd. Naar de landen, welke zij thans bewonen, worden zij Serviërs en Illyriërs genoemd.
| |
Raja's,
Rajahs, Redsjahs, in Oost-Indië, inlandsche vorsten, die gedeeltelijk vrij, gedeeltelijk schatpligtig zijn. Zij, die slechts kleine bezittingen hebben, heeten Pokigars; allen behooren tot de kaste der krijgslieden. Door Raja's worden voorts ook de schatpligtige onderdanen bij de Turken verstaan.
| |
Rajipons,
eene soort van Indische dappere soldaten, die echterslechts eene lans en eenen sabel voeren.
| |
Rajoca,
een harde witte steen, waarvan voorheen fraaije beeldwerken gemaakt werden.
| |
Raket,
rachetta, Ital., roquette, Fr., bij het balspelen, een klein net tusschen eenen ronden beugel, met eene handgreep, om den bal daarmede te slaan.
| |
Raket,
in de vuurwerkkunst, een
| |
| |
gedeelte van een lustvuurwerk, hetwelk uit eenen met lagen kruid gevulden cilinder bestaat, die, wanneer hij aangestoken wordt, in de hoogte schiet, en dan met eenen sterken klap uitgaat, Congrevische raketten of brandraketten bestaan uit een' ijzeren, hollen kogel, waaraan eene blikken bus vol gaten is vastgemaakt; een lange, daaraan gehechte stok; dient, om er de noodige rigting; aan te geven. Het gestel om te werpen is een werktuig met twee, naar alle zijden beweegbare laden of goten. Zoodra de kogel daarin gelegd en aangestoken wordt, vliegt hij, met een verschrikkelijk geweld, eenige duizend schreden voort, terwijl uit de gaten der bus een aanhoudende vuurstroom vloeit, welke pekaardig is, aan alle voorwerpen vast blijft hangen, en niet kan gebluscht worden. Na omtrent tien minuten volgt het uiteen springen des kogels zelf. De werking dezer vreeselijke Engelsche uitvinding is genoegzaam bekend geworden.
| |
Rakoeum,
een klein viervoetig dier, de spion van den leeuw, die zich altijd een eind wegs vooruit begeeft, wanneer de leeuw op roof uitgaat.
| |
Raky,
de aangenaamste drank der Illyriërs, van pruimen toebereid.
| |
Ralenteren,
langzamer maken, verminderen, belemmeren, verzwakken.
| |
Rallentando,
Ital., (muz.) afnemend, langzamer.
| |
Ralliement,
Fr., het weder te zamentrekken der door den vijand verstrooide of uit elkander gedreven troepen. Ralliëren, de verstrooide troepen weder verzamelen, weder vereenigen. Geralliëerd, weder verzameld, weder te zamen gebragt.
| |
Ram,
een God in Oost-Indië, wien de schepping der apen toegeschreven wordt, die door zijne vereerders voor verstandig gehouden worden; weshalve zij dezelve niet dooden, maar van hen gelooven, dat zij ook met de geloovigen in het paradijs zullen komen.
| |
Ramasan,
Ramadan, de negende maand van het Turksche jaar, merkwaardig wegens de den Turken daarin aanbevolen dagelijksche strenge vasten, van den opgang der zon tot aan haren ondergang. Aan het einde der maand houdt deze vasten op; en dan volgt het groote vreugdefeest, genaamd de beiram, een offerfeest met plegtige ommegangen.
| |
Ramasseren,
oprapen. Geramasseerd, eigenlijk, verzameld, dik, sterk, krachtig, stevig, b.v. een geramasseerde (stevige) kerel.
| |
Ramberg,
werden eertijds in Engeland de zwaarste oorlogsschepen genoemd; thans zijn het ligte en lange rivierschepen. Ook geeft men somwijlen dezen naam aan de Patachen.
| |
Ramenta,
Lat., de kleine splinters van gebrokene beenderen; het draderige, hetwelk bij den loop afgaat; kleine stukjes van iets; het geschaafde.
| |
Ramificatie,
vertakking, verdeeling of uitbreiding in takken.
| |
Ramo,
een van de voornaamste goden der Heidenen in Oost-Indië, wiens naam zij elkander als een' groet toeroepen.
| |
Rampe,
(bouwk.) eene schuins opgaande vlakte, of hellend vlak, dat in stede van eenen trap gebruikt wordt; ook de zijleuning eens traps. Desgelijks de opril aan de bank voor de kanonnen; een zacht glooijende weg aan eenen wal (waarvoor de Franschen echter liever pente gebruiken).
| |
Ramponeren,
beschadigen, bederven; ook bespotten, vernederen.
| |
Rana,
Ranula, Ratrachus, die zweer aan de tong, welke men vorsch
| |
| |
| |
Rancune,
Fr., wrok, diep gewortelde haat, vijandschap.
| |
Randglosse,
aanmerking op den rand van een geschrift, rand- of kantteekening.
| |
Rang,
rij orde; ook de waardigheid, de stand, de plaats, welke iemand, met betrekking tot het aanzien, waarin hij staat, bekleedt; de trap van eer. Rangeren, in orde stellen, zetten, brengen, leggen, enz.; ook, aan een' kant doen; iemand rangeren, hem teregt zetten, tot zijnen pligt brengen; zich rangeren, zich in eene rij, in zekere orde stellen.
| |
Ranimeren,
ranimer, Fr., weder levend maken, bezielen; flguurl. op vrolijken, opwekken; ook het gezigt eene betere kleur geven; zich ranimeren, verschen moed vatten.
| |
Rantsoen,
losgeld, losprijs; het geld, waarmede een slaaf of krijgsgevangene losgekocht wordt; ook het geld, waarmede eene vijandelijke plundering afgekocht wordt; op de schepen is het de maat en het gewigt van spijsen drank, welke aan het scheepsvolk dagelijks worden uitgedeeld, bij de landtroepen de portie genoemd. Bij de landtroepen daarentegen draagt slechts de maat van voeder, welke ten behoeve der paarden uitgedeeld wordt, den naam van rantsoen, in onderscheiding van portie. Rantsoeneren, los- of vrijkoopen; ook op rantsoen stellen: het scheepsvolk rantsoeneren.
| |
Ranz des vaches,
zie Kuhreiken.
| |
Rapaciteit,
rapacité, Fr., roofzucht, roofgierigheid.
| |
Rapiditeit,
rapidité, Fr., snelheid, gezwindheid.
| |
Rapatel,
rapatelle, Fr., een helder weefsel van paardenhaar, waarvan in Normandië de fijne zeven enz. gemaakt worden, en dat ook tot het stijfmaken van kleederen dient.
| |
Rappé,
rapé, Fr., grof geraspte snuiftabak.
| |
Rappel,
terugroeping. Rappeleren, terugroepen; ook herinneren.
| |
Rappier,
Rapier, een schermdegen.
| |
Rapport,
Fr., het berigt, verslag, hetwelk men van eene zaak geeft; overeenkomst, gemeenschap met iets of iemand; ook het wederzijdsch verband of de zamenhang van zekere dingen met elkander. Rapport (magnetisch) heet de betrekking of gemeenschap van dengenen, die gemagnetiseerd wordt, met den magnetiseur of diens toestel. Rapporteren, terugbrengen, terugvoeren; berigt of verslag geven; verklikken, aanbrengen; ook betrekking hebben of in verband staan tot iets of iemand. Rapporteur, een berigtgever; verslaggever bij het geregt; een oorblazer, aanbrenger; ook hoekmeter.
| |
Rapprocheren,
rapprocher, Fr., nader brengen of voeren; ook verzoenen.
| |
| |
Raptim,
Lat., hals over kop; in grooten haast.
| |
| |
Rarefactie,
verdunning der lucht, des bloeds; verwijding der zweetgaten; uitbreiding eener zaak, die te voren in een eng bestek besloten was.
| |
| |
Ras,
eene soort van zijden of wollen stof, op welker oppervlakte men geen wol of haar ziet.
| |
Ras,
in het Arabisch, eene kaap.
| |
Ras,
race, Fr., een tuk, eene soort van dieren. Zie verder Race.
| |
Rasbutten,
Rasputen, een talrijke volksstam in Oost-Indië, welke tot de tweede klasse van de kaste der krijgslieden behoort. Woordelijk heet het vorstenkinderen; dewijl de eersten van vorsten, afstamden.
| |
Raseren,
raser, Fr., scheren, afscheren; ook vestingwerken slech-
| |
| |
ten, sloopen. Rasuur, het afscheren der haren, bij de Roomsch-Katholijke geestelijken.
| |
Rasiel,
noemen de Joden eenen engel, die aan Adam een boek uit den hemel gebragt zoude hebben, waarin de hoogste wijsheid bevat was. Adam had echter na zijnen val dit boek weder verloren.
| |
Rasiere,
voorheen eene korenmaat in de Oostenrijksche en Fransche Nederlanden.
| |
Raso,
eene lengtemaat in Italië.
| |
Raspatoriüm,
Ratula, een heelkundig werktuig, waarmede men de beenhuid van de beenderen scheidt, de beenderen, welke van den beeneter aangetast zijn, afschaaft, ook de tanden van wijnsteen enz. zuivert, alle welke verrigtingen raspatuur heeten.
| |
Rassurant,
Fr., geruststellend, vreesbenemend.
| |
Rasta,
waren bij de oude Duitschers rustplaatsen aan de wegen, welke, dewijl zij zich op eenen bepaalden afstand van elkander bevonden, tevens dienden om den weg te meten.
| |
Rastel,
Rastello, (vestingb.), eene kleine uitspiringing, welke uit den bedekten weg, door het glacis gesneden, en met eene afhellende borstwering omringd is.
| |
Rastraal,
een werktuig, waarmede men vijf lijnen in eens op papier trekt, om noten te schrijven. Rastreren, notenlijnen trekken.
| |
Rata,
ratae partes, Lat., evenredige deelen, aandeelen, bijdragen. Pro rata, naar evenredigheid of verhouding. Pro rato et grato, voor krachtig en aangenaam houden. Rato temporis, ter behoorlijker tijd. De rato caveren, zorgen, dat het beslotene zijn beslag krijge. Cautionem rati stellen, slechts voor zijn aandeel borg stellen.
| |
Ratafia,
eene soort van sterken drank, van aardbeziën en andere vruchten en kruiden, op brandewijn getrokken.
| |
Ratatouille,
Fr., dooreengestampt middagëten der soldaten, door gaans Ratjetoe geheeten.
| |
Rat de cave,
kelderrot, spotnaam, aan de peilers of beambten der vereenigde regten droits réunis (mede spottend droits ruineux genoemd), onder de Fransche overheersching, gegeven.
| |
Ratel,
een Perzisch gewigt van omtrent een half pond Nederlandsch.
| |
Ratelwacht,
heet op sommige plaatsen, de nachtwacht, van den ratel, dien hij gebruikt; zoo als hij op de meeste andere plaatsen klap wacht of klepperman genoemd wordt, naar de klep of klap, waarmede hij voorzien is.
| |
Ratificatie,
ratificatio, Lat., bekrachtiging, goedkeuring; ook de oorkonde der bekrachtiging. Ratificeren, bekrachtigen, goedkeuren.
| |
Ratin,
Ratyn, nopjesgoed, zekere wollen stof. Ratineren, laken en andere wollen stoffen van nopjes voorzien, friseren of fraiseren.
| |
Ratio,
Lat., raison, Fr., reden, oorzaak, grond. Rationes decidendi, de redenen, waarom zoo en niet anders gesproken of geöordeeld wordt; ratio dubitandi, de reden, waarom men twijfelt; rationes dubitandi et decidendi, redenen van twijfel en beslissing; ratio legis, de reden, waarom eene wet zoo ontworpen en zamengesteld is.
| |
Ratiocinatie,
het verstandig oordeelen en besluiten. Ratiocineren, sluitredenen maken, besluiten. Ratiociniüm, Lat., besluit, sluitrede.
| |
Ration,
in de beteekenis van voedsel of voeder, zooveel als Rantsoen.
| |
Ratoniaal,
Rationeel, rationalis, Lat., redelijk, overeenkomstig met de rede; ook met verstand begaafd of daarop gegrond. Rationalist, iemand, die zijne godsdienstige grondstellingen alleen uit de
| |
| |
rede afleidt. Rationalismus, de godsdienst der rede, het redegeloof. Ratione, Lat., ten aanzien van, uit hoofde van: ratione conscientiae, gewetenshalve; ratione officii, ambtshalve.
| |
Ratissoir,
Fr., het krabijzer, schaafijzer (der schoorsteenvegers, salpeterzieders, bakkers, enz.) het afstrijkijzer voor eene deur of trap, om de schoenen of laarzen daaraan af te strijken.
| |
Ratiti,
heeten de Romeinsche koperen munten, op welker keerzijde scheepsnavels (rates) afgebeeld waren.
| |
Ratjetoe,
bedorven van Ratatouille, zie dat woord.
| |
Rato,
de rato, (in den kanselarijstijl) wil zeggen, dat eene zaak voor goedgekeurd en besloten moet gehouden worden.
| |
Raude,
eene ziekte bij menschen en dieren, waarbij de huid, door de daaronder verborgene scherpe vochten doorgevreten wordt, en op de doorgevretene plaatsen, eene ruwe korst bekomt.
| |
Ravage,
Fr., verwoesting; in het algemeen, eene daardoor veroorzaakte groote schade; veel ravage in een huis maken, veel geweld maken, veel wanorde veroorzaken. Ravageren, verwoesten, vernielen, plunderen.
| |
Ravelijn,
ravelin, Fr., eene voorschans, een bolwerk, dat eene halve maan of twee zijden van eenen driehoek vertoont, en op zich zelf, door de gracht van den wal eener vesting afgescheiden, gemeenlijk voor eene poort aangelegd wordt, om dezelve te dekken.
| |
Ravin,
Ravyn, holle weg, eene diepte in den vlakken grond of in zeer zacht afloopende hellingen; ook eene bergkloof.
| |
Ravir (à),
Fr., bekoorlijk, verrukkelijk, Ravissement, vervoering, verrukking.
| |
Ravitailleren,
op nieuw provianderen of van levensmiddelen voorzien.
| |
Raijeren,
Royeren, uitdoen, doorhalen, doorschrappen, b.v. eenen post in eene rekening.
| |
Raijonnant,
Fr., schitterend, prachtig; ook stralend.
| |
Razzia,
Razia, benaming van eenen strooptogt der Fransche troepen in Noord-Afrika.
| |
Re,
de tweede noot van den toonladder, de D.
| |
Reaal,
eene rekenmunt in Spanje, Mexico en andere landen. De Reaal de Plata, zilveren reaal, geldt in Spanje 24½ cent; de Reaal de Vellon, koperen reaal, 12½ cent. In Mexico heeft de zilveren reaal eene waarde van 32½ cent. Vroeger had men ook de gouden reaal, ter waarde van nagenoeg eenen halven dukaat.
| |
Reaal,
Reëel, zakelijk, wezenlijk, in tegenoverstelling van woordelijk, als: reale en verbale injuriën; gene zijn dadelijkheden, deze zijn schimpwoorden; reale definitie, zakelijke bepaling; ook werkelijk, innerlijk, b.v. de reële waarde, de gehalte waarde, de zakelijke of innerlijke waarde van geld, munten of effecten, in tegenoverstelling van de nominale waarde, de naamswaarde. Reaalschool, eene school, in welke niet enkel woorden en talen, maar ook de tot het het burgerlijke leven noodige kunsten en wetenschappen geleerd worden. Realia, gewigtige zaken, die iets van meer belang dan enkele woorden betreffen, wezenlijke dingen. Realisatie, het in werking brengen, de bewerkstelliging, verwezenlijking; ook de omzetting in klinkende munt of specie. Realiseren, tot een werkelijk bestaan brengen, verwezenlijken; waren en andere zaken verkoopen, tot geld maken; ook in de redeneerkunde, heet realiseren, eene
| |
| |
reeds erkende waarheid, uit de ondervinding, verklaren of bewijzen, bij voorbeeld, de stelling: alle menschen zijn sterfelijk, wordt door de ondervinding, ten aanzien van het sterven der menschen, gerealiseerd, dat is bevestigd of bewezen. Realismus, (het tegengestelde van idealismus) de leer, dat buiten onze voorstellingen, en onafhankelijk daarvan, werkelijke dingen voorhanden zijn. Realisten, de aanhangers dezer leer. Realiteit, het ware wezen van een ding, werkelijkheid, wezenlijkheid; ook regtschapenheid van karakter. Subjective realiteit, denkbaarheid. Objective realiteit, werkelijkheid.
