Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXV. Geschil met den Bisschop van Keulen, over het regt tot de Utrechtsche Kerke.Omtrent deezen tyd, ontstondt 'er merkelyk verschil, over het regt tot den Utrechtschen Bisschoppelyken zetel, tusschen Bonifacius en Hildegarius, Bisschop van Keulen, 't welk oorzaak schynt geweest te zyn, dat de reeds voor eenige jaaren ingewydde Bisschop Gregoor, zo ras nog niet, in 't gerust bezit van 't Bisdom, geraakt is. Paus Zacharias hadt, al in 't jaar zeven honderd agt en veertig, het Bisdom van Ments tot een Aartsbisdom verheeven, en vyf Bisschoppelyke Stoelen, van Tongren, van Keulen, van Worms, van Spiers, en van Utrecht aan het zelve onderworpenGa naar voetnoot(c). Agilulfus, die toen het Keulsch Bisdom bestierdeGa naar voetnoot(d), | |
[pagina 409]
| |
schynt deeze schikking, met goede oogen, te hebben aangezien. Doch Hildegarius, zyn Opvolger, wilde 'er zig niet aan onderwerpen. Wel verre van toe te staan, dat het Utrechtsch Bisdom aan het Aartsbisdom van Ments onderworpen mogt worden, beweerde hy, dat het Utrechtsch Bisdom aan dat van Keulen onderhoorig wasGa naar voetnoot(3). Hy vestigde zyn regt op de gifte van den ouden Dagobert, Koning der Franken, die, gelyk wy reeds hebben aangetekendGa naar voetnoot(e), een Kerkje, ter eere van den H. Thomas, binnen Utrecht, gestigt hebbende, het opzigt daar over aan den Keulschen Bisschop gegeven hadt, mids dat deeze zig verbondt, om het Evangelie, onder de ongeloovige Friezen, voort te planten. Bonifacius, 't regt | |
[pagina 410]
| |
van zynen zetel voorstaande, bragt hier tegen in ‘dat de Keulsche Bisschop de voorwaarde niet betragt hadt, op welke hem het regt tot dit Kerkje was afgestaan. Hy hadt het Evangelie, in en om Utrecht, niet gepredikt. De Friezen waren, tot op de komst van Willibrord, ongeloovig gebleeven. En deeze, door den Paus zelven, gezonden, hadt het Kerkje, van Dagobert gestigt, doch sedert door de ongeloovigen verwoest, van den grond af wederom opgebouwd. Hy hadt het Evangelie onder de Friezen voortgeplant, en voor zyn overlyden een' Mede-Bisschop nevens zig aangesteld. De inwyding, sedert door Bonifacius gedaan, was geschied, op uitdrukkelyk bevel van Karoloman, Vorst der Franken, die over deeze Gewesten geboodt’. 't Verschil, tusschen de twee Bisschoppen, schynt eenen geruimen tyd geduurd te hebben. BonifaciusGa naar margenoot+schreef 'er, in of kort na 't jaar zeven honderd twee en vyftig, eenen Brief over aan Paus Steven den III. hem voor houdende ‘dat de Keulsche Bisschop geen ander oogmerk hadt, dan te beletten, dat de Bisschop, die 't geloof onder de Friezen moest prediken, van den Roomschen Stoel afhing; terwyl hy daarentegen alle zyne poogingen aanwendde, om den Utrechtschen Stoel t'eenemaal aan den Pausselyken onderworpen te doen blyvenGa naar voetnoot(f)’. | |
[pagina 411]
| |
Welke uitdrukkingen toonen, dat Bonifacius, zo zeer als andere Geloofsverkondigers hier te lande, voor de Pausselyke opperhoofdigheid geyverd heeft. Ook hadt hy, te vooren al, in eenen anderen Brief aan Paus Zacharias, betuigd ‘dat hy het algemeen Geloof en de eenigheid met de Roomsche Kerke wenschte te bewaaren, en niet ophieldt, alle zyne Leerlingen, hier te lande, tot het gehoorzaamen des Apostolischen stoels, te noodigen en te neigenGa naar voetnoot(g)’. Nog eens, ‘dat hy hertelyk wenschte, in de gemeenschap der Roomsche Kerke en in de gehoorzaamheid der Pausselyke bevelen, onder de Duitsche Volkeren, tot welken hy gezonden was, te blyven volharden, zo lang hy leefdeGa naar voetnoot(h)’. En in eenen Brief aan Paus Steven zelven, dat, ‘al wat hy, als afgezonden' des Roomschen Stoels, zes en dertig jaaren herwaards, hadt verrigt, ten nutte der Roomsche Kerke gestrekt hadt, aan welker oordeel, zo hy ergens in, met woord of daad hadt gefeild, hy zig, in alle nedrigheid, onderwierpGa naar voetnoot(i)’. Zulke en diergelyke verklaaringen zullen den Paus, buiten twyfel, bewoogen hebben, om, ten voordeele van Bonifacius, uitspraak te doen, hoewel men zulks, myns weetens, nergens aangetekend vindt. Ook wordt ons | |
[pagina 412]
| |
de uitslag van 't geschil, tusschen hem en den Keulschen Bisschop, zo ver my bekendGa naar margenoot+is, by geenen der oude Schryveren verhaald. Alleenlyk weet men, dat Pipyn, niet lang hier na, eenen togt tegen de Saxers, die wederom afgevallen waren, ondernomen hebbende, de Keulsche Bisschop Hildegarius, ten zelfden tyde, in de Vesting Wiberg, door de Saxers, is omgebragt gewordenGa naar voetnoot(k). Of hy Pipyn op den togt verzeld hebbe, dan of hem de Saxers, om eenige andere reden, hebben gehaat, blykt niet klaar. Misschien heeft zyn dood een einde van 't geschil met Bonifacius gemaakt. Paus Steven kwam, in 't zelfde jaar, in Frankryk, om hulp tegen de Longobarden by Pipyn te verzoekenGa naar voetnoot(l). Veelligt heeft zyne tegenwoordigheid en gezag Bonifacius in 't opzigt over de Utrechtsche Kerke bevestigd. Doch na de dood van deezen KerkvoogdGa naar voetnoot(m), is de Utrechtsche Bisschops zetel aan het Aartsstift van Keulen onderhoorig geweestGa naar voetnoot(4). |
|