Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXII. Levensbyzonderheden van Bonifacius.In den aanvang zyner Regeeringe, gaf hy aan Bonifacius, Bisschop van Ments, bevel, om eenen nieuwen Bisschop van Utrecht in te wydenGa naar voetnoot(h), die, terstond daar op, Gregoor, eenen Trierenaar van Vorstelyke afkomst, met het Bisdom, voorzagGa naar voetnoot(i). DeezeGa naar margenoot+Bonifacius, een Engelsche of Schotsche Monnik, ook Winfrid genaamd, was, al in 't jaar zeven honderd zeventien, herwaards overgekomen. Hy hadt zig, eerst, eenigen tyd, te Wyk te Duurstede opgehouden. Van daar was hy naar Utrecht te rug gekeerd, en hadt Koning Radboud, die toen met Karel Martel in Oorlog was, te vergeefs vermaand, om de Afgodery te laaten vaaren. Na een verblyf van weinige dagen, was hy wederom naar zyn Vaderland ver- | |
[pagina 384]
| |
trokken; doch eerlang van daar, naar Rome gereistGa naar voetnoot(k), alwaar hem Paus Gregoor de II. in 't jaar zeven honderd negentienGa naar voetnoot(l), volle magt gegeven hadt, om het Evangelie onder de Ongeloovigen in Germanie te predikenGa naar voetnoot(m), schryvende te gelyk Brieven, niet alleen aan de Geestelykheid en geloovigenGa naar voetnoot(n); maar aan het gantsche Volk der TuringersGa naar voetnoot(o), als mede aan het Volk van het Landschap der oude SaxersGa naar voetnoot(p), onder welken, men de Friezen moet agten begreepen te zynGa naar voetnoot(q); vervuld met vermaaningen, aan de Kristenen tot standvastigheid, aan de ongeloovigen tot omhelzinge der Evangelieleere, aan allen, tot het aanneemen van Bonifacius, voor hunnen Herder en Leeraar. Bonifacius, van Rome, door Tirol en Beyere, in Turingen, en na een kort verblyf, in Frankryk gekomen, hadt hier vernomen, dat Radboud overleeden en Utrecht wederom in de magt der Franken geraakt was. Men oordeelde, dat hy, by deezen dood, zo veel belang hadt, dat men hem, omtrent deezen tyd, Brieven toezondt, in welken, God gedankt werdt ‘dat Hy Radboud, den Vyand der algemeene Kerke, als voor 's Bisschops voeten, ter aarde geworpen hadtGa naar voetnoot(r)’. Ter- | |
[pagina 385]
| |
stond hier op, was ook de voorige yver, om het Evangelie onder de Friezen te prediken, wederom in hem opgekomen. Te schepe den Ryn afgezakt zynde, hadt hy te Utrecht voet aan Land gezet, en was beleefdelyk van Willibrord ontvangen, dien hy, drie jaaren, bygestaan hadt, in het draagen van den last der Bisschoppelyke bedieninge, in het verdelgen van Afgods-tempels, in het stigten van Kerken en in 't prediken der EvangelieleereGa naar voetnoot(s). Vervolgens naar Rome ontbooden, was hy, op den dertigsten van Slagtmaand des jaars zeven honderd drie en twintig, tot Bisschop verheeven: en, met Brieven van voorschryving, onder anderen aan Karel MartelGa naar voetnoot(t), te rug gezonden zynde, was hy, door deezen, terstond in bescherming genomenGa naar voetnoot(v), in 't jaar zeven honderd zeven en dertig, met het opengevallen Bisdom van Ments beschonkenGa naar voetnoot(w), en naderhand, door Paus Gregoor den III., tot de waardigheid van Aartsbisschop verheevenGa naar voetnoot(x), zonder dat hem egter eenigen byzonderen Aartsbisschoppelyken zetel toegevoegd werdt. Na 't overlyden van Willibrord, heeft hy het Utrechtsch Bisdom, in de hoedaanigheid, zo 't schynt, vanGa naar margenoot*Hulp bisschop, bestierdGa naar voetnoot(y), waarom hy door- | |
[pagina 386]
| |