| |
Reactie,
reactio, Lat, réaction, Fr., tegen- of terugwerking, het terugdrijven van eene staatkundige rigting of beweging, en wel bijzonder van de naar vrijheid strevende beweging van het liberalismus. Reactionairen, tegenstrevers, tegenstanders, bestrijders van het liberalismus, vijanden van de naar vrijheid strevende politieke partij in een land. Reagentia, Lat., terug- of tegenwerkende middelen, waardoor de Reaclie wordt bewerkt. Reageren, terug- of tegenwerken.
| |
Rear-admiral,
Eng., bij de Engelschen de Schout-bij-nacht, dewijl hij de rear of achterhoede eener groote vloot kommandeert.
| |
Reassurantie,
tegenverzekering, wanneer een assuradeur, wegens eene door hem verzekerde som bezorgd is, en dezelve door een' derde wederom laat verzekeren.
| |
Reatus,
weerbarstigheid, moedwillig bestaan, vergrijp, waarover men aangeklaagd wordt. In reatu, beschuldigd, aangeklaagd. Ook wordt reatus genomen voor de ellendige gesteldheid en het erbarmelijke voorkomen van eenen in hechtenis zittenden misdadiger.
| |
Reaumur,
een der vroegere grootse natuurkundigen, bijzonder bekend door zijnen thermometer.
| |
Rebab,
een strijkspeeltuig der Turken met twee snaren.
| |
Rebattemens,
Fr., in de wapenkunde, allerlei verzonnen figuren die in elkander schijnen te loopen; in de muzijk, de veelmalige herhaling van denzelfden toon, ook Repercussie genoemd.
| |
Rebebe,
eene koren maat in Alexandrië, van omtrent 42 Nederl. kop.
| |
Rebel,
rebelle, Fr., oproerling, oproermaker, muiter. Rebelleren rebeller, Fr., opstand veroorzaken, aan het muiten slaan. Rebellie rébellion, Fr., oproer, muiterij; de geweldadige opstand tegen zijne wettige overheid.
| |
Rebellionen,
de carunkels der aangegroeide huid en van het hoornvlies, of kleine, weeke, roode en vleezige uitwassen van een verdikt lymphatisch vocht voortkomende.
| |
Rebes,
Hebr., eigenlijk, woeker; ook over het geheel, voordeel, gewin.
| |
Rebrachiatoriën,
kleine strikken, waarmede de oude monniken, om bij den arbeid niet gehinderd te worden, hunne kleederen onder de armen opbonden.
| |
Rebus,
woordenspel, figuurraadsel; laffe grappen, dubbelzinnigheid, Rebus sic stantibus, Lat., de zaken zoo geschapen staande.
| |
Rébut,
Fr., afwijzing, weigerend antwoord; ook uitschot, het weggeworpene. Rebutant, terugstootend, moed benemend, verdrietig; onaangenaam. Rebuteren, afwijzen, voor het hoofd stooten; ook afschrikken, den moed benemen.
| |
Recadentia,
Lat., terugkeering. Jus recadentiae, Lat., de terugkeering of het vervallen van een regt aan zijnen vorigen bezitter.
| |
Recambio,
ricambio, Ital., réchange, Fr., tegenwissel, welken men,
| |
| |
wegens eenen niet betaalden wissel, met de kosten wederom trekt.
| |
Recantatie,
herroeping van aangedane smaadredenen en beleedigingen; intrekking van hetgeen men gezegd of geschreven heeft. Recanteren, herroepen.
| |
Recapito,
het adres geven. Aanneming van eenen wissel; ook wel de wissel zelf.
| |
Recapitulatie,
korte herhaling of beknopte opsomming van den hoofdinhoud van iets. Recapituleren, iets kort of zakelijk herhalen, den inhoud kort zamenvatten.
| |
Recensent,
beöordeelaar, bijzonder van boeken, tijdschriften, enz. Recenseren, iets onderzoekend doorloopen, een boek enz. beöordeelen. Recensie, beöordeeling, boekbeöordeeling.
| |
Récent,
Fr., versch, nieuw, onlangs voorgevallen. Recentiore, Lat., op heeter daad.
| |
Recentiores,
de nieuwere of jongere schrijvers.
| |
Receptator,
Lat., in regten, de heler, de verberger van het ontvreemde.
| |
Recepis,
récépisse, Fr., blijk of bewijs van ontvangst, b.v. van waren of geld.
| |
Recept,
voorschrift, welke bestanddeelen men ter bereiding eener zaak (bij voorbeeld, artsenij, spijs, verw, enz.) nemen moet, bijzonder een artsenijvoorschrift. Recepteren, artsenijmiddelen voorschrijven; ook dezelve, volgens het voorschrift, gereed maken. Receptoriüm, Lat., het receptenboek der apothekers; ook de sakristie, plaats voor de heilige vaten. Receptuur, de kunst van artsenijmiddelen voor te schrijven.
| |
Receptaculum,
Lat., réceptacle, Fr., de plaats, waar iets verzameld wordt, bergplaats; ook in de kruidkunde, dat gedeelte eener bloem, waar de bevruchtingdeelen tezamengewasssen zijn.
| |
Receptie,
de opname of ontvangst van eenen persoon of eene zaak; ook de aanneming van eenen persoon als lid van een gezelschap.
| |
Receptitiën,
bona receptitia, Lat., speldegeld; ook dat vermogen eener vrouw, hetwelk zij zich ter harer eigene beschikking voorbehouden heeft.
| |
Reces,
schriftelijk vergelijk; afscheid, wederkomst: op reces scheiden; ook achterstand, verzuimde betaling eener som, die men schuldig is, en deze som zelve. Recesseren, een eindvergelijk of verdrag maken.
| |
Recette,
Fr., ontvangst; la recette et la dépense, ontvangst en uitgaaf.
| |
Receveur,
Fr., ontvanger, inzamelaar van bepaalde gelden.
| |
Réchange,
Fr., tegenwissel, zie verder Ricambio.
| |
Recherche,
Fr., onderzoek, navraag; ook aanzoek.
| |
Rechimdar,
Rikoiabdar-Aga, een bediende van den Turkschen keizer, die zijnen stijgbeugel houdt, wanneer hij te paard stijgt.
| |
Recidive,
het wederinstorten van eenen zieke, nieuwe aanval van eene reeds doorgestane ziekte; ook het op nieuw bedrijven van een kwaad. Recidiveren, wederinstorten (van eenen zieke); dezelfde fout op nieuw begaan.
| |
Recief of rescif,
récif, Fr., eene ontvangceêl of schriftelijke verklaring van eenen schipper, betreffende de door hem geladene goederen.
| |
Recipe,
(verk. R.) Lat., neem of men neme; zoo beginnen, de geneesheeren hunne recepten.
| |
Recipiangulum,
Lat., hoekmeter, een werktuig, om de hoeken op het veld te meten.
| |
Récipiëndaire,
Fr., recipiëndus, Lat., iemand, die om enn ambt aanhoudt, of in een gezelschap wenscht te worden opgenomen;
| |
| |
| |
Recipiënt,
een ontvanger, opnemer; in de scheikunde, een vat (ontvanger) ter opname van het door distillatie voortgebragte; ook het klokkenvormige glas op het bord der luchtpomp. Recipiëren, aannemen, toelaten, opnemen, ontvangen.
| |
Reciprocatie,
réciprocité, Fr., wederzijdsche betrekking, wederkeerigheid; ook eene vermeende beweging van het uurwerk, die men zegt, dat daaraan door de beweging der aarde wordt medegedeeld. Réciproque, Fr., wederzijdsch, wederkeerig, onderling. Reciproceren, reciproqueren, op gelijke wijze behandelen, met gelijke munt betalen, vergelden. Reciprocum verbum, Lat., wederkeerig werkwoord, in de spraakkunst, bij voorbeeld: zich verdedigen, zich iets inbeelden, enz.
| |
Recitatie,
récit, Fr., de mondelinge voordragt van een gedicht of prozastuk. Recitatief, een tusschending tusschen spreken en zingen, in de zangspelen, dat tot verbinding der handeling dient; eene soort van declamerend gezang, waarbij de maat niet naauwkeurig in acht genomen wordt. Reciteren, réciter, Fr., opzeggen, mondeling voordragen.
| |
Reclamatie,
réclamation, Fr., terugvordering; klagt, bezwaar in regten; réclame, geregtelijke terugvordering, of de aanspraak, welke de eigenaar maakt op hetgeen hem ontnomen is. Reclameren, terugvorderen of -eischen, aanspraak op iets maken; zijne bezwaren indienen.
| |
Reclinerend,
heet een zonnewijzer, welke onder eenen grooteren of kleineren hoek dan de poolshoogte naar het noorden helt.
| |
Reclusie,
het in verzekerde bewaring nemen, de opsluiting.
| |
Recognitie,
de navorsching eener zaak; ook een herhaald onderzoek, eene herhaalde bezigtiging; insgelijks dankbaarheid, vergelding voor ontvangene diensten, eene wederdienst: verder erkentenis, bekentenis; de geregtelijke handeling, wanneer iemand eene oorkonde voorgelegd wordt, dat hij dezelve erkenne en voor geldig aanneme. Recognitiegelden zijn zoodanige gelden, welke de erfpachter of bruiker aan den grondeigenaar betaalt, als een blijk, dat hij diens regt van grondeigendom erkent. Recognosceren, erkennen, voor echt verklaren; iets navorschen; in de krijgsk, de positie en gesteldheid des vijandelijken legers bespieden en daarvan kennis geven. Recognoscering, bespieding of opneming der positie of ligging.
| |
Recolhimentos,
kloosterachtige toevlugsplaatsen in Spanje, voor jonge vrouwen en weduwen, welke geene gelofte doen.
| |
Recollectie,
verzameling der gedachten.
| |
Récollets,
Fr., Franciskanermonniken, welke op klompen met bloote voeten gaan, barrevoeter monniken.
| |
Recommandabel,
récommandable, Fr., aan bevelingwaardig, lofwaardig, prijzenswaard. Recommandatie, aanbeveling, voorspraak, Recommanderen, iets aanbevelen, aanprijzen; ook iemand aanbevelen, verzoeken, dat men dien bescherming verleene, vriendschap of liefde betoone.
| |
Récompense,
Fr., belooning, dat is, de ter belooning gegevene zaak; ook fig. loon. vergelding, straf; en récompense, daarvoor, in plaats daarvan. Recompenseren, beloonen, fig. vergelden.
| |
Recompleteren,
weder voltallig, weder geheel maken.
| |
Recompositie,
de wedervereeniging der deelen eens ligchaams, vooral ook in de scheikunde.
| |
| |
| |
Reconciliatie,
réconciliation, Fr., verzoening, wederbevrediging; ook de wederinwijding eener ontwijde kerk. Reconciliëren, réconcilier, Fr., verzoenen, wederbevredigen.
| |
Reconfrontatie,
réconfrontation, Fr., tweede verhoor der getuigen en des aangeklaagden. Reconfronteren, nog eens tegen elkander verhooren.
| |
Reconnaissance,
Fr., erkentelijkheid, dankbaarheid; ook het weder erkennen; insgelijks, eene schriftelijke bekentenis van iets ontvangen te hebben. Reconnaissant, Fr., erkentelijk, dankbaar.
| |
Reconvalescent,
hij, die uit eene ziekte herstelt, aan de beterhand is. Reconvalescentie, de herstelling uit eene ziekte. Reconvalesceren, herstellen, aan de beterhand zijn, genezen.
| |
Reconventie,
tegenklagt, tegeneisch, b.v. in regten.
| |
Recours,
Fr., buitengewoon beroep op hooger geregtshof; regt op schadevergoeding; zijn recours aan iemand nemen, zich door hem schadeloos laten houden. Recours-wissel, tegenwissel.
| |
Recreatie,
récréation, Fr., uitspanning, verlustiging, verfrissching.
| |
Recreditief,
de teruproepingsbrief (van eenen gezant), waardoor het creditief vernietigd of teruggenomen wordt.
| |
Récrémens,
Fr., zekere vochten, bij voorbeeld, het speeksel, de gal, enz., welke van het bloed afgescheiden worden.
| |
Recriminatie,
récrimination, Fr., tegenbeschuldiging, tegenklagt, terugeisch.
| |
Recruteren,
werven, ligten, voltallig maken, geheel maken (van troepen). Recrutering, troepenligting of-aanvulling. Recruut, nieuw aangeworven soldaat, pas in dienst getredene.
| |
Recta, (namelijk via),
langs den regten weg; regtuit.
| |
Rectangulum,
Lat., een regthoek, figuur, welker hoeken alle regt zijn. Rectangulaire, Fr., regthoekig.
| |
Rectascensie,
rectoscensio, Lat., de regte klimming of regte opklimming (in de sterrekunde).
| |
Recte,
Lat., regt, juist, naauwkeurig, goed, zeker, genoegzaam; eerlijk, opregt. Recte bene, Lat., zeer wel.
| |
Rectificatie,
rectificatio, Lat., de teregtmaking, verhelping, teregtbrenging, het in orde brengen; herhaalde distillatie of overhaling. Rectificeren, verbeteren, teregtmaken, verhelpen, in orde brengen; ook zuiveren en versterken door herhaald overhalen; gerectificeerde spiritus, meermalen overgehaalde wijngeest. Spiritus rector, het aromatische gedeelte eener plant.
| |
Rector folio,
Lat., op de regterzijde, dat is, op de eerste of voorste bladzijde.
| |
Rector,
Lat., een opziener, bestuurder of eerste leeraar van eene Latijnsche school of een gymnasiüm. Rector magnificus, de opperbestuurder van eenen akademischen raad of senaat. Rectoraat, de waardigheid of het ambt van eenen rector.
| |
Reçu,
Fr., schriftelijk bewijs, dat men iets ontvangen of aangenomen heeft.
| |
Recueil,
Fr., verzameling, verscheidene zamengebragte of verzamelde dingen. Recueilleren, verzamelen, vergaderen; zich recueilleren, zich bekorten; tot zich zelven komen, in zich zelven keeren.
| |
Reculeren,
terug- of achteruitgaan, wijken, deinzen; terugstooten of -springen.
| |
Recurrent,
hulpzoeker, gebruikmaker van het Recours, zie dat woord. Recurreren, hulp zoeken, zijne toevlugt nemen tot iets of iemand.
| |
Recusabel,
récusable, Fr., verwerpelijk, weigerbaar. Recusatie, re-
| |
| |
cusatio, Lat., weigering, verwerping, het afslaan, terugzenden; recusatio judicis, het verwerpen van den regter; recusatio juramenti, de weigering van den eed. Recuseren, weigeren, verwerpen, afslaan, terugzenden.
| |
Rédacteur,
Fr., een verzamelaar, diukbezorger, rangschikker en uitgever, bijzonder van tijdschriften. Redactie, de verzameling, drukbezorging; ook de gezamenlijke rangschikkers en uitgevers van een tijdschrift, dagblad, enz.
| |
Redan,
glooijing van muren, welke van de helling eens bergs naar beneden loopen. Vestingwerk, dat slechts uit faces en courtines bestaat, en welks liniën in- en uitspringende hoeken maken.
| |
Redateren,
de dagteekening van eenen brief veranderen, op nieuw dateren, vroeger dateren.
| |
Reddeloos,
wordt een schip genoemd, hetwelk in een gevecht of storm zijne masten, touwen en zeilen verloren heeft.
| |
Redditie,
redditio, Lat., teruggaaf, wedergeving, overgaaf (van eene vesting).
| |
Redekunde,
de wetenschap, welke den mensch opleidt, om wel en bondig te redekavelen, anders onder den naam van logica bekend.
| |
Redemtie,
redemtio, Lat., terugkoop, loskooping, verlossing, bevrijding.
| |
Rederijker,
verbasterd van rhetoriker, onder welken naam er zich, weleer, door geheel Nederland, een aantal lieden in gezelschappen of genootschappen vereenigde, om zich in de redekunst, rhetorica, te oefenen. Ook thans nog bestaat op enkele plaatsen van ons Vaderland zulk een genootschap of gezelschap (Rederijkerskamer).
| |
Redhibitie,
redhibitio, Lat., de terugneming van eene gekochte zaak tegen teruggave van den koopprijs; koopvernietiging.
| |
Redhostimentum,
Lat., de wedervergelding van iets; loco redhostimenti, in plaats van eene wedervergelding.
| |
Re diësis,
aldus noemen de tegenwoordige Solmisatoren den toon dis.
