Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXII. De Wilzen, door de Franken, met hulp der Friezen, overwonnen.De Vrede met de Saxers was nu, voor eenige jaaren, vast genoeg gevestigdGa naar voetnoot(h), voornaamlyk egter, indien men de Frankische Historieschryvers gelooven mag, om dat zy geene glimpige voorwendsels vinden konden, om de zelve te breekenGa naar voetnoot(i). Karel sleet, midlerwyl, den tyd elders met oorlogen.Ga naar margenoot+In 't jaar zeven honderd negen en tagtig, voerde hy zyne krygsmagt tegen de Weletaben, eene soort van Sclaaven, by de Franken, onder den naam van Wilzen, bekend, en omtrent de Oostzee woonagtig. Dit volk hadt, sedert eenigen tyd, de nabuurige volkeren, die Bondgenooten of Onderdaanen | |
[pagina 433]
| |
der Franken waren, door geduurige invallen en strooperyen, gekweld. Karel bragt een magtig Leger tegen hen op de been, 't welk, by Keulen, over den Ryn, en voorts, door Saxenland, naar de Elve trok. De Friezen, die nu met de Franken verbonden, of aan de zelven onderworpen waren, verzelden den Koning op deezen togt, zig, te schepe, langs den Havelstroom, tot aan de Elve toe, begeevendeGa naar voetnoot(k). Karel, langs twee bruggen, die, ter wederzyde, door opgeworpen' Sterkten, gedekt werden, over de Elve gekomen zynde, viel in het Land der Wilzen, die haast overwonnen, en genoodzaakt werden, zig der Frankische heerschappye te onderwerpenGa naar voetnoot(l). Tusschen de Ingezetenen van Beyere, dieGa naar margenoot+met de Franken verbonden of aan de zelven onderworpen waren, en hunne nabuuren, de Hunnen of Hungaaren, vielen, van tyd tot tyd, geschillen over de grensscheiding. Koning Karel ontving, in 't jaar zeven honderdGa naar margenoot+en negentig, te Worms, een Gezantschap van de Hunnen, om deeze geschillen te vereffenen; 't welk egter niet gelukken wildeGa naar voetnoot(m). Hy besloot, derhalven, zyn regt, in 't volgend jaar, met de wapenen, staande te houden.Ga naar margenoot+Met de Franken, Saxers en Friezen geraadpleegd hebbendeGa naar voetnoot(n), brengt hy, voornaamlyk uit deeze drie volkeren, een mag- | |
[pagina 434]
| |
tig Leger op de been; 't welk in twee hoopen verdeeld werdt. Over één der zelven, voerde hy zelf 't bevel, trekkende, langs den zuidelyken oever van den Donauw, naarGa naar margenoot+Pannonie of Hungarye. De tweede hoop, die uit Ripuariërs, Friezen, Saxers en Turingers bestondtGa naar voetnoot(o), stelde hy onder 't bevel van den boven gedagten Graaf Dirk en van Meginfrid, 's Konings Kamerling, hun belastende, langs den noordelyken oever des Donauws, voort te rukkenGa naar voetnoot(p). Sommigen onder de ouden hebben aangetekend, dat de Friezen den Donauw te schepe afgezakt zynGa naar voetnoot(q). Hier in is men 't eens, dat de Beierschen, het Leger, langs den stroom, de oorlogs- en mondbehoesten hebben nagevoerd, wordende de zelven gedekt door de benden, die, ter wederzyde der Riviere, voorttrokken. Men sloeg zig eerlang neder, aan de Inn, de grensscheiding tusschen de Hunnen en Beierschen. Drie dagen agter een, Maandag, Dingsdag en Woensdag, den vyfden, zesden en zevenden van Herfstmaand, werden hier openbaare gebeden gedaan, om eenen gelukkigen uitslag van den veldtogt te bekomen. De Priesters, die in 't Leger waren, gaven bevel, dat men zig, geduurende dien tyd, van Wyn en Vleesch zou hebben te onthouden, of eenig geld verbeuren, elk naar zyn vermogen. Men gaf almoes- | |
[pagina 435]
| |