gaans, als tweede Bisschop van Utrecht aangemerktGa naar voetnoot(z), en zelfs, in openbaare schristen, met dien naam benoemd wordtGa naar voetnoot(a). Hy gaf zig, somtyds, den titel van Universalis Ecclesioe Legatus Germanicus & Servus Sedis Apostolicoe: dat is, Zendeling der Algemeene Kerke in Duit schland en Dienaar des Apostolischen StoelsGa naar voetnoot(b). Ga naar margenoot+ Nademaal een aanzienlyke Bondel Brieven, van en aan Bonifacius en eenige anderen ten zynen tyde geschreeven, ons vry wat lichts geeven, wegens den Staat van den Godsdienst deezer Landen en de Leer- en handelwyze van onzen Bisschop, zal 't niet ondienstig zyn, van dit alles eenig omstandig verslag te doen. Bonifacius vondt, al op zyne eerste aankomst, Kristenen hier te lande. Zy waren 'er, ten tyde van Willibrord, en hoe veel vroeger, is met geene zekerheid te zeggen. Doch hun getal was thans nog zeer gering, in vergelyking van dat der ongeloovigen. Zelfs nam het, op veele plaatsen, meer af dan toe, door dien de geloovigen geduuriglyk, tot de voorige Afgoderye, werden aangelokt. En weinigen waren 'er standvastig genoeg, om deeze verzoekingen te wederstaanGa naar voetnoot(c). Veelen vervielen tot het oud bygeloof, of paarden den Afgodendienst met de belydenis der waarheid. Hier in werden zy van hunne Priesters voorgegaan. Men zag deezen dan eens bezig | |
[pagina 387]
| |
met doopen, naar de wyze der KristenenGa naar voetnoot(d), dan met het offeren van stieren en bokken aan JupiterGa naar voetnoot(e) en andere Heidensche AfgodenGa naar voetnoot(f), en met het eeten van 't gene den Afgoden geofferd was: 't welk sommigen, door het maaken van een kruis, meenden te konnen heiligenGa naar voetnoot(g). Men vondt Kristenen, die hunne slaaven den Heidenen verkogten, om opgeofferd te wordenGa naar voetnoot(h). De onbeschaafde menigte hadt, met het aanneemen van den Kristelyken Godsdienst, de oude woestheid niet konnen afleggen. Voor een overblyfsel deezer woestheid houd ik, 't welk by de Pausen van deezen tyd, als eene afschuwelyke zonde werdt aangemerkt, dat de Kristenen deezer landen het vleesch van wilde, zo wel als van tamme, paarden greetiglyk atenGa naar voetnoot(i). Ook aten zy gaarne raauw spek; daar zy 't, volgens de Pausselyke Instellingen, of gekookt, of gerookt, immers niet, dan na 't Paaschfeest, raauw eeten mogtenGa naar voetnoot(k). Onder deeze onbeschaafde Nieuwbekeerden, waren de Priesters weinig in getal, en somtyds aan grove gebreken schuldigGa naar voetnoot(l); zo dat Bonifacius, in eenen zyner BrievenGa naar voetnoot(m), de bestraffingen der Israëlitische Priesteren, door de oude Profeeten, op hen past. Elders ver- | |
[pagina 388]
| |
klaart hy, dat sommige Diakenen, van vroeg af aan, in allerlei ontugt, geleefd, en verscheiden' byzitten gehouden hadden; en des onaangezien tot de Priesterlyke, ja zelfs tot de Bisschoppelyke waardigheid verheeven warenGa naar voetnoot(n). Ook vondt men 'er, onder de Bisschoppen, die, schoon zy zig van Hoererye zuiver verklaarden, van Dronkenschap, van kwaadspreekendheid en andere gebreken niet konden vrygekeurd wordenGa naar voetnoot(o). Van minder belang was, schoon ook strydig met de Inzettingen der Kerke, dat zy ter jagt gingenGa naar voetnoot(p). Sommigen, dat nog meer afgekeurd werdt, trokken ten stryde, en ontzagen zig niet, in openbaaren Oorlog, het bloed der Heidenen, ja dat der Kriftenen zelven, te helpen vergietenGa naar voetnoot(q). Welk gedrag van den Paus Zacharias zo zwaar gewoogen werdt, dat hy daar aan de overwinningen toeschreef, welken de Heidenen, van tyd tot tyd, op de Kristenen behaalden. "Hoe zoudt gy, schreef hy, in eenen algemeenen Brief, aan de Geestelyken en Weereldlyken onder 't Frankisch gebied ‘de zeege behaalen konnen, daar de Priefters het één uur het Heilige bedienen, en het ander uur de Kristenen, wien zy dit bedienen moesten, of de Heidenen, wien zy Kristus moesten prediken, met hunne eigen' schenzieke handen ombrengenGa naar voetnoot(r)?’ | |
[pagina 389]
| |