| |
Redigeren,
opstellen, op het papier brengen, voor de drukpers gereed maken. Zie Redactie.
| |
Redingote,
Fr., (eigenlijk naar het Engelsch, riding coat) een rijrok, overrok, in den vorm van eenen priesterrok, wijd en lang tot op de voeten; redingote ajustée, Fr., morgendragt der dames, lang overkleed om uit te gaan.
| |
| |
Redivivus,
Lat., weder levend, hernieuwd.
| |
Redopperen,
het wenden van het paard met eene halve volte.
| |
Redoubleren,
verdubbelen, dat is, met meer sterkte of nadruk herhalen; vermeerderen, versterken.
| |
Redoutabel,
rédoutable, Fr., vreeselijk, ontzaggelijk, geducht.
| |
Redoute,
Fr., eene veld- of schrikschans, kleine vierhoekige verschansing; ook eene maskerade, maskeradedans. Redoutes à machicoulis, gemuurde redouten van 2, 3, ook wel meer etages boven elkander, van welke de bovenste altijd omtrent één voet over de benedenste uitsteekt. In den grond van dit uitstek worden openingen gelaten, waardoor men den voet der redoute ontdekt, en de aannaderenden begroeten kan.
| |
Redres,
redressement, Fr., herstel, goedmaking, beterschap. Redresseren, te regt brengen, herstellen, eene zaak wederom den behoorlijken vorm geven, verbeteren; ook weder oprigten.
| |
Reduceren,
terugbrengen, terugvoeren; verminderen, beperken, in prijs lager stellen; herleiden. Reducering en reductie, terugvoering, terugbrengidg, herleiding (van maten, gewigten en munten); ver-
| |
| |
mindering van prijs of waarde; afdanking van troepen enz.; reductio ad arbitriüm boni viri, de overlating aan de regterlijke willekeur.
| |
Reductor,
eene zamengestelde machine tot het herstellen van beenbreuken en verrekkingen van sterke ledematen, bij welke men uit hoofdie van den sterken tegenstand der spieren, dit met de handen, strikken of doeken alleen niet bewerkstelligen kan.
| |
Réduit,
eene soort van kleine citadellen, welke naar het veld toe bestaan uit 2 bastions, en 2 halve, van den omvang der vesting afgesnedene, courtinen, en naar de stad toe uit 2 kleinere, gewoonlijk halve bolwerken, welke daarvan door eene bijzondere gracht afgesneden zijn. Ook de kleine ravelijns, welke in de groote op den inspringenden hoek der contrescarpe aangebragt worden.
| |
Redundantie,
overvloed, overmaat, overtolligheid. Redunderen, overvloeijen; in overvloed zijn.
| |
Reduplicaat,
een nogmaals verdubbeld afschrift. Reduplicatie, de wederverdubbeling. Redupliceren, wederverdubbelen.
| |
Reduplicatief,
drukt uit, dat een predicaat aan het subject noodzakelijk; specificatief daarentegen, dat het daaraan slechts toevallig toekomt. ‘De koning van Zweden heeft in Upsal te bevelen,’ is een voorbeeld van het eerste, en ‘de student is schilder,’ een voorbeeld van het laatste.
| |
Redurator,
een der Heidensche goden, die den akkerbouw beschermden.
| |
Reede,
(zeevaart) eene niet zeer diepe plaats in zee, op eenigen afstand van de kust, alwaar de schepen, voor de winden en stormen beveiligd, ten anker kunnen liggen. Reeder, de eigenaar van een schip, de uitruster van schepen. Reederij, het uitrusten van schepen; ook eene vereeniging of maatschappij van reeders, die, voor gemeenschappelijke rekening, schepen uitrusten.
| |
| |
Reef,
(scheepsw.) zulk eene strook van een zeil, als van eenige nevens elkander geplaatste koorden voorzien, die elk tegenover zich een gaatje hebben, waardoor men ze trekt, om het zeil in te korten.
| |
Reep,
in het algemeen, een touw, hetwelk in het midden van eene zeilsteng, tegen de ra bevestigd is. Langs hetzelve loopt het zeil naar beneden, en wordt daaraan opgeheschen.
| |
Re et corpore arresteren,
persoon en goederen in beslag nemen.
| |
Reëxportatie,
het wederuitvoeren, b.v. van handelsartikelen.
| |
Refactie,
de korting, welke voor beschadigde waren in den handel wordt toegestaan.
| |
Refe,
eene lengtemaat op het eiland Madagascar, omtrent 0,516 Ned. el lang.
| |
Refectoriüm,
Lat., de eetzaal in kloosters en andere geestelijke gestichten.
| |
Referaat,
het berigtgeversambt; ook berigt, verslag. Referent, referendaris, referendariüs, référendaire, Fr., een berigtgever, voordrager uit den inhoud der acten (bij geregtelijke zittingen); ook een verslaggever van uitgekomene werken. Refereren, berigten, verslag doen voordragen. Referendum, Lat., het te berigtene, waarover berigt moet medegedeeld worden; ad referendum, om te berigten (over te nemen); ad referendum nemen, iets in overweging nemen, om aan het bestuur dienbetreffende van berigt te dienen.
| |
| |
Refieciëntia,
Lat., versterkende, verkwikkende artsenijmiddelen.
| |
Reflecteren,
weêrkaatsen, terugstralen; nadenken, overwegen, acht
| |
| |
geven. Reflector, Lat., een terugwerper, terugkaatser. Zie Reverbère. Reflexie, reflectie, de terugkaatsing, terugstraling; overdenking, overweging, bespiegeling; reflexiehoek, (gezigtk.) hoek van terugkaatsing, gelijk zijnde aan die van invalling.
| |
Reformatie,
réformation, Fr., hervorming, verbetering, zuivering eener zaak door afschaffing en verwerping van het verkeerde en gebrekkige; bijzonder de kerkhervorming of godsdienstverbetering door Luther, Calvijn en anderen, in de eerste helft der 16de eeuw en later, daargesteld, door het uit den weg ruimen van de dwalingen en misbruiken, welke in de geloofsleer waren ingeslopen. Reformator, Lat., réformateur, Fr., verbeteraar, hervormer, bijzonder, een geloofszuiveraar, leer- of kerkverbeteraar. Réforme, Fr., de verbetering, hervorming; (krijgsd.) de vermindering, door afdanking of door uitmonstering; op reforme stellen, buiten dienst en op verminderde soldij stellen. Reformeren, hervormen, verbeteren, wijzigen.
| |
Reformisten,
reformers, Eng., voorstanders van de hervorming in Engeland en van het kiesstelsel in Frankrijk. Reformistisch, wat met die hervorming in verband staat.
| |
Refractair,
réfractaire, Fr., een weêrspannige; een, die, in de krijgsdienst opgenomen zijnde, zich daaraan onttrekt.
| |
Refractie,
refractio, Lat., de breking der lichtstralen, straalbreking. Refrangibel, réfrangible, Fr., (natuurk.) breekbaar, dat gebroken kan worden. Refrangibiliteit, breekbaarheid; eigenschap der lichtstralen, om, bij den overgang uit eene middenstof in eene andere van verschillende digtheid, hunne vorige rigting meer of minder te veranderen.
| |
Refrein,
Referein, zekere soort van gedicht, bij de oude Rederijkers gebruikelijk, van het Lat., raferre, wederbrengen, omdat men aan het einde van elk koppelvers denzelfden regel (de keerwoorden) herhaalde, even als in het zoogenoemde rondeel; ook verdrietige herhaling van eene en dezelfde zaak.
| |
Refriciëren,
weder opkrabben, op nieuw openscheuren, als eene wond.
| |
Refrigerantia,
Lat., verkoelende geneesmiddelen.
| |
Réfugié,
Fr., een uitgewekene, vlugteling, bijzonder een geloofsvlugteling, zoo als onder Lodewijk XIV. (in 1685), de Protestantsche uitgewekenen uit Frankrijk.
| |
Refuus,
refus, Fr., weigering, weigerend antwoord; een blaauwtje. Refuseren, weigeren, van de hand wijzen.
| |
Refutatie,
refutatio, Lat., wederlegging. Refuteren, wederleggen.
| |
Regaal,
koninklijk, voortreffelijk; in orgels, een register, dat de menschelijke stem nabootst, en van daar ook, vox humana, menschenstem genoemd wordt; ook een gastmaal. Regale, (meerv. Regalia) een koninklijk of ander landsheerlijk voorregt; hoogheidsregt. Regaleren, onthalen, vergasten.
| |
Regard,
Fr., blik, aanblik; ontzag, achting; betrekking. Regarderen, letten, acht geven; ontzien; betreffen, betrekking hebben.
| |
Regatta,
een volksfeest te Venetië, bestaande in eene wedvaart met gondels op de kanalen, van de St. Marcusplaats af tot aan een zeker doelwit.
| |
Regel,
een rigtsnoer, voorschrift.
| |
Regel-zusters,
vrouwen van de derde orde van St. Franciscus, die wel kloosterwetten en ordesteekenen hebben, maar niet te zamen wonen en gehuwd of ongehuwd zijn kunnen.
| |
Regement,
eene groote troepen-afdeeling; ook bestuur.
| |
| |
| |
Regen-electrometer,
een geïsoleerd vat, hetwelk den regen opvangt, en door eenen daarmede verbonden' gewonen electrometer de sterkte en gesteldheid van de electriciteit daarvan aantoont.
| |
Régence,
Fr., het regentschap, rijksbestuur, gedurende de minderjarigheid, afwezigheid, ziekte, enz. van eenen vorst.
| |
Regeneratie,
de wedervoorthrenging, wedergeboorte; herschepping, omvorming. Regenereren, weder voortbrengen; herstellen, omvormen.
| |
Regent,
landheer, vorst, heerscher, rijksbestuurder; ook de bestuurder van een godshuis of liefdadig gesticht. Voorts wordt de grootste diamant in eene vorstelijke kroon regent genoemd.
| |
Regestum,
een boek, waarin alle bullen en brieven der pausen geplaatst worden.
| |
Regetairen,
noemt men in Guinea openbare vrouwen, die den koning voor de vrije uitoefening van haar handwerk, eene zekere jaarlijksche schatting betalen moeten, van welke zij vrij zijn, zoodra zij eenen zoon ter wereld brengen.
| |
Régie,
Fr., de leiding, het beheer van zekere handelstakken voor den staat, met verantwoording van de daaruit voortvloeijende inkomsten. Regie van den tabak, het beheer, de alleenhandel van den tabak.
| |
Regifugiüm,
een feest, hetwelk de Romeinen, tot gedachtenis aan het verjagen hunner koningen, jaarlijks den 23 Februarij vierden.
| |
Regilla,
eene tunica van witte kleur met purperkleurige strepen, welke de Romeinsche vrouwen den dag voor haar huwelijk aantrokken, en zich daarin te slapen legden.
| |
Régime,
Fr., regimen, Lat., staatsbestuur; levensregel, eetregel, rigtsnoer.
| |
Région,
Fr., kring, streek, gewest, b.v. een luchtgewest, aardstreek; zeker gedeelte van het menschelijk ligchaam.
| |
Régisseur,
Fr., een beheerder; rekeningvoerder, belastingontvanger; tooneelbeheerder, die de rollen uitdeelt.
| |
Register,
alphabetisch gerangschikte naamlijst of bladwijzer; geregtsboek; actenboek; in orgels, verscheidene tot eene soort van geluiden behoorende pijpen: alle registers bijzetten, alle stemmen laten hooren; registers houden, bij boekdrukkers, zorgen, dat bij den wederdruk het blad juist in de punctuurgaten van den schoondruk kome, opdat de kolommen op beide zijden overeenkomen; ook lucht- of trekgat in smeltovens. In het zwarte register, in een kwaad blaadje, eenen slechten naam, staan; registerschip, een ingeschreven vaartuig, dat bijzondere handelsvoordeelen geniet. Vroeger was dit vooral het geval met de Spaansche schepen, welke tot de vaart en handel op West-Indië en Amerika geregtigd waren.
| |
Registratie,
het inschrijven van oorkonden of acten. Registrator, iemand, die de acten wettelijk inschrijft; een oorkondenschikker. Registratuur, eene bewaarplaats der oorkonden, acten, enz.; ook het geregtelijke inschrijfboek. Registreren, in het register of registratuur schrijven.
| |
Reglement,
voorschrift, rigtsnoer, verordening, bepaling. Regleren, regelen, rangschikken, voorschrijven.
| |
Regnum,
Lat., rijk: Regnum animale, vegetabile et minerale, het dieren-, planten- en delfstoffenrijk.
| |
Regres,
regressus, Lat., teruggang; verhaal van schade op iemand. Regressief, teruggaande, terugwerkende.
| |
Regret,
Fr., leedwezen, berouw, spijt; à regret, ongaarne. Regretteren, betreuren, beklagen; terug
| |
| |
| |
Regthoek,
zie Rectangulum.
| |
Regula,
Lat., zie Regel. Regulair, regulier, juist, regelmatig, in orde, op eene ordelijke wijze. Regulariteit, regelmatigheid, juistheid. Regulariseren, reguleren, regelen, schikken, rangschikken, in orde brengen, bijzonder van uurwerken. Regularist, regulator, een regelaar, rangschikken. Regulatief, voorschrift, rigtsnoer, rangschikking. Regulering, regeling, rangschikking. Regulieren, regulares. Lat., ordesgeestelijken.
| |
Regulator,
bij de horlogiemakers, de onrust, met het snekrad in een zakuurwerk, zoo als de slinger met zijnen lins aan de slingeruurwerken. Ook een werktuig, dienende, om eene altijd eenparige warmte te onderhouden.
| |
Regulus,
régule, Fr., het zuiverste en fijnste gedeelte van eene erts, die bij het smelten midden in de massa blijft staan; de koning: regulus antimonii, het halfmetaaldeel van het spiesglas, waarvan men, naar verscheidenheid der bijgevoegde zouten of metalen, onderscheidene koningen heeft.
| |
Regurgitatie,
zie Vomeren.
| |
Rehabilitatie,
het weder in den vorigen stand, staat of eer plaatsen. Rehabiliteren, weder in den vorigen stand plaatsen, weder in staat stellen, wederom eerlijk maken, herstellen.
| |
Reine-claude,
Fr., eene soort van zeer sappige groene pruimen.
| |
Reinette,
koningsappel, eene zeer smakelijke soort van appelen.
| |
Reintje,
benaming van den vos in de fabelen: Reintje de Vos.
| |
Reis,
eene rekenmunt in Portugal, Bombay en elders. In Portugal gelden de 4 en in Bombay de 5 reis omtrent 1 cent.
| |
Reis,
bij de Turken, in het algemeen een bevelhebber, maar bijzonder de bevelhebber van een schip. Reis-effendi, de rijkskanselier en minister van buitenlandsche zaken bij de Porte, die mede in den Divan zitting heeft. Ieder Pacha heeft desgelijks eenen Reis-effendi, welke gepaster Onder-reis-effendi zoude heeten, en onder den vorigen staat. Reis-katib of kia-tib, de geheimschrijver van den Turkschen keizer.
| |
Reis naar Jaffa,
een spreekwoord, van de gevaarvolle reizen der kruisvaarders naar het Heilige land afkomstig, en beteekenende over het algemeen eene gevaarlijke onderneming.
| |
Reïteratie,
herhaling, Reïtereren, herhalen, vernieuwen.
| |
Rejectie,
afwijzing, verwerping.
| |
Rekiabdar-aga,
hetzelfde als Rechimbar.
| |
Re la,
in de oude solmisatie van Guido die mutatie, volgens welke op den toon a of d niet re, maar la gezongen moest worden.
| |
| |
Relâche,
Fr., uitspanning, rust, het ophouden, nalaten. Sans relâche, zonder staken, onophoudelijk, rusteloos. Relâchement, Fr., verslapping, laauwheid, vermindering, veronachtzaming.
| |
Relais,
Fr., pleisterplaats, verwisseling van paarden, nieuw voor-span; de tusschenruimte in de tapijten, alwaar eene nieuwe kleur of figuur begint.
| |
Relanceren,
(jagtk.) een wild weder opjagen; fig. iemand opzoeken, ten einde hem tot iets, wat hij ongaarne doet, over te halen.
| |
Relatie,
relaas, verhaal, berigt, melding, de betrekking, waarin de eene zaak tot de andere, of de eene persoon tot den anderen staat; gemeenschap, verkeer. Relatief, relative, Lat., in verhouding tot, betrekkelijk; pronomen relativum, betrekkelijk voornaamwoord, in de spraakkunst.
