Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 413]
| |
XXVI. Bonifacius laatste Prediking onder de Friezen.Bonifacius leefde niet lang na deezen tyd. Hy was nu reeds tot hoogen ouderdom gekomen; en vondt goed, voor zynen dood, de Friezen, onder welken hy, van tyd tot tyd, het Evangelie gepredikt hadt, nog eens te gaan bezoeken. Men vindt aangetekend, dat hy, omtrent den Vegtstroom, in eene plaats, Attingohem, misschien Agttienhoven, genaamd, voorheen, reeds drie jaaren, zyn verblyf gehouden, en zekeren Gembert, tot zynen eersten Discipel, gehadt hadt. Ook hadt hy, ten Zuiden en ten Oosten van het Meer Almari, waarschynlyk de Zuiderzee, op meer dan eene plaats, het Evangelie gepredikt, zig, hier en daar, eenen geruimen tyd ophoudendeGa naar voetnoot(n). Nu ondernam hy, den Ryn afgezakt zynde, langs de Westfriesche Meeren, niet zonder gevaar, eenen togt over de Zuiderzee. Behouden in het tegenwoordig Friesland aangekomen, predikte hy, met hulp zyner Reisgezellen het Evangelie met zo gewenschten uitslag, dat 'er veele duizenden van mannen, vrouwen en kinderen gedoopt, en een groot getal van Kerken gestigt werdenGa naar voetnoot(o). Eerlang begaf hy zig naar Dokkum, gelegen aan den stroom Bordine of Borndiep, die toen, gelyk wy bovenGa naar voetnoot(p) reeds aangemerkt hebben, de eilanden Oostergo en Westergo van een scheidde. Hier liet hy tenten opslaan voor zig en de zynen, en hieldt 'er zig, ee- | |
[pagina 414]
| |
nigen tyd, op, met prediken en doopen.Ga naar margenoot+Doch op den vyfden van Zomermaand des jaars zeven honderd vier en vyftig, dag, dien hy geschikt hadt, om den nieuwlings gedoopten, de handen op te leggen, ziet hy zig, in den vroegen morgen, van een groot deel der ongeloovige Friezen overvallen. Zyne bedienden loopen terstond te wapen, om geweld met geweld te keerenGa naar voetnoot(5). Men zag een vreeslyk bloedbad te gemoet, toen Bonifacius, te voorschyn komende, zyn | |
[pagina 415]
| |
volk tot het afleggen der wapenen, de Geestelykheid tot lyden vermaande. Wel haast viel toen de woedende menigte op den Bisschop zelven aan. Hy werdt, nevens drie en vyftig der zynen, ongelukkiglyk van 't leven beroofdGa naar voetnoot(q). Onder deezen, was ook zekere Doban of EobanGa naar voetnoot(r), dien Bonifacius te vooren aangesteld hadt, om hem, in de bestieringe des Utrechtschen Bisdoms, behulpzaam te zynGa naar voetnoot(s), waarom hy, by sommige Schryvers, den naam van Bisschop draagtGa naar voetnoot(t). De roofzieke Friezen vielen vervolgens in de tenten der Predikers, sleepten de kisten met boeken, die zy waanden met geld gevuld te zyn, naar de schepen van Bonifacius, alwaar zy den voorraad van wyn en eetwaaren plonderden en te lyf sloegen. De Boeken werden ten deele in eenen poel gesmeeten, ten deele langs 't veld verstrooid. Men wil, dat drie der zelven, nog tot dee- | |
[pagina 416]
| |
zen dag toe, overgebleeven zyn, en in de Abtdye van Fulda, in 't Aartsbisdom van Ments, in 't jaar zeven honderd vier en veertig, door Bonifacius gestigtGa naar voetnoot(v), bewaard worden. De dood van Bonifacius werdt, door de Kristenen van deezen oord, strengelyk op de ongeloovigen gewrooken. Sommigen hebben, uit oude Schryvers, te boek gesteld, dat zeker Bevelhebber der Franken over de Landstreek omtrent de Eems, met eenig Krygsvolk, over de Lauwers trok, en de moorders van Bonifacius genoegzaam allen van 't leven beroofdeGa naar voetnoot(w). Ook verhaalt men, dat Radboud de II, die, ten deezen tyde, over de Friezen