Ook sloeg op het ongeregeld gedrag der Kerkelyken de vermaaning, die, omtrent deezen tyd, door Lullus, den Opvolger van Bonifacius in 't Bisdom van Ments, aan zekeren Abt Gregorius gedaan werdt. ‘Laat ons, schreef hy, de kostelyke kleederen, de vet gevoerde paarden, de sperwers, de valken met kromme klaauwen, de scherpbytende honden, het blinkend goud en zilver veragten. De zagte matrassen voegen ons niet. Wy behoorden ons onze hoofdkussens liever van mannen dan van gewydde maagden te laaten toereiken. Vooral moeten wy de onvoorzigtige gemeenzaamheid met vreemde vrouwen myden: wy worden ligter door heimelyke dan door openbaare verzoeking verleid, wanneer wy niet wel op onze hoede zyn. Het gedruis van menigvuldige dienstboden moet, door stille onderhandelingen over Gods woord, verdreeven worden enz.Ga naar voetnoot(s). In het leeren en doopen, werden, door deeze Geestelyken, ook eenige ongeregeldheden begaan. Men vondt 'er, die beweerden, dat men een Kristen kon worden, zonder gedoopt te zynGa naar voetnoot(t). Verscheiden', die van Priesters, welken nog op Heidensche wyze durfden offeren, gedoopt waren, moesten wederom herdoopt wordenGa naar voetnoot(v). Bonifacius was zo kiesch op dit stuk, dat hy, in Beiere zynde, menschen herdoopte, om dat zy, van eenen Priester, die zyne | |
[pagina 390]
| |
tong niet wel naar de latynsche taale buigen kon, in nomine patria & filia & spiritus sancti, in plaats van, in nomine patris & filii & spiritus sancti, gedoopt waren; hoewel 's Bisschops gedrag, hier in, van den Paus werdt afgekeurdGa naar voetnoot(w). In 't stuk der Leere, werden veelen niet regtzinnig geoordeeld. Van tyd tot tyd, kwamen 'er Geestelyken uit Britanje herwaards, die gehouden werden Heidensche Leeringen en Plegtigheden voor te staanGa naar voetnoot(x). Ook vondt men Afrikaansche Kerkelyken, die of voor Manicheërs, of voor Donatisten gingenGa naar voetnoot(y). Behalven deezen, waren 'er inboorlingen, die vreemde gevoelens dreeven. Ook waren 'er veele Priesters, die, naar 't oordeel der Roomsche Kerke, geene wettige zending hadden. Van sommigen wist men niet, of zy van Bisschoppen geordend waren, of nietGa naar voetnoot(z). Van anderen, was 't zeker genoeg, dat zy geene wettige ordening hadden, en deeze laatsten maakten den grootsten hoop uit. Zy hadden 't oor van 't gemeen, en leefden buiten opzigt van eenigen Bisschop. 't Volk, dat hun aanhing, kwam, niet in de openbaare Kerken; maar buiten, in eenzaame plaatsen, of in boeren-wooningen, by een. Men wil, dat deeze Leeraars de gewoonte niet hadden om den Doopelingen, schoon derzelver jaaren zulks toelieten, eenige belydenis des Geloofs te leeren of af te | |
[pagina 391]
| |
vorderen. Ook tekenden zy hen, voor den Doop, niet met het KruisGa naar voetnoot(a). Met één woord, het gedrag en de leer der meeste Priesteren hier te lande, die geene Bisschoppelyke, veel min eene Pausselyke zending hadden, moet Kerkelyken, die, gelyk Bonifacius, hun gezag van den Roomschen stoel ontleenden, in veele opzigten, gestooten hebben. Onze Bisschop klaagt ook, in verscheiden'Ga naar margenoot+zyner Brieven, bitterlyk, over de smert, die hem, door de valsche broeders, werdt aangedaan, en hem dieper trof, dan de moeite, welke hy met de ongeloovigen hadtGa naar voetnoot(b). De zwaarwigtigheid van den arbeid, dien hy op zig hadt genomen, drukte hem ook zo zeer, dat hy, dikwils, den raad en voorbede zyner Broederen en Zusteren oordeelde nodig te hebben, en by herhaalinge verzogtGa naar voetnoot(c). Meermaalen vervoegde hy zig ook aan de hooge Overheden, om onderstand te verwerven. Men heeft, onder anderen, eenen Brief van hem, gerigt aan Gripo, Zoon van Karel Martel, behelzende een verzoek, om de Geestelyken in Turingen, tegen het geweld der Heidenen, te beschermenGa naar voetnoot(d). In eenen anderen Brief, verklaart hy ‘dat hy, zonder hulp van den Vorst der Franken, [Karel Martel], noch de Heidensche plegtigheden afschaffen, noch de Geestelykheid | |