sen. Ieder Priester, die door geene zwakheid belet werdt, las eene Mis. De Geestelyken, die de Psalmen kenden, zongen 'er ieder vyftig, terwyl zy, blootsvoets, door 't Leger wandeldenGa naar voetnoot(r). Vervolgens over de Inn getrokken, viel de vereenigde magt der Franken, zo hevig op de Sterkten en Legerplaatsen der Hunnen aan, dat dezelven eerlang overmeesterd en geslegt werden. Toen werdt het Land der Hunnen, te vuur en te zwaard, verwoestGa naar voetnoot(s), tot aan de Rivier de Raab toeGa naar voetnoot(t). Men getuigt, dat geene overwinning den Franken immer zo grooten rykdom aanbragt als deeze. De schatten der Hunnen werden, overal waar menze bekomen kon, geroofd. Het zeegepraalend Leger keerde, langs denzelfden weg, te rug naar Beyere. Doch Graaf Dirk en Meginfrid voerden de Saxers en Friezen, die onder hun bevel stonden, door Boheme, naar hun land. De veldtogt eindigde gelukkiglyk; alleenlyk sneuvelden byna alle de Paarden van 's Konings Leger, door eene besmettelyke ziekte; zo dat 'er naauwlyks een tiende deel behouden werdt. Koning Karel, zyn Leger afgedankt hebbende, overwinterde te RegensburgGa naar voetnoot(v). Hy hadt, te vooren al, zyne Gemaalinne Fastrade van de behaalde zeege kennis gegeven in eenen Brief, die nog voor handen is; onder anderen dee- | |
[pagina 436]
| |
Ga naar margenoot+ze woorden gebruikende: ‘De Almagtige heeft ons, naar zyne groote barmhertigheid, de overwinning verleend. Eene menigte van Avaren [zo noemde men ook de Hunnen] is omgebragt. In lang heeft men, onder dit volk, van zulk eene nederlaag niet gehoord. - De onzen zyn, met den buit, behouden, te rug gekeerd. Ook hebben zy honderd en vyftig Avaren gevangelyk medegebragt; die bewaard worden, tot dat wy bevel gegeven zullen hebben, hoe men met hen handelen moet. De overwinning is voornaamlyk te weeg gebragt, door onze en Gods Getrouwen, den Bisschop, den Hertog en de twee Graaven. De Hertog van Histria met zyn Volk heeft zig, gelyk ons verhaald is, dapperlyk gekweetenGa naar voetnoot(w). Het overig deel des Briefs behelst een verslag van de Godsdienstige plegtigheden, die men, voor den stryd, waargenomen hadt, en na de overwinning nog moest waarneemen. De styl en inhoud deszelven toont duidelyk, dat hy door eenen Geestelyken opgesteld is. In 't voorbygaan, moeten wy aantekenen, dat Koning Karel, niet lang hier na, waarschynlyk uit den behaalden buit, een Hunnisch zwaard, nevens eenen Krygsmans gordel en twee zyden mantels, aan Offa, Koning van Mercie, tusschen Wessex en Nordhumberland, tot een geschenk gezonden | |
[pagina 437]
| |
heest. Kort te vooren, was 'er merkelyk geschil tusschen de twee Koningen gereezen. Karel de Groote hadt, door Gervold, Abt der Abtdye van Fontanelle, de Dogter van Offa, voor zynen Zoon Karel ten Huwelyk laaten verzoeken; in welk verzoek de Koning van Mercie, op geene andere voorwaarde dan deeze wilde bewilligen, dat Berta, Koning Karels Dogter, aan zynen Zoon ten Huwelyk zou worden gegevenGa naar voetnoot(x). De oneenigheid, hier over ontstaan, was van zo veel gevolg geweest, dat alle wederzydsche handel, tusschen de twee Ryken, verbooden was geworden. Merkelyk nadeel leeden hier door de Koopluiden, en buiten twyfel ook die, welken aan den Ryn, te Duurstede, te Tiel en in andere Koopsteden hier te lande woonden; als welken thans veel op Engeland handelden. De spraak hadt gegaan, dat men Alcuinus of Albinus naar Nordhumberland zou doen oversteeken, om de gereezen' geschillen by te leggenGa naar voetnoot(y). Doch 't schynt, dat hy deeze reis niet gedaanGa naar voetnoot(z), en dat men den bovengemelden Abt Gervold, een' groot' vriend van Koning Offa, tot bemiddeling der geschillen, gebruikt heeftGa naar voetnoot(a). Zeker is 't, dat men alles haast veressend heeft; alzo de beide Vorsten elkanders | |
[pagina 438]
| |
vriendschap zogtenGa naar voetnoot(b) Het geschenk, 't welk Karel aan Offa zondt, is 'er een bewys van. In den Brief, by deeze gelegenheid geschreeven, belooft Karel ook, dat ‘de Engelsche Koopluiden, die in zyn Ryk kwamen handelen, behoorlyke bescherming zouden genieten: en indien zy ergens verdrukt wierden, moesten ze zig maar by hem of zyne Regters vervoegen, alwaar hun altyd goed Regt gedaan zou wordenGa naar voetnoot(c). Zo veel maar weet men van het oudste Traktaat van Commercie, gelyk men nu spreeken zou, tusschen de Vorsten, die, hier te lande, 't hoog gebied gevoerd hebben en de Engelschen, 't welk ons, in egte Gedenkschristen, voorgekomen isGa naar voetnoot(8). |
|