| |
Relaxantia,
Lat., ontspannende of
| |
| |
losmakende middelen. Relaxatie, losmaking, verslapping, uitzetting der spieren; het ophouden, verzachten of verminderen der straf.
| |
Relegatie,
relegatio, Lat., de verbanning naar zekere plaats. Relegeren, verbannen, wegzenden.
| |
Relevant,
Fr., gewigtig; ter zake dienstig. Relevatie, relevatio, Lat., ontheffing, bevrijding. Releveren, verligten, ontheffen, vrijspreken; iemand weder op de been brengen, voorthelpen, herstellen; doen uitkomen; afhangen, afhankelijk zijn.
| |
Relicten,
in de regtstaal, nagelatenen.
| |
Reliëf,
Fr., verheven of gedreven werk in marmer, metaal, enz.; fig. glans, roem, eer, aanzien. Hautreliëf, plein-reliëf, reliëf entier, geheel verheven werk. Zie Basreliëf,
| |
Religie,
religio, Lat., réligion, Fr., de godsdienst, godsvrucht; geloof, geloofsstelsel, geloofs- en deugdenleer; ook naauwgezetheid. Religiëus, réligieux, Fr., godsdienstig, vroom, godvruchtig, naauw-gezet.
| |
Reliquiariüm,
Lat., réliquaire, Fr., verzameling van heilige overblijfselen. Reliquie, het overblijfsel. overschot, bijzonder van de beenderen, kleederen of andere dingen van heiligen.
| |
Reliquus of reliqua,
het overige, overschot, wat er nog aan het geheel ontbreekt, bij titels: et reliqua, wanneer men den ganschen titel niet wil zetten.
| |
Relocatie,
relocatio, Lat., wederverhuring of verpachting, verlenging van den huur- of pachttijd.
| |
Rema,
(voorheen Scylla), eene hooge rots in de straat van Messina, welke voor de schippers gevaarlijk was.
| |
Rem acu tetigisti,
Lat., woordelijk, gij hebt de zaak met de naald aangeroerd, dat is, gij hebt den spijker op den kop geslagen, gij hebt het getroffen, geraden.
| |
Remancipatie,
bij de Romeinen, de scheiding eener soort van echtelijk verdrag, waarbij de bruid den bruidegom door eenen handslag gegeven was geworden, en hij haar nu, bij de scheiding, dezen handslag terug gaf.
| |
Remarquabel,
remarquable, Fr., opmerkenswaardig, opmerkelijk. Remarque, Fr., opmerking, aanmerking. Remarqueren, aanmerken, opmerken; waarnemen, gade slaan.
| |
Rembours,
remboursement, Fr., wederbetaling, teruggave van het gedane gereede uitschot; ook de dekking van eenen wissel. Remboursabel, remboursable, Fr., aflosbaar, wederbetaalbaar. Rembourseren, wederbetalen, aflossen; ook de dekking van eenen wissel toezenden.
| |
Remediabel,
remédiable, Fr., herstelbaar, geneeslijk, verhelpbaar. Remedie, remède, Fr., remediüm, Lat., een middel, hulpmiddel, geneesmiddel, redmiddel. Remediëren, herstellen, verhelpen, genezen.
| |
Re mi,
in de oude solmisatie, de mutatie, volgens welke op den toon a niet re, maar mi gezongen moet worden.
| |
Reminiscentie,
de herinnering, het herinneringsvermogen. Reminiscere, naam van den tweeden Zondag in de vasten, van de eerste woorden der vulgata, Ps. 25: 6. Reminiscere Domine etc., Heer gedenk enz.
| |
Remis, Rémise,
Fr., uitstel van eenen betalingstermijn; rabat, afslag, korting. Rémise, de zending of overmaking van iets, bijzonder echter van geld, wissels, enz.; een koets- of wagenhuis; in het kaartspel, kamp-op, onbeslist gebleven, ook enkelvoudig verloren, door dat de partijen gelijköogig, gelijkpuntig zijn, dat is, even veel
| |
| |
oogen, punten, steken of slagen hebben. Remissie, remissio, Lat., de terugzending; vrijstelling, kwijtschelding van belasting, straf, enz.; het verminderen of nalaten van koorts. Remissoriales (namelijk literae), terugzendings- of terugwijzings-schrift, waardoor een regtsgeding weder naar de vorige regtbank teruggewezen wordt.
| |
Remittent,
een terugzender; overzender, overmaker van geld of wissels, ook een toegever, kwijt-schelder. Remitteren, terugzenden; overzenden, geld of wissels overmaken; ook iets van eene vordering laten vallen.
| |
Remonstranten,
tegensprekers; eene godsdienst-partij van de Gereformeerde Kerk in Nederland. Remonstrantie, remonstratie, remonstratio, Lat., tegenvoorstelling, tegenwerping, bijzonder het, op de Dordrechtsche synode, door de aangeklaagden ingeleverde tegenschrift, waarvan zij den naam van Remonstranten bekomen hebben. Remonstreren, tegenvoorstellen doen, tegenwerpingen maken.
| |
Remonte,
Fr., de geheel- of voltalligmaking, bijzonder van paarden en ruiters. Remonte- of remonteer-paarden, paarden tot het voltallig-maken der ruiterij dienende. Remonteren, op nieuw opmaken (van hoeden enz.); van nieuwe paarden voorzien.
| |
Remores,
bij de Romeinen, die vogelen, welke, bij de voorspelling uit hunne vlugt, eenig kwaad beteekenden.
| |
Remotie,
verwijdering; afzetting, ontslag uit eenen post. Removeren, wegbrengen, verwijderen; ontslaan, afzetten.
| |
Remotis arbitris,
Lat., na het wegzenden der getuigen, in het geheim. Remotis partibus, na het wegzenden van beide partijen.
| |
Rempart,
Fr., muur, wal, voormuur van eene stad, vesting.
| |
Remphan,
de Syrische naam van Hercules; sommigen meenen, dat het de Godin Venus geweest is.
| |
Remplaçant,
een plaatsvervanger, plaatsbekleeder (bijzonder in de krijgsdienst). Remplaceren, in iemands plaats treden, iemands plaats vervullen, innemen, weder bezetten.
| |
Remuneratie,
belooning, vergelding.
| |
Remuriën,
een feest, hetwelk de Romeinen ter eere van Remus (zie Romulus) en tot gedachtenis aan zijnen dood in Mei vierden, en hetwelk, als zullende dienen om zijne schim te verzoenen, ook Lemuriën genoemd werd.
| |
| |
Renaissance,
Fr., wedergeboorte; in de bouwk., stijl à la renaissance, eene meer of min gelukkige vermenging van den stijl der middeleeuwen met dien der Ouden, vooral in de 16de eeuw de heerschende smaak in Frankrijk.
| |
Rencontre,
Fr., ontmoeting, het toevallig zamentreffen, onverwacht tegenkomen, bijzonder van vijandelijke hoopen krijgsvolk; oneenigheid, tweestrijd; ook gelegenheid. Rencontreren, ontmoeten, aantreffen, vinden.
| |
Rendant,
Fr., rekeninghouder, rekeningvoerder; rendant van rekening, die rekening doet. Renderen, opleveren, opbrengen, afwerpen, bijzonder van de winst eener zaak.
| |
Rendez-vous,
Fr., eene afgesprokene zamen- of bijeenkomst; afgesprokene plaats ter zamenkomst; iemand een rendez-vous geven, iemand ergens bestellen. Een rendez-vous huis, een stille knip, een geheim bordeel.
| |
Renegaat,
een afvallige, die van het Christendom tot het Islanismus is overgegaan; een geloofsverzaker.
| |
Renette,
een stalen werktuig, waar-
| |
| |
mede men het vernagelen der paarden onderzoekt.
| |
Renfoncement,
Fr., dieping, diepte; (doorzigtk.) als de voorwerpen zeer ver verwijderd schijnen; (bouwk.) de dieping in eenen muur voor een schilderijvak enz.
| |
Renforceren,
versterken, vermeerderen, sterker maken, verhoogen. Renfort, Fr., versterking.
| |
Renitent,
een wederstrever, weêrspannige. Renitentie, weêrspannigheid, tegenstand.
| |
Renommée,
Fr., beroemdheid; naam, faam, mare, gerucht. Par renommée, bij naam, bij gerucht. Gerenommeerd, beroemd, befaamd. Renommist, een vechtersbaas; hij, die wegens zijne baldadigheid en twistzucht bekend is.
| |
Renonce,
Fr., ontzegging, verloochening; de ontbrekende kleur, in het kaartspel. Renonceren, zie Renoncièren. Zich renonceren, in het kaartspel, eene kleur wegwerpen, om renonce te bekomen, en de opgespeelde kaart met troef te kunnen halen.
| |
Renovatie,
renovatio, Lat., vernieuwing, herstelling. Renoveren, vernieuwen, herstellen, verbeteren; (van wissels) hunnen vervaltijd of inlossing uit- of later stellen.
| |
Renseignement,
Fr., aanwijzing, melding, inlichting, berigt; inzonderheid aanwijzing van de uiterlijke teekenen, waaraan iemand te kennen is.
| |
Rente,
jaarlijksche geldinkomsten, de opbrengst van kapitalen, landerijen, enz. Eene Lijfrente, jaarlijksche inkomsten, die met den dood van hem of haar, die dezelve geniet, vervallen of ophouden. Rentenier, iemand, die van zijne renten leeft, of, in het algemeen, die renten te innen heeft. Rentenieren, van zijne renten of inkomsten leven. Renteren, renten, intresten of renten opbrengen, winst opleveren. Rentmeester, een zaakwaarnemer.
| |
Rentoileren,
verdoeken; eene oude schilderij op nieuw doek overbrengen, en het bedorvene daaraan verbeteren, welk laatste retoucheren genoemd wordt.
| |
Rentreren,
weder ingaan; twee einden doek of andere stof zoo aan elkander naaijen of maken, dat men de naden niet kan zien.
| |
Renuiten,
in oude tijden, monniken, die niet opgesloten leefden, maar rondtogen.
| |
Renumeratie,
wederuitgave, terugbetaling.
| |
Renunciatie,
weigering, afstand, ontzegging. Renunciatio successionis, Lat., afstand van de nalatenschap. Renunciatio litis, Lat., de opheffing van het gevoerde proces. Renunciëren, weigeren, ontzeggen; ook afzien, afstand doen, b.v. van eene zaak; in het kaartspel, de kleur niet bijspelen, verzaken.
| |
Renverseren,
omkeeren, omverwerpen, het onderste boven keeren.
| |
Renvooi,
terugzending; aan- of verwijzing in boeken. Renvoyeren, terugzenden; ontslaan, zijn afscheid geven; verwijzen.
| |
Reo negante, actori incumbit probatio,
Lat., wanneer de aangeklaagde iets loochent, moet het de aanklager bewijzen. Actore non probante, reus est absolvendus, wanneer de aanklager niets bewezen heeft, dan behoeft de aangeklaagde geen tegenbewijs.
| |
Reorganisatie,
wederinrigting, nieuwe inrigting. Reorganiseren, weder inrigten, hervormen, herscheppen.
| |
Reparabel,
réparable, Fr., herstelbaar, hernieuwbaar, verbeterlijk. Reparatie, reparatuur, verbetering, hernieuwing, herstelling, vergoeding, schadeloosstelling. Rêparation d'honneur, Fr., herstel van
| |
| |
eer, vereerlijking. Repareren, verbeteren, herstellen, vernieuwen (b.v. een gebouw); weder goed maken (als eenen misslag).
| |
Reparteren,
deelen, verdeelen. Repartitie, verdeeling, indeeling.
| |
Repas,
de terugtred van een paard.
| |
Repasseren,
eene plaats weder voorbijgaan of doortrekken; ook doorloopen, verbeteren, b.v. van geschriften, rekeningen, enz.
| |
Repeal,
Eng., herroeping, opheffing, bijzonder van de Unie of vereeniging van Ierland met Engeland. Repealers, de voorstanders van die herroeping in het Engelsche parlement.
| |
Repercussie,
terugwerping, terugkaatsing (van lichtstralen); in de muzijk, wanneer twee of meer stemmen gevoegelijk op elkander volgen.
| |
Repertoriüm,
Lat., répertoire, Fr., een zaakregister, blaffert, boek om na te slaan, aanwijzingsboek; ook eene lijst ven de stukken, die in den schouwburg zullen vertoond worden.
| |
Repetent,
een onderleeraar voor de herhaling van het geleerde; herhaler. Repeteren, herhalen. Repetitie , herhaling; repetitie-horologie, een slaand zakuurwerk. Signum repetitionis, Lat., een herhalingsteeken :||:. Repetitor, Lat., répêtiteur, Fr., die de lessen van den hoogleeraar met de studenten herhaalt.
| |
Répétiteur,
bij oorlogsvloten, een schip, hetwelk de signalen van den admiraal herhaalt.
| |
Replette,
volbloedigheid, zwaarlijvigheid; overlading van de maag.
| |
Replicato,
(muz.), herhaald.
| |
Repliceren,
antwoorden, hernemen, tegen inbrengen. Repliek, réplique, Fr., een tegenantwoord, tegenschrift; (regtsg.) het tweede klaagschrift.
| |
Repliëren
(krijgsk.), wijken, terugdeinzen, zich op eenigen post terugtrekken; ook weder zamenvouwen.
| |
Repolon,
de halve volte, welke een paard, met binnenwaarts gekeerde kroep, in 5 tempo's maakt.
| |
Reponderen,
antwoorden; beantwoorden, overeenkomen, instaan, borg zijn of blijven.
| |
Repos,
Fr., rust. Reposeren, zich verlaten op iemand.
| |
Repositoriüm,
Lat., gestel, boekgestel, boekenplank.
| |
Repousseren,
terugdrijven, afslaan, b.v. den vijand.
| |
Repoussoirs,
zeer sterk geteekende of sterk geschaduwde voorwerpen, welke men voor in eene schilderij brengt, opdat de andere wijken zouden, of meer verwijderd zouden schijnen.
| |
Représaille,
Fr., eigene regtverschaffing; tegengeweld, waarmede men zich op iemand, wegens beleedigingen, verhaalt; wedervergelding; wraakoefening, weêrwraak.
| |
Representant,
een vertegenwoordiger, plaatsbekleeder, plaatsvervanger (van een of meer afwezigen); volkvertegenwoordiger, afgevaardigde in eene statenvergadering. Representatie, vertegenwoordiging, plaatsbekleeding: ook de voorstelling of opvoering van een tooneelstuk. Representatief, vertegenwoordigend, plaatsvervangend. Representeren, vertegenwoordigen, de plaats bekleeden, voorstellen; ook iets vertoonen.
| |
Repressie,
repression, Fr., onderdrukking, beteugeling, stremming. Repressief, belemmerend, onderdrukkend, beteugelend.
| |
Réprimande,
Fr., berisping, bestraffing, verwijt, doorhaling; schersenderwijze, een bokking, lange neus. Reprimanderen, berispen, bestraffen, verwijten, doorhalen.
| |
Reprimeren,
weêrhouden, onderdrukken, verhinderen, beteugelen.
| |
| |
| |
Reprise,
Fr., herneming, terugneming, herovering van een schip; vook in de muzijk, de herhaling van het hoofdgedeelte eener aria, enz. Zie Prise.
| |
Reprobatie,
reprobatio, Lat., tegenbewijs; veroordeeling, verwerping. Reproberen, niet aannemen of goedkeuren, verwerpen; rusten; een tegenbewijs maken.
| |
Reprochabel,
reprochable, Fr., verwerpelijk, berispelijk, strafbaar Réproche, Fr., verwijt, berisping, bestraffing. Reprocheren, verwijten, berispen, bestraffen.
| |
Reproducent,
een tegenbewijsvoerder. Reproduceren, weder te voorschijn brengen, herstellen; tegenbewijs voeren, tegengetuigen bijbrengen. Reproduct, hij, tegen wien een tegenbewijs gevoerd wordt. Reproductie, de wedervoortbrenging, herstelling, hernieuwing, vervolkomening. Reproductief, wedervoortbrengend, herstellend, vergoedend. Reproductiviteit, reproductive kracht, het herstellingsvermogen, bijzonder van wormen, amphibiën, enz.
| |
Reprotest of Reprotestatie,
eene tegenvoorstelling, tegenverklaring. Reprotesteren, eene tegenvoorstelling indienen, eene tegenverklaring doen.