bewesten de Lauwers regeerde, zig verdagt gemaakt hebbende, dat hy de hand in het ombrengen der Geloofs-Leeraaren gehadt hadt, of met geweld verjaagd, of uit eigen beweeging en vreeze voor erger, naar de Saxers, en van daar naar de Deenen in Jutland geweeken is, alwaar hy zig, langen tyd, onthouden heeftGa naar voetnoot(x). Het lyk van Bonifacius werdt midlerwyl eerst over de Zuiderzee naar Utrecht gebragt, en aldaar ter aarde besteld; doch kort daar na, door de Geestelykheid van Ments, niet zonder eenige tegenstribbeling van den Stadvoogd en Gemeente van Utrecht, uit het Graf geligt, naar Ments gevoerd, en eindelyk, in de Abtdye van Fulda, volgens zyne uitdrukkelyke begeer- | |
[pagina 417]
| |
teGa naar voetnoot(y), begraavenGa naar voetnoot(z). Dusdanig was het einde van den beroemden Geloofsprediker deezer Landen. Men hadt zynen Marteldood zo dra in Engeland niet vernomen, of men besloot, in eene algemeene Vergadering der Geestelykheid, den dag van zyn sterven, jaarlyks, plegtiglyk te vierenGa naar voetnoot(a). De waarheid van dit omkomen, die op menigvuldige getuigenissen rust, wordt nog bevestigd, door eenen Brief van zekeren Bisschop Milret, omtrent een jaar na den dood van Bonifacius geschreevenGa naar voetnoot(b). Van Bonifacius verrigtingen in Friesland, en van de agting, die hy daar by de nieuwbekeerden gehad heeft, kan men eenigszins oordeelen uit meer dan zeventig byzondere giften, allen of meest allen door de voornaamste Friezen, weinige jaaren na, en ten deele, zo 't schynt, ook voorzynen dood, aan hem, ten behoeve der Abtdye van Fulda, gedaan: van welke giften nog egte Gedenkschriften voor handen zynGa naar voetnoot(c). Behalven een goed getal van Brieven, zyn 'er ook nog zes en dertig Kerkelyke Inzettingen van Bonifacius in wezenGa naar voetnoot(d), voornaamlyk het gedrag der Bisschoppen en Priesteren betreffende. Eenige jaaren hier na, vielen de SaxersGa naar margenoot+ | |
[pagina 418]
| |
wederom af van de Franken. Pipyn trok met een magtig Leger in hun Land. Zy verdedigden zig dapperlyk uit hunne Vestingen. Eindelyk werden zy overwonnen, en genoodzaakt te belooven, dat zy jaarlyks, op de algemeene Vergadering des Ryks, drie honderd paarden tot eene Schatting zouden opbrengenGa naar voetnoot(e). Doch hoe weinig zy hier in hun woord hielden, zal ons 't gevolg deezer Historie leeren. Pipyn ondertusschen den Koning der Longobarden Astolf genoodzaakt hebbende, om den Paus het deel van Italie, 't welk men sedert den Kerkelyken Staat genoemd heeft, plegtiglyk af te staanGa naar voetnoot(f), en verscheiden' andere merkwaardige overwinningen hebbende behaald, overleedt te Parys, op den vier en twintigsten van HerfstmaandGa naar margenoot+des jaars zeven honderd agt en zestigGa naar voetnoot(g), nalaatende twee Zoonen, Karel en Karoloman, die, met eenpaarige stemmen der Franken, tot Koningen verheeven zynde, het Ryk onder zig verdeelden. Karoloman viel Oostfrankryk, en al wat zyn Oom en Naamgenoot eertyds bezeten hadt; Karel al het overige ten deelGa naar voetnoot(h). Karoloman egter bestierde zyn Ryks aandeel niet lang. Hy overleedt op den vierden van WintermaandGa naar margenoot+des jaars zeven honderd een en zeventigGa naar voetnoot(i). Karel, die, sedert, by den naam van Karel den Grooten, vermaard geworden is, | |
[pagina 419]
| |
maakte zig, onaangezien Karoloman kinderen nagelaaten hadt, met toestemming der voornaamste Frankische Grooten, terstond van alle zyns Broeders Staaten MeesterGa naar voetnoot(k). |
|