| |
Reptiliën,
reptilia, Lat., kruipende dieren. Reptilia parnassi, Lat., fig. geleerde brekebeenen, ellendige dichters.
| |
Republiek,
république Fr., res publica, Lat., de algemeene zaak, het gemeenebest, de vrijstaat; elke staat namelijk waarin het opperste gezag niet door eenen erfelijken vorst wordt uitgeöefend, maar door eenen president of directoriüm (bestuur van velen), gekozen door het volk zelf. Zoodanig een bestuur kan Aristocratisch, Democratisch of Aristo-democratisch zijn: Aristocratisch, als daartoe slechts adellijken of de aanzienlijksten worden toegelaten; Democratisch, als daartoe de burgerlijken, zonder aanzien des stands, worden gekozen, en Aristo democratisch, als de beide voorgaande vormen gemengd in het bestuur worden opgenomen. Republikein, een gemeenebestgezinde, vrijheidsvriend. Republikeinsch, gemeene-bestgezind, vrijheidlievend.
| |
Republikaniseren,
monarchale staten in republieken hervormen, zoo als onder anderen de Franschen bij hunne revolutie in 1793 en later deden. Republicanismus, gehechtheid aan den republikeinschen regeringsvorm. Republicomanie, ingenomenheid of overdrevene liefde voor de republikeinsche staatsgesteldheid.
| |
Repudiatie,
verwerping; verstooting, echtscheiding. Repudiëren, verwerpen; verstooten, echtscheiden.
| |
Repugnant,
Fr., terugstootend, hinderlijk, afkeerwekkend, walgelijk.
| |
Repulsa,
Lat., een weigerend antwoord, afwijzing. Repulseren, terugstooten, afwijzen. Repulsie, repulsio. Lat., terugstooting, afwijzing. Repulsief, terugstootend, afwijzend.
| |
Reputatie,
réputation, Fr., naam, goede naam, eer, aanzien.
| |
Request,
requête, Fr., een klaag-, verzoek- of smeekschrift; bede, verzoek. Requestreren, een verzoekschrift enz. indienen.
| |
Requiëm,
Lat., eene zielmis in de Roomsche kerk voor eenen afgestorvene, tot rust zijner ziel, welke met de woorden begint: requiëm aeternam dona eis Domine! Heer! geef hun de eeuwige rust enz. Requiescat in pace, hij (zij) ruste in vrede!
| |
Requirant,
requérant, Fr., een verzoeker, eischer; navorscher, navrager. Requireren, verzoeken, vorderen, eischen, in regten; iets navorschen, onderzoeken; leveringen
| |
| |
vorderen of uitschrijven, b.v. bij militairen. Requisiet, een vereischte, noodzakelijke eigenschap. Réquisiteur, verzamelaar, bijeen brenger. Réquisitie, eisch, vordering; beslag op personen of goederen; de uitschrijving van leverantiën voor de militairen; ook, onder de vroegere Fransche republiek, de oproeping aan de jongelieden tot de krijgsdienst. Rêquisitionnaire, Fr., zie Conscrit. Requisitoir, de eisch van het Openbaar Ministerie.
| |
Res,
Lat., eene zaak. Zie Factum. Res judicata, een vonnis. Res litigiosa, eene onbesliste, nog hangende zaak. Res nulliüs, eene zaak, die niemand toebehoort: res nuliüs cedit occupanti, eene zaak zonder meester kan de eerste de beste in bezit nemen. Res facti, daadzaak. Res mobiles, roerende goederen. Res immobiles, onroerende goederen.
| |
Rescinderen,
vernietigen, opheffen, voor nietig verklaren, omverstooten (van kontracten, testamenten, enz.) Rescissie, de geregtelijke vernietiging, omverstooting, verwerping van iets.
| |
Rescontre,
riscontro, Ital., de verrekeningsdag, het te voren overeengekomen of bepaald tijdstip ter af- of verrekening, bij effectenhandelaars, kooplieden, enz.
| |
Rescriberen,
terugschrijven, antwoorden, inzonderheid, van besturen aan bijzondere personen. Rescript, schriftelijk antwoord of bescheid, bijzonder van vorsten of besturen aan minderen; ook eene pauselijke verordening of bevel als antwoord op eene theologische vraag. Rescriptie, eene schriftelijke aanwijzing tot heffing of uitbetaling van eene geldsom, in den vorm van een bevel; in Frankrijk, gedurende de omwenteling, eene staatsverzekering, landsobligatie op de domeinen.
| |
Reserantia,
Lat., openende geneesmiddelen.
| |
Reservaat,
voorbehoud, beding; ook het voorbehoudene, bedongene. Reservando, Lat., voorbehoudend, met voorbehoud. Reservatie, réservation, Fr., reservatio, Lat., voorbehouding; reservatio honoris in sententia, Lat., dat de straf, die iemand in een vonnis opgelegd is, aan zijne eer niet schadelijk zijn zal. Reservatio mentalis, heimelijk voorbehoud, wanneer iemand, die eene verklaring, of eenen eed doet, en iets daarmede strijdig bij zichzelven denkt, en dus zijne partij of den regter tracht te misleiden. Reservatis et reservandis, met voorbehoud van datgene, wat voor te behouden is. Réserve, Fr., uitzondering, voorbehouding; behoedzaamheid, achterhoudendheid; achterhoede, reserve, van hier reservecorps, corps-de-réserve, Fr., spaar- of hulpbende; en réserve, in voorraad, ter zijde; sans réserve, zonder uitzondering. Reserveren, voorbehouden, bedingen; iets tot eenen anderen tijd behouden, besparen, verschuiven, terugleggen; cas réservé, eene zonde, welke de paus alleen vergeven kan.
| |
Resident,
een staatszaakvoerder of -zaakgelastigde in vreemde hoofdsteden. Residentie, de zetel, hofplaats. Resideren, wonen, bijzonder van vorsten, ook van notarissen enz., verblijven, zijn' zetel houden.
| |
Residuum,
Lat., het bezinksel, overblijfsel, grondsap.
| |
Resignatie,
resignation, Fr., de afstanddoening van een ambt of post; gelatenheid, onderwerping aan den goddelijken wil; zelfverloochening. Resigneren, afstand doen, nederleggen; zich met gelatenheid in zijn lot schikken.
| |
Resistentie,
tegenweer, weêrstand, verzet. Resisteren, weêrstaan, zich verzetten, tegenstand bieden.
| |
| |
| |
Re sol,
deze lettergrepen beteekenden in de solmisatie die mutatie, volgens welke op den toon d of g niet meer re maar sol gezongen werd. Op toon d moest sol gezongen worden, wanneer men bij afdaling uit den herachord van c in de herachord van g ging; op toon g moest dit geschieden, wanneer de afdalende melodie zich uit de herachord van f in de herachord van c bewoog.
| |
Resolutie,
résolution, Fr., beslissing, besluit; vastberadenheid. Resoluut, vastberaden, onverschrokken, moedig; ronduit, openhartig. Resolventia, Lat., oplossende of verdeelende geneesmiddelen. Resolveren, oplossen, verdeelen; zich bepalen, besluiten. Geresolveerd, onverschrokken, moedig, koen.
| |
Resonans bodem,
klank- of zangbodem, de holle bodem van verscheidene snaarinstrumenten, op welken de snaren liggen, en waardoor haar klank versterkt wordt.
| |
Resonant,
résonnant, Fr., terugkaatsend, weêrgalmend. Resonantie, résonnance Fr., de terugkaatsing, weêrgalm, echo, weêrklank. Resoneren, résonner, Fr., terugkaatsen, weêrgalmen.
| |
Resorbentia,
Lat., inzuigende geneesmiddelen.
| |
Resortus,
het regt van eenen leenheer, volgens hetwelk alle appellatiën, die zijne leenmannen betreffen, eerst voor hem moeten gebragt worden.
| |
Respect,
Fr., eerbied, ontzag, hoogachting; betrekking, opzigt; met respect, met verlof (te zeggen). Respectabel, respectable, Fr., eerwaardig, achtenswaardig, aanzienlijk. Respectabiliteit, achtenswaardigheid. Respecteren, achten, hoogachten, in eere houden, eerbiedigen, ontzien; verschoonen, ongemoeid laten; ook eenen wissel aannemen te betalen (honoreren). Respectief, betrekkelijk, wederkeerig, onderling, wederzijdsch. Respectuëus, respectueux, Fr., eerbiedig, vol eerbied.
| |
Respiciëren,
in aanmerking nemen, acht geven op iets.
| |
Respijt,
uitstel, verlenging van den betaaltermijn; respijt- of respectdagen, die dagen, welke, na den vervaldag van eenen wissel, aan den betrokkene nog ter betaling worden toegestaan; anders ook Discretie-, Faveur- en Honneurdagen genoemd.
| |
Respiratie,
de ademing, het ademen, lucht scheppen; het uitrusten. Respireren, ademen, adem halen, lucht scheppen; uitrusten, zich herstellen.
| |
Respirator,
Lat., een werktuig, om in groeven en andere met mephitische dampen vervulde plaatsen, zonder gevaar adem te halen.
| |
Respondent,
antwoorder, verdediger van een geleerd twistgeschrift op de hoogescholen. Responderen, reponderen, antwoorden, hervatten, wederleggen; ook zich voor iets verantwoordelijk stellen, borg blijven. Responsabel, responsable, Fr., verantwoordelijk, aansprekelijk, Responsabiliteit, verantwoordelijkheid. Rssponsief, antwoord bevattend, antwoordend. Responsoriüm, Lat., een kerkgezang, in hetwelk de geestelijke een psalm begint en het koor met het overige voortvaart. Responsum, schriftelijk antwoord, aanschrijven.
| |
Res publica,
Lat., het algemeene welzijn, gemeenebest, de vrijstaat. Zie Republiek.
| |
Ressort,
Fr., veêr; drijfveêr, veêrkracht; vak, gebied; bestuur, werkkring, grondgebied. Ressorteren, tot eenen bepaalden werkkring, tot eene zekere regtbank, onder een bepaald bestuur of regtsgebied behooren.
| |
Ressource,
Fr., hulpbron, toevlugt, red- of bestaanmiddel; verzamelplaats van een besloten gezelschap.
| |
| |
| |
Rest,
reste, Fr., het overschot, overige, achterlijke. Restant, Fr., overig, overgebleven, achterlijk; ook achterstallige schuldenaar; poste restante, zie Poste. Resteren, overig blijven; achterstallig zijn.
| |
Restaurateur,
restaurant, Fr., een hersteller, wederoprigter; gaarkok, spijshuishouder. Restauratie, herstelling, verbetering; troonsherstelling; verfrissching, versterking; ook een spijshuis, portietafel. Restaureren, herstellen; verfrisschen, verkwikken; ook van schilderijen, verhelpen, in orde brengen.
| |
Restaurantia,
Lat., herstellings- of versterkingsmiddelen.
| |
| |
Restituëren,
herstellen; teruggeven, vergoeden. Restitutie, restitutio, Lat., herstelling; wedergave, vergoeding; restitutio expensarum, de teruggave of vergoeding der kosten; restitutio in integrum, de herstelling in den vorigen toestand.
| |
Resto, pro,
zoo veel als per saldo.
| |
Restrictie,
restrictio, Lat., beperking; voorbehoud, beding. Restrictief, beperkend of voorbehoudend. Restringeren, beperken, begrenzen, zamentrekken, verkorten; restringerende middelen, stoppende of zamentrekkende middelen.
| |
Resultaat,
résultat, Fr., de uitslag, uitwerking, einduitkomst; de opbrengst, vrucht; het gevolg, besluit, b.v. van een onderzoek. Resulteren, volgen, voortspruiten, voortkomen.
| |
Résumé,
Fr., resumtie, zamenvatting der hoofdpunten, beknopt overzigt van iets. Resumeren, iets kort herhalen, zamenvatten; nalezen en goedkeuren.
| |
Resurrectie,
resurrectio, Lat., de opstanding der dooden; resurrectiemannen, benaming van de lijkdieven in Engeland.
| |
Rétable,
Fr., het altaarblad versierd ruggestuk van een altaar, waarin meerendeels een schilderstuk besloten is.
| |
Retablissement,
Fr., de herstelling, wederoprigting. Retablisseren, herstellen, wederoprigten; geretablisseerd, hersteld, weder opgerigt.
| |
Retaliatie,
wedervergelding.
| |
Retardando,
ritardando (muz.), vertragend, aanhoudend.
| |
Retardaten,
onkosten van een vertraagd regtsgeding; de niet te regten tijde betaalde belastingen; achterstallige interessen. Retardatie, retardement, Fr., vertraging, hindernis, uitstel. Retarderen, vertragen, ophouden.
| |
Retaxatie,
herschatting, wederopneming, nieuwe begrooting.
| |
Retentie,
terughouding, voorbehouding; retentieregt, jus retentionis, terughoudingsregt. Retentum, Lat., de stilzwijgende verzachting van een vonnis; eene bedriegelijke voorwaarde, bij het sluiten van een contract. Retenu, retenue, de eerste post op de rekening van een' advokaat, welke aanduidt, dat hij de hem opgedragene zaak ter verdediging heeft aangenomen.
| |
Reticulum,
Lat., eene soort van netje, hetwelk de Romeinsche (later ook de hedendaagsche) vrouwen over het hoofd droegen, om de haren bijeen te houden. - Een werkzakje der vrouwen. Zie Ridicule.
| |
Reticulus,
bij de Romeinen, eene soort van opgestroopte schoenen.
| |
Retina,
Lat., het netvlies in het oog.
| |
Retiratie,
de wederdruk, afdruk van een blad op de keerzijde, anders ook de verso, in tegenstelling van den schoondruk de prime.
| |
Retireren (zich),
zich terug trekken, afdeinzen; van de wereld, van de bezigheden afzien, zich in
| |
| |
| |
Retorsieregt,
jus retorsionis, Lat., regt van wedervergelding.
| |
Retorte,
Fr., (scheik.) eene kolf, kolfflesch, helm, een ronde kromhalzige vaas, kromhals.
| |
Retoucheren,
retoucher, Fr., verhelpen, opwerken, overwerken, de laatste hand aan iets leggen (schilderijen en koperen platen). Zie Rentoileren.
| |
Retour,
Fr., terugkeer, wederkeering, terugreis; hetgene men bij eene ruiling toegeeft, retourvracht, terugvracht; ook wissel- of geldterugzending. Retourneren, wederkeeren; terugzenden; teruggeven. Retourwissel, ritorno, Ital., de wissel, dien de remittent aan den houder, in plaats van de voluta, behandigt; ook de herwissel draagt somwijlen dezen naam.
| |
Retract,
het intreden in de regten van een' ander'.
| |
Retractatie,
Retractie, de terugneming, herroeping (van zijn woord of het beweerde); optrekking of verkorting van spieren en zenuwen. Retracteren, terugtrekken, terugnemen, herroepen, b.v. van woorden; optrekken (van spieren enz.).
| |
Retraite,
Fr., terugtogt, aftogt; afzondering, eenzaamheid; rustplaats; terugkeer, b.v. van soldaten naar hunne woonplaats.
| |
Retranchement,
Fr., beperking, vermindering, verkorting; verschansing, veld- of legerschans. Retrancheren. afsnijden, verschansen.
| |
Retratto,
Ital., herwissel, tegenwissel. Zie retourwissel.
| |
Retribuëren,
beloonen, vergelden. Retributie, de teruggave, vergelding, belooning.
| |
Retro,
Lat., terug, rugwaarts. Retroactie, de terugwerking. Retroactief, rugwaarts of terugwerkend. Retroageren, terugwerken.
| |
Retrobaniviüm,
in de oud-Noormansche wetten, eene algemeene oproeping tegen eenen indringenden vijand.
| |
Retrocederen,
weder aftreden of afstaan. Retrocessie, de wederaftreding of -afstand.
| |
Retrodateren,
terug dagteekenen, de dagteekening in een geschrift vervroegen. Retrodatering, de vervroeging van de dagteekening.
| |
Retrogradatie,
teruggang. Retrograderen, teruggaan, achterwaarts gaan. Retrogradief, rugwaartsgaand, terugloopend (bijzonder van planeten).
| |
Retrorevolutionair,
tegenrevolutionair, antirevolutionair, hetgene eene omwenteling terug doet gaan.
| |
Reünie,
réunion, Fr., wedervereeniging, hereeniging; verzoening, bevrediging, bijeenkomst, vergadering. Reüniëren, weder vereenigen, hereenigen, verzoenen; bijeenkomen.
| |
Reüsseren,
gelukken, goed uitvallen, slagen, zijn doel bereiken. Reüssite, de goede uitslag, gelukkige uitkomst.
| |
Re ut,
in de solmisatie die verandering, volgens welke op den toon g niet meer re maar ut gezongen werd.
| |
Revaleren,
zich op iemand verhalen (wegens het beloop eener vordering).
| |
Revanche,
Fr., revange, vergelding, genoegdoening, weêrwraak, het verhaal, een tweede spel, om het verlies van het eerste te herstellen. Revancheren, vergoeden, wreken.
| |
Réveille,
Fr., de wektrommel, het signaal voor het ontwaken der soldaten; ook de trommelslag, welke in eene vesting, des morgens, geslagen wordt, eer de poorten opengaan.
| |
Revelatie,
révélation, Fr., ontdekking; openbaring. Reveleren, ontdekken; openbaren.
| |
Revenu,
Fr., het inkomen. Reve-
| |
| |
nuën, inkomsten of renten.
| |
Re vera,
Lat., in der daad of in waarheid.
| |
Reverberatie,
terugkaatsing, terugwerping van het licht, terugstraling. Réverbère, Fr., eene groote straatlantaarn; een hol geslepen spiegel, welke het licht terugwerpt; licht weerkaatsende lamp. Reverbereren, terugwerpen (lichtstralen), terugkaatsen. Reverbèrevuur, een vuur, dat, door het maaksel van den oven, zoo geleid wordt, dat het de potten of ligchamen, die ter verkalking overgegeven worden, aan alle kanten bereikt en in gloed zet.
| |
Reverende,
reverenda, (namelijk vestis) Lat., priesterrok, koorrok; een lang zwart opperkleed der geestelijken.
| |
Reverentie,
révérence, Fr., de buiging, neiging, ontzag, eerbied, eerbetuiging.
| |
Reveriën,
rêveries, Fr., droomerijen, dweeperij, het ijlen of bazelen der zieken, zotte verbeeldingen; mijmeringen, diepe gedachten.
| |
Revers,
Fr., een averegtsche slag met de hand, de buitenzijde (van de hand); de keer- of achterzijde van eenen gedenkpenning, een blad, eene stoffe, enz.; tegenspoed, ongeval; opslag van een kleed; tegenschrift, tegenbewijs, tegenverzekering.
| |
Reversaliën,
tegenschrijvingen; oorkonden, waardoor gebeurde zaken verklaard worden, niet nadeelig aan de algemeene orde te zijn.
| |
Reversibel,
terugvallend, weder overgaande (van renten). Reversibiliteit, wederkeerbaarheid, de hoedanigheid van het weder vervallen aan den eigenaar, die er vroeger over heeft beschikt. Reversie, terugvalling, wederkeering, b.v. van een goed enz., aan den vroegeren beschikker daarover.
| |
Revindicatie,
terugvordering, wederverlanging van eenen eigendom.
| |
Revisie,
de herhaalde doorzage, monstering, herziening; in de boekdrukkunst, de tweede proef van een blad, de verbetering van het proefblad. Revisor, een onderzoeker, naziener, bijzonder van rekeningen, enz.
| |
Revivicatie,
Reviviscentie, het weder levend maken, (bijzonder van kwikzilver), de herstelling in zijnen natuurlijken toestand; van andere metalen is het reductie.
| |
Revocabel,
révocable Fr., herroepelijk, wat teruggenomen kan worden. Revocabiliteit, herroepbaarheid. Revocatie, herroeping, terugname, intrekking, bijzonder van ambten of verrigtingen. Revocatoria, Lat., herroepings- of terugroepingsbrief, waardoor onderdanen uit vreemde dienst in het vaderland teruggeroepen worden. Revocatorisch, eene herroeping of terugroeping bevattende. Revoceren, revoqueren, terugroepen, terugnemen, intrekken.
| |
Revoltant,
aanstootelijk, ergerlijk, hoogsthinderlijk. Révolte, Fr., opstand, oproer. Revolteren, in opstand geraken, zich tegen de overheid verzetten, omwentelen. Revolutie, omwenteling, omverstorting, omkeering, bijzonder staatsomwenteling. Revolutionair, oproerig, eene staatsomwenteling beöogende, omwentelingsgezind; ook een opstandeling, die aan eene staatsomwenteling deel neemt, of die helpt bevorderen, bij voorbeeld door geschriften, gesprekken. Revolutioneren, omwentelen, eene staatsomwenteling veroorzaken of bewerken.
| |
Revue,
Fr., de wapen- of legerschouw, monstering; de revue passeren, gemonsterd, naauwkeurig opgenomen of beöordeeld worden; ook overzigt, de titel van verschillende Fransche tijdschriften; in
| |
| |
het Engelsch heet die titel Review.
| |
Revulsie,
sterke beweging der sappen in het ligchaam, afleiding, afwending daarvan. Revulsief, de sappen verdeelende, afdrijvende.
| |
Rex,
een overheidspersoon te Athene, welke over de priesters, de Eleusinische geheimen en het vieren van godsdienstige feesten het opzigt had. Zijne echtgenoot, Regina, had het opzigt over verscheidene godsdienstige gebruiken, welke slechts de vrouwen betroffen en zeer geheim gehouden werden. Rex convivii of mensae, een persoon, die door de Romeinen bij gastmalen gekozen werd, om de orde te handhaven, en voornamelijk toe te zien, dat niemand genoodzaakt werd, meer te drinken dan hij verdragen konde, uit welken hoofde hij ook modimperator heette. Een door de Grieken en Romeinen, tot een zelfde einde, bij de offermaaltijden aangesteld persoon, bekwam den naam van symposiarch. Rex sacrorum, bij de Romeinen, de voornaamste geestelijke na den opperpriester (pontifex).
| |
Rez,
eene korenmaat te Philippeville, in Gidet, enz., omtrent 7 Nederl. kop houdende.
| |
Rez de chaussée,
Fr., de benedenste verdieping, de woning gelijkvloers, benedenwoning.
| |
Rhabdologie,
de staafjesrekenkunst, wetenschap om met staafjes te rekenen. Rhabdomantie, het raden, door middel eener roede; de voorgewende kunst, om verborgene dingen, b.v. schatten enz., door middel van de wigchelroede, te ontdekken.
| |
Rhachitis,
de kromming van de ruggegraat, Engelsche ziekte, dewijl daarbij niet zelden, in de gevolgen, de ruggegraat verbogen wordt. Rhachitisch, met de Engelsche ziekte behebt, krombeenig.
| |
Rhachiagra,
jichtige ruggepijn. Rhachialgie, gestadige pijn in de ruggegraat. Rhachiophyma, gezwel aan den ruggegraat. Rhachioporalysis, ruggemergsverlamming. Rhachiorrheuma, het lendenwee, de lendenpijn, het spit. Rhachis, graat, ruggegraat.
| |
Rhachos,
Rhacosis, eigenlijk iets verscheurends of verscheurde; eene verslapping van den balzak, waardoor dezelve buitengewoon verlengd wordt. Zweren en wonden, welke zeer verscheurd zijn.
| |
Rhadamantus,
(fabelk.) een van de drie helsche regters der schimmen; flguurl., een hardvochtig, streng, ernstig man.
| |
Rhagades,
drooge en diepe spleten der huid, welke door snelle afwisseling van koude en warmte ontstaan; venerische etterbuilen.
| |
Rhagaides,
het druivenvormige oogvlies.
| |
Rhamnes,
de Romeinsche ridders of edelen. Romulus rigtte van hen 3 afdeelingen op, waarvan hij de eerste naar zich zelven Rhamnenses; de andere, naar Tatius, den Latijnschen koning, Tatiënses, en de derde, naar Lucomon, Luceres noemde.
| |
Rhamnusia,
(fabelk.) de wraakgodin, bijnaam van Nemesis. Zie Nemesis.
| |
Rhaphania,
de kriewelziekte, de Russische catharre.
| |
Rhaphanoides,
dwarsbreuk, zulk eene breuk, waarbij het been dwars gebroken is.
| |
Rhaphe,
de naad; de heelkundige naad, de vereeniging der schedel-, gezigts- en andere breede beenderen.
| |
Rhapsodie,
Rapsodie, rhapsodia, Lat., met dit woord duidde men oorspronkelijk eene rij van enkele, onderling zamenhangende gezangen aan, bijzonder de gezangen van Homerus. Rhapsoden, waren bij de oude Grieken, de rondtrekkende volkszangers, welke met eenen lauriertak in de hand, deels
| |
| |
de gedichten van Homerus, deels hunne eigene gedichten, voor het volk opzeiden. Thans verstaat men door rhapsodiën, verzamelingen van verhalen, dichtstukken, ook wetenschappelijke voordragten, die wel in eenen geest vervaardigd zijn, doch niet regtstreeks met elkander in verband staan. Rhapsodisch, stukswijze voorgesteld, niet zamenhangend; en in eenen verachtelijken zin, zamengelapt, zamengeflanst. Rhapsodist, een verzamelaar van niet zamenhangende stukken, van een mengelmoes of rommelzo.
| |
Rhea,
(fabelk.) de moeder der goden, bijnaam van Cybele.
| |
Rhea sylvia,
Ilia, dochter van Numitor, werd, nadat zij door Mars, moeder van Romulus en Remus geworden was, in de gevangenis geworpen, maar daaruit naderhand door hare zonen weder bevrijd.
| |
Rhembasmus,
het ronddwalen, bijzonder het nachtwandelen.
| |
Rhetor,
Lat., redenaar, leeraar der redekunst of welsprekendheid, rederijker. Rhetoriek, rhetorica, Lat., de redekunst, leer der welsprekendheid. Rhetorisch, redekunstig, op redenaarswijze.
| |
Rhetorianen,
eene sekte onder de Oostersche Christenen, welke van haren stichter Rhetorius den naam had, en voornamelijk leerde, dat onderscheidene gevoelens in geloofszaken Gode niet ongevallig zijn.
| |
Rheuma,
rheumatismus, Lat., Rhumatisme, Fr., vloeijing, zinking. Rheumatiek, rheumatisch of rhumatiek, rhumatisch, vloeijend, met zinkingen gekweld.
| |
Rhexis,
(in het algemeen voor rhogma gebruikt) wordt bijzonder van een gesprongen of gebersten oog gebruikt.
| |
Rhigos,
Rigur, Frigus, de huiverigheid, koortskoude.
| |
Rhin,
Rhis, de neus. Rhinis nares, de neusgaten. Rhinalgia, neuspijn. Rhinanchone, neusvernaauwing. Rhinariüm, een kleine neus; eene neuzalf. Rhinenchysia, het inspuiten in den neus. Rhinenchyta, neusspuit. Rhinscresmus, neusjeuking, neuskrieweling. Rhinoplastica, rhinoplastiek, de kunst om eenen verloren neus weder te herstellen. Rhinorrhagia, neusbloedvloeijing, sterke neusbloeding. Rhinorrhagicus, met neusbloeden behebt, daarvan afkomstig enz. Rhinostegnosis, neusverstopping.
| |
Rhiniüm,
onderscheidene oogzalven met mechanisch scherpe deelen, die tevens als vijlen moeten dienen.
| |
Rhinoceros,
eene uit den hoorn van eenen rhinoceros vervaardigde vaas, waarin de rijke Romeinen de kostbare oliën en zalven bewaarden, waarvan zij zich bij het baden bedienden.
| |
Rhiphacus,
een der verschrikkelijkste centauren, die met zijn lijf boven de hoogste boomen in het bosch uitstak en door Theseus gedood werd.
| |
Rhizagra,
eene tang der tandmeesters, om de wortels der tanden mede uit te halen.
| |
Rhizoblasten,
zie Geoblasten.
| |
Rhizophaag,
die slechts van wortelen leeft.
| |
Rhizotome,
een, die geneeskundige wortelen verzamelt en verkoopt; ook een geneesmiddel, hetwelk eene kwaal met wortel en tak uitroeit.
| |
Rhode,
eene dochter van Neptunus en Amphitrite, werd door den zonnegod Helius bemind, die het eiland Rhodus, gelegen in de Middellandsche Zee, naar haar benoemde.
| |
Rhodiacum,
bij de Romeinen een bijzonder drinkgereedschap, hetwelk geacht werd de kracht te hebben, om zoowel de dronken-
| |
| |
schap als de opwekking van zinnelijke begeerten te verhinderen.
| |
Rhodomeli,
rozenhonig. Rhodomelon, rozenappel. De zoogenaamde rozen- of kwemarmelade, uit rozenappelen of uit kweën met rozenwater.
| |
Rhodope,
koningin van Thracië, welke in het gebergte van haren naam veranderd werd.
| |
Rhoeas,
Rhyas, het volslagen gebrek, of ook de gebrekkige kleinheid der traanfistel, welke altijd eene traanvloeijing ten gevolge heeft.
| |
Rhoecus,
de centaur, die bij den strijd met de Lapithen naar de bruiloft van Pirithous vlugtte en in zijne vlugt door Atalante gedood werd.
| |
Rhogma,
in het algemeen, scheur of spleet van een been, maar bijzonder eene vlakke hersen-schedelbreuk zonder verplaatsing der stukken.
| |
Rhombiet,
versteende gekronkelde slak.
| |
Rhombododecaedrum,
een ligchaam, met 12 ruitvormige zijden.
| |
Rhombus,
eene ruit, een gelijkzijdige, scheeve vierhoek; ook eene heelkundige bandage, welke den naam van hare gedaante bekomen heeft.
| |
Rhopalisch,
wordt gezegd van verzen, welker eerste woord eenlettergrepig is, maar de anderen allengs in aantal lettergrepen toenemen.
| |
Rhopograaph,
een schilder, die alleen kleinigheden, zoo als planten, dieren, enz. schildert. Rhopographie, beschrijving van struiken en heesters.
| |
Rhum,
bij de Birmannen, eene soort van altane aan de gebouwen van voorname staatsbeambten, waarvan de koninklijke bevelen bekend gemaakt worden.
| |
Rhumb,
de windroos. Bij de zeelieden, de wereldstreken van hunneplaats, of elke lijn uit de plaats van het schip naar eene van de 32 punten der gewone indeeling van den gezigteinder.
| |
Rhyparia,
de vuilnis, onzuivere toestand, bijzonder van het darmkanaal.
| |
Rhypograaph,
een kladschilder; knoeijer, die bijzonder smerige onderwerpen voorstelt.
| |
Rhyptica,
Lat., zuiverende middelen. Rhyptisch, zuiverend, bloedzuiverend, de bloedscherpte verminderende (geneesmiddelen).
| |
Rhytmisch,
versmatig, wel geördend. Rhythmus, de evenmatige welluidendheid, klankmaat (in de dicht- en redekunst).
| |
Rhythmomachie,
zie Lythmomachie.
| |
Rhythmometer,
taktgever, een mechanisch kunstwerk, waardoor elke graad van de beweging der tijdmaat op het naauwkeurigst wordt aangewezen.
| |
Rythmapoeie,
was bij de Grieken een der gewigtigste deelen van hunne muzijk, en wel die, aan welke men heden ten dage de uitdrukking takt-orde geeft, en die den toonzetter leert, de toonvolten en de daaruit verbondene melodische deelen, onder elkander, in eene goede verhouding te brengen.
| |
Rhytidosis,
Attrophie, eene oogziekte, waarbij het oog, door gebrek aan voeding, kleiner wordt, verwelkt, zich meer of minder diep in de oogholte terugtrekt, en het gezigt verloren gaat of ten minste zeer verzwakt.
| |
| |
Riadhiat,
eene godsdienstige oefening der Mahomedaansche bewoners van Hindostan, bestaande in het vrijwillig opsluiten, op brood en water (dat zij eerst na zonsondergang nuttigen) gedurende 14 dagen in eene donkere plaats, alwaar zij verder niets doen dan met eene sterke stem Hu schreeuwen en het ligchaam verdraaijen. Deze
| |
| |
levenswijze, gepaard met het geloof, dat hierdoor de booze geest door eene hoogere magt gedwongen wordt, hun het toekomstige te ontdekken, brengt hen zoo ver, dat zij eindelijk meenen, stemmen te hooren en verschijningen te zien.
| |
Rialto,
de grootste brug in Venetië, slechts uit eenen enkelen pilaar bestaande, waarop het gevecht tusschen de Castellanen en Nicoletten, twee partijen onder het gemeen, voorviel.
| |
Ribattulla,
is, wanneer een paard in courbetten zich van voren opheft, en tevens met de achterpooten ribatteert of nazet.
| |
Ribaudequin,
in oude tijden, eene soort van groote handbogen, waarmede pijlen van 5 tot 6 voet geschoten werden; naderhand een stuk geschut, hetwelk ½ tot 1½ pond ijzer schoot.
| |
Ribeca,
eene met 3 snaren voorziene, quintwijze gestemde violinie, waarmede men voorheen, met eene kleine pauke, het bruidspaar op het land in de kerk geleidde.
| |
Ribodage,
ribordage, Fr., het aanstooten van het eene schip tegen het andere; de daardoor veroorzaakte schade en schadevergoeding.
| |
Rica,
was bij de Romeinen, bijzonder bij de vrouwen, eene eigene soort van hoofddeksel, bij de offers en bruiloften gebruikelijk.
| |
Ricambio,
Ital., keer- of herwissel, een wissel, die met protest teruggaat. Zie Recambio.
| |
Ricavio,
Ital., (kooph.) het zuiver bedrag (van gekochte waren).
| |
Ricecrata,
Ital., eene soort van preludiüm of phantasie, waarbij het schijnt, als of de speler de harmonische gangen zoekt, welke hij daarna op het stuk moet aanwenden.
| |
Ricinum,
een gewaad, zijnde eene soort van sluijer of kleinen mantel, dien de Romeinsche vrouwen in den rouw droegen.
| |
Ricinus,
de wonderboom, uit welks zaadkorrels de geelachtig groene ricinusölie gewonnen wordt, welke tegen wormen, verstoppingen, enz. dient.
| |
Ricochet-schot,
een schot, waarbij de kogel herhaalde malen op den grond of het water afstuit en zich weder verheft, even als dit, bij de keiling op het water, met eenen steen, het geval is.
| |
Ricorso,
hetzelfde als Ricambio.
| |
Ridderslag,
slag met het plat van het zwaard op den rug, waardoor iemand, volgens oud gebruik, tot ridder geslagen werd.
| |
Ridendo dicere verum,
Lat., al lagchende de waarheid zeggen.
| |
Ridicuul,
ridicule, Fr, belagchelijk, bespottenswaard. Ridicule, reticule, eene kleine werkbeurs der vrouwen.
| |
Ridotto,
Ital., eene schuilplaats. In Venetië heeten de huizen, waar, gedurende de vastenavondvrolijkheid, de masken of vermomden zamenkomen, om zich met dans en spel te verlustigen, Ridotti.
| |
Rie,
Rige, Riege, de houten woningen der landlieden in Lijfland, waarin zij, op balken, boven den kagchel, het koorn in schoven droogen of dorschen, eer zij het wegbergen.
| |
Riennisten,
die uiterlijk niets gelooven, of tot geen godsdienstig genootschap behooren; (zooveel als nihilisten).
| |
Rif,
eene van de zeekusten zich ver uitstekende zandbank; verborgene klippen.
| |
Rigaudon,
rigodon, Fr., een klein muzijkstuk in 4/4 maat, voor eenen vrolijken en luchtigen dans ingerigt.
| |
Rigide,
Fr., stijf, strak; scherp; hard, streng, onverbiddelijk. Rigiditeit, strakheid; strengheid, scherpheid.
| |
| |
| |
Rigidisten,
eene soort van Jansenisten, die den Paus weinig achting betoonen, maar een heilig leven leiden.
| |
Rigor,
Lat., rigueur, Fr., hardheid, strengheid; rigore juris, naar streng regt. Rigoreus, rigoureus, rigoristisch, rigoureux, Fr., rigorosus, Lat., scherp, gestreng, onbarmhartig. Rigorosum examen, een scherp onderzoek. Rigorismus, Lat., eene te strenge zedeleer; overdreven ijver voor eene zaak. Rigorist, een gestreng zedeleeraar; iemand van zeer strenge zedelijke grondbeginselen, die zelfs ten aanzien van onverschillige dingen, die noch goed noch kwaad zijn, niets over het hoofd ziet, daar hij geenen middelweg in de menschelijke daden erkent.
| |
Rigsbankstukken,
koninklijk Deensche koperen munten, die bij het drukkend gebrek van 1811 tot 1814, niet zoo zeer als noodmunten, maar als schuldbrieven, voor eene toekomstige aflossing, uitgegeven werden.
| |
Rijdende artillerie,
eene artillerie, welke, met behulp van verscheidene paarden, veel sneller dan de gewone kan voortgebragt worden.
| |
Rijder,
gouden rijder, Nederlandsche gouden munt, ter waarde van ruim 14 gulden.
| |
Rijk,
heet eene schilderij, welke veel figuren heeft, zonder overladen te zijn; ook zulk eene, waarin de figuren met sierlijkheid ontwikkeld, en de tint en kleur der voorwerpen wel aangebragt zijn.
| |
Rijkdom,
allegorische godheid der Romeinen, dochter van den Arbeid en de Spaarzaamheid.
| |
Rijksdaalder,
Nederlandsche zilveren munt, waarvan vroeger twee soorten, namelijk de Hollandsche rijksdaalder van 50 stuivers en de Zeeuwsehe rijksdaalder van 52 stuivers bestonden. In de plaats van den eerstgenoemde bestaat thans de Zilveren Dukaat.
| |
Rijksdag,
eene vergadering van den Vorst en de rijksstenden, ter beraadslaging en beslissing van openbare aangelegenheden, welke, krachtens de staatsgesteldheid, niet door den vorst alleen kunnen bepaald worden.
| |
Rijksinsigniën,
de kleinoodiën van het Duitsche rijk, welke vroeger bij de keizerskrooning werden gebruikt, en thans nog te Aken worden bewaard.
| |
Rijm,
de gelijkluidendheid der laatste lettergrepen in 2 verzen. Is het rijm slechts in de laatste lettergreep van 2 verzen gelijkluidend, zoo heet hetzelve mannelijk; zijn echter beide de laatste lettergrepen gelijkluidend, zoo is het vrouwelijk.
| |
Rime,
Fr., rijm, dichtmaat; sans rime sans raison, of ni rime ni raison, zonder zin of verstand.
| |
Rimesse,
hetzelfde als Remise.
| |
Rinforzando,
Rinforzato, Ital., (muz.) sterker, in sterkte toenemende. Rinforzo, Ital., de versterking.
| |
Rijnverbond,
werd 14 Augustus 1658 tusschen de 3 geestelijke keurvorsten, den koning van Zweden en eenige Duitsche vorsten, tegen Oostenrijk gesloten. Den 14 Junij 1806 ontstond een nieuw verbond van dezen naam, waarvan zich Napoleon beschermer verklaarde.
| |
Rijsbermen,
bij dijken en vestingwerken dienende om hunnen voet tegen den golfslag te beveiligen.
| |
Rikiabdar-aga,
zie Rechimdar-aga.
| |
Rileh,
een muzijkinstrument der Russen, eene gemeene dorps- of boerenlier.
| |
Rima,
hetzelfde als fissuur.
| |
Rimborso,
hetzelfde als Rembours, Remboursement.
| |
Rindur,
wallas moeder, eene der 18 godinnen uit het Scandinavisch geslacht Asen. Zie dit woord.
| |
| |
| |
Rinfranco geven,
is, bij kooplieden, uitgezette gelden weder innen.
| |
Rio
(Spaansch), eene rivier, b.v. Rio Janeiro. Rio grande.
| |
Ripieno,
Ripienno of Choro pleno, Ital., (muz.) stemvullend, hetgeen het volle koor zal aanstemmen; eene stem, die niet noodzakelijk tot het stuk behoort, maar slechts tot aanvulling of versiering dient.
| |
Riposo,
Ital., eigenlijk, de rust. Verder een kunstwoord voor schilderstukken, welke doode vogels, hazen, enz. voorstellen; anders stil leven.
| |
Riposte,
Fr., tegenstoot of tegensteek, in de schermkunst, wanneer men den stoot van zijne partij heeft afgekeerd; wijders een snel en treffend antwoord. Riposteren, eenen tegenstoot toebrengen; ook een snel en treffend antwoord geven.
| |
Risak,
in Egypte, eene soort van lijfrenten. Uit vrees dat hunne erfgenamen, door de roofzuchtige regering, het hunne ontrukt zal worden, vermaken vele lieden hun vermogen aan eene moskee, met de bepaling, aan hunne erfgenamen zekere renten uit te betalen.
| |
Risaliet,
(bouwk.) voorsprong, uitstek, dat is, een van onderen tot boven eenigzins vooruitstekend deel van een gebouw, dat van boven of met een fronton, of met een Italiaansch dak eindigt. Zulk een vooruitstek wordt gewoonlijk in het midden der façade, of wanneer deze van aanmerkelijke breedte is, ook wel aan iederen hoek aangebragt.
| |
Riscontro,
zie Rescontre.
| |
Risentito
(muz.), levendig, vol uitdrukking.
| |
Risico,
Ital., risque, Fr., het wagen, waagstuk, gevaar. Risqueren, risiqueren, wagen, in gevaar brengen, op het spel zetten; gevaar loopen. Gerisqueerd, riscant, risquant, gewaagd, gevaarlijk.
| |
Risoluto,
(muz.) welberaden, moedig, van eene voordragt, waarbij de toonen niet zangerig ineensmelten, maar, als ware het, van elkander afgezonderd voorgedragen worden.
| |
Ristorneren,
bij kooplieden, het terug-, af- en toeschrijven; ook het afzien, tegen eene schadeloosstelling, van eene geslotene assurantie. Ristorno, Ital., de terugkeer van eenen wissel; het af- en bijschrijven van eenen post in het grootboek enz.
| |
Ristretto,
Ital., een kort begrip, uittreksel, hoofdinhoud. Ristretto di conto, een beknopt conto-courant, een rekeningsuittreksel.
| |
Risus,
allegorische godheid van het lagchen en de vrolijkheid.
| |
Risus,
Lat., het gelach, het lagchen, Risum teneatis amici! vrienden! onthoudt u van lagchen, lacht niet! Zie per risum.
| |
Risvegliato,
Ital., (muz.) met toenemende vrolijkheid of levendigheid.
| |
Ritardato,
Ritardando, zie Retardando.
| |
Ritornel,
ritornello, Ital., (muz.) dat gedeelte van een concert enz., waarmede gewoonlijk het stuk met alle instrumenten begint, en de hoofdgedachte van het geheele stuk kortelijk voordraagt; terwijl aan het einde, wanneer al de stemmen en speeltuigen in werking geweest zijn, het ritornel herhaald wordt; een herhalingsthema. Ook een drieregelig Italiaansch volkslied.
| |
| |
Ritratta,
een keer- of herwissel; de terugtrekking van eenen getrokken wissel.
| |
Rituaal,
Lat., kerkenboek, kerkenorde, voorschrift van kerkelijke gebruiken, bijzonder bij de openbare godsdienstoefeningen; ook de regeling van de in acht te nemen
| |
| |
ceremoniën bij de inwijding enz. in geheime genootschappen. Rituëel, gebruikelijk, ordelijk. Ritus, Lat., gebruik, bijzonder kerkgebruik enz.
| |
Rival,
Fr., mededinger, wedijveraar; ook medevrijer. Rivaliseren, wedijveren, mededingen. Rivaliteit, mededinging, wedstrijd, wedijver.
| |
Rivoltato,
Ital., (muz.) omgekeerd, omgewend, wanneer b.v. de bas tot discant of deze tot bas wordt gemaakt.
| |
Rize,
eene telwijze der Turken; eene som van 15,000 dukaten.
| |
Roastbeaf,
Eng., geroosterd of half gebraden rundvleesch.
| |
Rob,
Robb of Roob, vruchtensap of vruchtenmoes, meestal met suiker bereid of gekookt; rob sambuci, Lat, vliersap, vliersiroop.
| |
Robath,
Robat, vroeger in Bobemen, Moravië, Oostenrijk en eenige aangrenzende landen, de leendienst, hofdienst; zekere werkzaamheden of diensten, die de onderdanen aan hunne overheid en landheeren verpligt waren te bewijzen.
| |
Robber,
Rubber, (in het whistspel) twee achter elkander gewonnen partijen van drie gespeelde.
| |
Robe,
Fr., een tabbaard, een lang ambts- of staatsiekleed, bijzonder een lang vrouwenkleed, sleepkleed. Gens de robe, burgerlijke ambtenaars; homme de robe, een man van den tabbaard, regtsgeleerde; robe-de-chambre, huisjas, slaaprok. Robe ronde, een lang vrouwenkleed, dat van voren open en van onderen afgerond is.
| |
Robespierriseren,
naar het stelsel van Robespierre handelen. Robespierrismus, stelsel van Robespierre, schrikbewind. Robespierrist, aanhanger van het schrikbewind.
| |
Robigaliën,
een feest, hetwelk de Romeinen den 25sten April ter eere van den God Robigus vierden, opdat hij hen voor den brand in het koren bewaren zoude.
| |
Robinocratie,
de heerschappij en invloed der advokaten op de geregtshoven.
| |
Robinsonade,
eene Robinsons geschiedenis, avontuurlijke geschiedenis of verhaal.
| |
Roborans,
een versterkingsmiddel. Roborantia, Lat., versterkende geneesmiddelen.
| |
| |
Robuste,
Fr., sterk, welgespierd.
| |
Rocaille,
Fr., grotwerk, steen- en schulpwerk. Rocailleur, een grotwerkmaker.
| |
Rochet,
Fr., een kort koorhemd, een met mouwen voorzien opperkleed der Roomsche priesters, hetwelk boven de gewone kleederen aangetrokken wordt, en een weinig boven de knie afhangt; ook een kort manteltje, hetwelk de pairs van het Engelsche parlement dragen; insgelijks de spoel, waarop de draadtrekkers den draad winden.
| |
Rochetta,
eene soort van soda of potasch, welke uit de Levant komt.
| |
Rococo,
ouderwetsche smaak, de verouderde, weder mode gewordene smaak.
| |
Rodomontade,
Fr., snoeverij, pralerij.
| |
Roebel,
eene Russische zilver- en papiermunt; de eerste geldt p.m. 2 gulden; de laatste is gelijk aan het ¼ van den zilveren roebel.
| |
Roede,
eene lengtemaat van 10 Nederlandsche ellen of meters.
| |
Roef,
afzonderlijk kamertje in de Hollandsche schepen en trekschuiten.
| |
Roeland,
Roland, groot kolossaal standbeeld van hout of steen in, eenige steden, als een teeken van hare vrijheid, of van het regt van strafuitoefening. Roelandszuil, of steenen Roeland, zoo als die, vóór eenige jaren, nog te Amsterdam te zien was.
| |
Roe-neug,
de grootste lengtemaat
| |
| |
in Siam, 3200 inlandsche ellen of 2000 toisen bedragende.
| |
Rogate,
bidzondag, de vijfde zondag na Paschen.
| |
Rogatie,
te Rome, toen het nog eene republiek was, de vergaderingen van het volk, ten einde de regering te vragen, om deze of gene acte te sanctionneren. Tegenwoordig eene suppliek of smeekschrift. Rogatoren, die personen te Rome, welke bij de rogatiën de stemmen verzamelden.
| |
Rokosz,
gewapende verbindtenis der edellieden, eertijds in het koningrijk Polen.
| |
Rolade,
Roleren, zie Roulade, enz.
| |
Roland,
een held der oudheid, een zusterszoon van keizer Karel den Grooten, beroemd in oude ridderboeken en gezangen.
| |
Rolim,
in Pegu, vóór de heerschappij der Birmannen, de opperste priester.
| |
Rolle,
een stuk zamengerold papier, of perkement; die bladen papier, waarop dat geschreven is, wat een tooneel speler op het tooneel te zeggen heeft; de persoon en zijne handelingen, welke een tooneelspeler op het tooneel voorstelt; het gedrag; ook eene naamlijst van onderscheidene dingen eener soort; eene lijst, een register, bij voorbeeld een monsterrol voor matrozen enz.
| |
Roman,
eene verdichte, wonderbare geschiedenis; bijzonder liefdesgeschiedenis, Romancier, Fr., een romanschrijver; romancière, eene romanschrijfster. Romance, korte avontuurlijke riddergeschiedenis of -verhaal in verzen. Romanesk, romanesque, Fr., romanachtig, verdicht, avontuurlijk; ongeloofelijk. Romanisch, van het oud-Romeinsch afstammend, van daar dat de Italiaansche, Spaansche, Portugesche, Fransche talen, enz. Romanische talen worden genoemd. Romaniseren, romans schrijven; eene ware geschiedenis als eenen roman inkleeden. Romantiek, romanticismus, de smaak der Christelijke middeleeuwen, door de nieuwere dichters weder opgewekt. Romantisch, al wat in dien geest en smaak is bewerkt; dichterlijk schoon, verrukkelijk, schilderachtig, bekoorlijk, betooverend.
| |
Rome,
de verpersoonlijkte sterkte en manhaftigheid, welke men tot eene dochter van Mars maakte.
| |
Romera,
de nationale dans der Turken, waarbij de dansers en danseressen, elkander bij de hand houdende, om iemand rond dansen, die eenen zakdoek aan de voeten eener begunstigde schoone werpt, die denzelven alsdan opneemt en op gelijke wijze handelt.
| |
Rommelzo,
eene menigte dingen, zonder keus, goed en kwaad onder elkander.
| |
Rompslomp,
slordig; als zelfstandig naamwoord, een boel, die overhoop ligt.
| |
Romulus,
stichter van Rome, de tweelingsbroeder van Remus, dien hij vermoordde. Hij beval den Sabijnschen maagdenroof.
| |
| |
Rond d'eau,
Fr., eene groote ronde waterkom, met graszoden bezet.
| |
Ronde,
Fr., omgang; rondgaande wacht; ook ronde dans, kringdans; een rondgezang. A la ronde, in eenen kring rond; in het rond; ook eene soort van biljartspel, Rondeau, Fr., rondeel, een rondgedicht, eene soort van gedicht, hetwelk voorheen, in Frankrijk en Nederland, veel voorkwam, doch thans, om den dwang, die den dichter daardoor veroorzaakt werd, niet meer in gebruik is; ook eene soort van muzijkstuk, welks eerste gedeelte telkens na het einde van elk volgend deel, herhaald wordt (met refrein). Rondeel is ook een rond buitenwerk, bolwerk, of ronde sterke toren, die bij oude
| |
| |
steden, in plaats van een bolwerk dient; eene rondte of vlakte, door verscheidene rondom gebouwde huizen ingesloten.
| |
Rondelet,
eene soort van rondzang, welke bij het dansen gezongen werd.
| |
Ronsineren,
naar Ronsin, in 1792, genoemd en beteekenende, met kartetsvuur ombrengen; zoo als de verdachte inwoners van Lyon, volgens deze methode spoediger dan op eenige andere wijze mogelijk was, ter dood gebragt werden.
| |
| |
Roodboek,
het roode boek, lijst van de geheime uitgaven der voormalige Fransche koningen.
| |
Roos,
eene huidontsteking, door belette uitwaseming enz. ontstaande, ook St. Antoniusvuur genoemd. De witte en roode roos, twee partijen, de Yorksche en Lancastersche, die Engeland jaren lang door burgeroorlog verwoest hebben en eerst in 1485 onder Hendrik VII. ophielden. Roos van Jericho, eene laag van wit spath, waartusschen eene, naar eene roos gelijkende, gebladerde glasërts ligt.
| |
Rooijen,
zie Wijnrooijen.
| |
Ropy,
eene Oostindische goud- en zilvermunt, waarvan de gouden 18 gl. geldt, doch de zilveren eene verschillende waarde heeft, namelijk van 60 tot 120 cents.
| |
Roqueren,
in het schaakspel, den koning met het kasteel van plaats doen verwisselen.
| |
Roquille,
eene kleine wijnmaat, ¼ van eene Parijsche chopine.
| |
Rorariers,
bij de Romeinen, ligtgewapend voetvolk, hetwelk met pijlen den eersten aanval deed.
| |
Rorate,
de godsdienst, welke bij de Katholijken in den advent gehouden wordt, en waarbij, uit Jezajas, rorate coeli, druppelt gij hemelen, gezongen wordt.
| |
Rosa,
Lat., rose, Fr., de roos, eene bloem. Sub rosa, Lat, onder de roos, in vertrouwen; rosee, rozenrood, rozenkleurig. Rosariüm, een rozenkrans; krans van groote en kleine koralen, bij de Roomsch-Katholijken in gebruik. Een volkomen rozenkrans moet bestaan uit 450 kleine koralen, welke het ave, en tien groote, welke het vader ons beduiden.
| |
Rosayariers,
eene Mahomedaansche sekte van de partij der Scythen, in 270 van de Hedschira ontstaan.
| |
Rosbaar,
een draagbaar, draagzetel.
| |
Rosbeijer,
eigenlijk, rosbaijaard of beiart, het paard der vier heemskinderen, dat den naam van baijaard droeg; figuurl., een wild schepsel: rosbeijers van kinderen.
| |
Rosciüs,
de naam van eenen beroemden tooneelspeler, den leermeester van Cicero, in de mondelijke voordragt.
| |
Rosenobel,
een rozenstuk, Engelsche gouden munt, met eene roos.
| |
Rosette,
Fr., eene kleine roos, een roosje; rozensteen, een edelgesteente, dat van onderen plat, van boven hoekig geslepen is. Ook, bij de beeldhouwers, zeker sieraad, in de gedaante eener kleine roos.
| |
Rosinant,
het paard van Don Quixote; ook een ellendig paard, knol, slecht rijpaard.
| |
Roskolnik,
in Rusland, de naam van diegenen, welke niet tot de orthodoxe Grieksche kerk behooren.
| |
Rosmarijn,
Rosemaryn, zeedauw, een bekend, welriekend gewas.
| |
Rossaliën,
vuurvlekken, vurig roode vlekken, welke met gezwel en hevige pijn zich over het gansche ligchaam verspreiden, tot zij op den 7den of 9den dag weder verdwijnen.
| |
Rossoli,
eigenlijk, een fijne van het kruid Zonnedauw (ros solis) getrokken likeur; ook in het algemeen, elke andere, uit kruiderijen,
| |
| |
met suiker en amber gemengde likeur, waarvan de beste in Italië wordt gemaakt.
| |
| |
Rot,
verscheidene bij elkander zich bevindende levende dingen van dezelfde soort, b.v. een rot menschen, soldaten, enz.; in eene verachtelijke beteekenis, een aantal personen, welke zich tot een schadelijk of boosaardig doel hebben verzameld. Rotten, zamenrotten, zich zamenvoegen, vereenigen, tot een slecht oogmerk zich verzamelen.
| |
Rotatie,
raderloop, omdraaijing, omloop, omwenteling, beweging om de as, b.v. de dagelijksche beweging van de aarde enz.
| |
Rotolo,
Rottolo, Ital., een handelsgewigt in onderscheidene streken van Italië en de Levant.
| |
Rotulae,
in de apotheken, met geneesmiddelen gemengde, uit suiker bereide balletjes.
| |
Rotulatie,
het ordelijk bijeenvoegen en zamenrijgen van schrifteljjke stukken of acten. Rotuleren, acten, volgens volgorde, teekenen en zamenrijgen.
| |
Rotulus mortuorum,
het boek, waarin men de namen der overledenen, voor wie zielmissen worden gelezen, opteekent.
| |
Rotunde,
Rotonde, een gebouw, dat van binnen en van buiten rond is, b.v. het pantheon te Rome.
| |
Rôturier,
Fr., een burgerlijke niet-adellijke; en rôturier, burgerlijk, gemeen.
| |
Roucou,
een droog, geel, naar violen riekend deeg, hetwelk uit Indië aangebragt en tot verw gebezigd wordt.
| |
Roué,
Fr., woordelijk een geradbraakte; fig. een uiterst liederlijk of slecht mensch.
| |
Rouge,
Fr., rood. Rouge et noir, rood en zwart, een bekend hazardspel.
| |
Roulade,
(muz.) een toonlooper, het rollen der stem, aangenaam voor het gehoor, bij het zingen; ook opgerold kalfsvleesch.
| |
Rouleau,
Fr., eene rol, rolstuk; rolgordijn. Rouleren. rollen, loopen, omloopen (van geruchten), in omloop of gangbaar zijn, gang of koers hebben (van geld).
| |
Roulette,
Fr., een kansspel, dat met ivoren balletjes gespeeld wordt.
| |
Rouliers,
in Frankrijk, de vracht-voerlieden, die de koopwaren naar de haven brengen en daarvan afhalen.
| |
Roupono d'oro,
zie Ruspono.
| |
Roussette,
het groene sagrijn of de krispelig toebereide vischhuid, die tot horologiekasten enz. wordt gebruikt.
| |
Rout,
in Engeland, een talrijk praal-, thee- of speelavondgezelschap.
| |
Route,
Fr., weg, rij- of straatweg: togt, koers, marsch van soldaten.
| |
Routier,
Fr., de opziener en directeur der openbare vervoeringen of transporten. Ook een wegwijzer voor zeevarenden, zeespiegel, zeekaartenboek.
| |
Routine,
Fr., ervarenheid, vaardigheid in iets, door langdurige of aanhoudende oefening of behandeling verkregen; sleur, slender. Routineren (zich), zich oefenen, vaardigheid verwerven in iets. Geroutineerd, geoefend, ervaren, doorkneed. Routinier, Fr., een ervarene geöefende, iemand, die, door lange oefening en ervaring, geschiktheid tot iets heeft.
| |
Roversciomento,
de omkeering of verwisseling der stemmen in het dubbele contrapunt.
| |
Royal,
Fr., rooijaal, koninklijk; roijaal-papier, eene zeer groote papiersoort. Roijaliseren, koningsgezind zijn of maken, naar koninklijke of monarchale grondstellingen inrigten. Royalismus, de
| |
| |
koningsgezindheid. Royalist, een koningsgezinde. Royalistisch, koningsgezind, koninklijk.
| |
Ruade,
Fr., het achteruitslaan van een paard met de achterpooten. Bij het dansen het achteruitslaan met de voeten.
| |
Ruba,
Rubbo, Rubia, een gewigt in Italië van 12½ kilogramme. Ook eene korenmaat in Italië, omtrent 83 Nederl. kop groot.
| |
Rubaa miskal,
(het vierde gedeelte van een miskal), eene Marokkaansche zilveren munt, met Arabisch schrift voorzien, 2½ dirkem of omtrent 60 cents waard.
| |
Rubato tempo,
(muz.) van het Italiaansch rubare (rooven), beteekent eene eigenaardige soort van gevoelvolle voordragt, voornamelijk van langzame stukken, bij welke men in de bovenstem aan de waarde van vele noten iets rooft of onttrekt, en zich alzoo niet streng aan den takt bindt.
| |
| |
Rubefaciëntia,
Lat., bijtende geneesmiddelen, welke roodheid, vurigheid en blaren voortbrengen.
| |
| |
Rubezahl,
de bekende Duitsche berggeest, wien het bijgeloof zijne woning in het Reuzengebergte aanwees, en beweerde, dat hij alle gedaanten aannemen, en de menschen plagen of ook gelukkig maken konde.
| |
Rubicel,
de roodgele diamant.
| |
Rubificatie,
het roodmaken, aanrooden (in de chemie).
| |
Rubler,
eertijds Salzburgsche batzen, welke de aartsbisschop Leonhard, sedert 1495, liet slaan.
| |
Rubrica,
eene om zich vretende, scherpe en brandende schurft.
| |
Rubricaire,
de titel der Pandecten of ook in het algemeen van elk geleerd werk.
| |
Rubricelle,
klein boek, hetwelk de orde der dagelijksche gebeden en misoffers bevat, en wat ieder Roomsche geestelijke zich jaarlijksch moet aanschaffen.
| |
Rubriek,
rubrica, Lat., rubrique, Fr., eigenlijk, roode aarde; wijders, naar een oud gebruik, het met rooden inkt geschreven op- of bovenschrift; van hier beteekent rubriek eene afdeeling, klasse, aanwijzing van hetgeen verhandeld is of zal worden.
| |
Ruc,
een fabelachtige vogel, die zich in Zuid-Afrika ophouden en zoo groot zijn zoude, dat hij eenen elefant konde wegvoeren.
| |
Ructatie,
Ructus, het oprispen van de maag.
| |
Rudiariërs,
bij de Romeinen, oude kampvechters, die in den stand van rust gesteld waren, en tot teeken een houten zwaard, rudis genoemd, bekwamen.
| |
Rudimenta,
Lat., een boek, hetwelk de allereerste gronden der Latijnsche taal bevat, spraakkunst. Rudimenten, de grondbeginselen, allereerste gronden.
| |
Ruditeit,
ruwheid, lompheid, onbeschaafdheid.
| |
Rudolphinische tafels,
(Keplersche regels), noemde Kepler zijne tafelen, voor de juiste berekening van den loop der planeten, ter eere van keizer Rudolphus II.
| |
Rufets-agalari,
heet bij de Turken een kwartiermeester.
| |
Rugi,
eene korenmaat te Livorno, ruim 3 Ned. mudd. groot.
| |
Rui,
hetzelfde als rei, eene rei van zingende dansers. Ruijen, hetzelfde als reijen, zingend dansen.
| |
Ruïne,
Fr., een bouwval, puinhoop, overblijfsels; ondergang, verderf, verwoesting. Ruïneren, verwoesten, ongelukkig maken, ten gronde rigten.
| |
Ruiten,
plunderen, in de spreekwijs: ruiten en rooven.
| |
Rul,
eigenlijk, driftige toeloop; verder het ongemeen vertier van ze-
| |
| |
kere koopwaren, wanneer men als driftig toeloopt, om te koopen, uit vrees voor het stijgen van den prijs.
| |
Rum,
suikerbrandewijn; een sterke brandewijn, bereid uit suikerriet, doch niet zoo goed als de arak, welke een extract van rijst is.
| |
Rumilia,
bij de Romeinen, de Godin der zangeressen en tevens de beschermster van het zingen; weshalve de jonge vrouwen haar offerden.
| |
Ruminatie,
herkaauwing; fig., herhaalde overdenking, overpeinzing. Rumineren, herkaauwen; meermalen overdenken, wikken en wegen.
| |
Rumlet,
eene Engelsche maat van 18½ gallon.
| |
Rumoer,
rumor, Lat., een groot alarm of beweging onder het volk, een verward geraas en gejoel, hetwelk uit de verwondering, bij eene onverwachte gebeurtenis, plotseling onder het volk ontstaat en zich overal verspreidt.
| |
Runcina,
eene Godin der Romeinen, die zij aanriepen, om het veld van onkruid te zuiveren.
| |
Runda,
Ital., een muzijkstuk, hetwelk met alle instrumenten, op den rondgaanden gezondheidsdronk, in gezelschappen geblazen wordt; de ronddronk.
| |
Runen,
oude regtlijnige letters of karakters, waarvan de Germaansche volkeren zich ter tooverij bedienden. Runenschrift, tooverschrift.
| |
Ruota,
Rota romana, eene der hoogste geestelijke regtbanken te Rome, uit 12 prelaten, die wekelijks tweemaal in het paleis van den Paus vergaderden, bestaande.
| |
Rup,
eene Turksche zilveren munt, welke bijzonder in Armenië geslagen wordt en ¼ piaster geldt.
| |
Rupertus-orde,
eene wereldlijke ridderorde, door Joh. Ernst, aartsbisschop van Salzburg ingesteld.
| |
Ruptoriüm,
een bijtend middel, hetwelk de huid wegvreet, en waarmede men somtijds eene verzwering opent.
| |
Ruptuur,
eene breuk; oneenigheid vredebreuk.
| |
Ruraal,
landelijk, boersch; hetgeen den landbouw betreft. Ruraalgedicht, velddicht; côde rural, Fr., wetboek voor den landbouw.
| |
Rusma,
een mineraal uit kalk en arsenicum bestaande, in kleur en gedaante naar het hamerslag gelijkende, en waarvan de Turken zich tot het wegbijten der haren bedienen.
| |
Ruspono,
eene Toskaansche gouden munt, 40 lires doende.
| |
Rusticiteit,
boerschheid, onbeschaafdheid, plompheid. Rustiek, boersch, landelijk; onbeschaafd, plomp.
| |
Ruta caesa,
Lat., roerend goed, heet in de regtstaal, al hetgene tot nut van een gebouw of grond, uit de aarde gegraven, gehouwen of anderzins bijgebragt, maar nog niet tot het bestemde gebruik aangewend is geworden (in tegenstelling van muur- en nagelvast).
| |
Rutbes,
de onderscheidene trappen, die een gestudeerde Turk, van den Sokta tot aan den Mufti naar de rij op, moet beklimmen.
| |
Ruwaard,
(van ruwe, rust en waren, bewaren) eigenlijk rustbewaarder; wijders, een bestuurder van zeker landschap, zoo als dat van Voorne en Putten: Jan de Witt, en zijn broeder de ruwaard.
| |
|
|