[pagina 392]
| |
beschermen, noch het volk regeeren kon.’Ga naar voetnoot(e). Ook vindt men getuigd, dat 'er, omtrent den jaare zeven honderd en veertig, door toedoen van Bonifacius niet alleen, maar ook van Karel, Vorst der Franken, honderd duizenden tot het Geloof gebragt warenGa naar voetnoot(f). De Bisschoppen van Rome hielpen hem inzonderheid, in het dempen der Ketteryen en het veroordeelen der doolenden. In 't jaar zeven honderd vyf en veertig, hadt hy, na 't houden eener Kerkelyke Vergadering, twee Ketters, Adelbert en Klemens, van hun Priester-ampt afgezet, en door bevel der Frankische Vorsten, Karoloman en Pipyn, in de gevangenis doen werpenGa naar voetnoot(g). Adelbert was eenGa naar margenoot*Frank, Klemens een Schot van geboorte. Adelbert beweerde, dat men den Apostelen en Martelaaren geene Kerken behoorde toe te wyden. Hy regtte ondertusschen Kruisjes en Bedehuisjes op, langs de beeken, en in de velden, en waar hy 't maar goedvondt, en hieldt hier, in plaats van in de gewoone Vergaderplaatsen, Godsdienstige Byeenkomsten. Hy gedoogde niet, dat iemant zyne zonden voor hem beleedt. Zelfs vindt men getuigd, dat hy zou voorgegeven hebben, elks zonden te kennen, die hy, zonder dat ze beleeden werden, zou hebben durven vergeeven. Ook zegt men, dat hy zig den naam van Apostel gaf. Wat Klemens aangaat; men beschuldigde hem van kleinagting voor de Kerkregels. Ook durfde hy de gevoe- | |
[pagina 393]
| |
lens van Hieronimus, Augustinus en Gregorius wederleggen. Vreemde stellingen hadt hy, zegt men, over de Goddelyke Voorschikking. Hy dreef, dat Kristus, ter Helle neder gedaald zynde, beide ongeloovigen en geloovigen verlost hadt; behalven andere leeringen, welken men hieldt met het algemeen Geloove te stryden. Deeze luiden stonden diep in de gunst des gemeenen volks: inzonderheid Adelbert. Zo dra was hy niet gevat, of de gemeente riep, dat men haar eenen Apostel, eenen voorstander, eenen voorbidder, eenen wonderwerker ontrukt hadt. Bonifacius zogt zyn bedryf, derhalven, door 's Paussen gezag, te billykenGa naar voetnoot(h). Ook beriep Paus Zacharias eene Vergadering van Bisschoppen en andere Geestelyken te Rome, in welke Adelbert en Klemens veroordeeld werden. Vooraf hadt men een geschrift gelezen, vervattende het Leven en de stellingen van Adelbert, door hem of iemant der zynen opgesteld. Jammer is 't, dat men ons van het zelve niet meer dan het begin bewaard heeft: hadt men 't geheel, men zou van 's mans gevoelens beter konnen oordeelen. Ook was 'er een Gebed van hem overwoogen, in 't welk, boven al werdt afgekeurd, dat hy de Engelen, met naamen, die, zo men dagt, eer den boozen geesten eigen waren, hadt aangeroepen. De meesten oordeelden, dat deeze schriften verbrand behoorden te worden. Doch de Paus wederhieldt zulks, beweerende, dat menze, ter beschaaminge der Ketteren, bewaa- | |
[pagina 394]
| |
ren moestGa naar voetnoot(i). Ondertusschen was de zaak van Adelbert en Klemens hier mede nog niet afgedaan. Eenige maanden laater, schreef Paus Zacharias eenen Brief aan Bonifacius, waarby hy hem verzoekt, de zaak derGa naar voetnoot(7) afgezette Bisschoppen op nieuws ter overweeging van eene Kerkelyke Vergadering te brengen; en zo zy hier na, schryft hy, nog hardnekkiglyk hunne onschuld blyven beweeren, moeten ze, verzeld van twee of drie bekwaame Priesters, naar Rome gezonden wordenGa naar voetnoot(k). Hoe 't met deeze zaak afgeloopen, en wat 'er van Adelbert en Klemens eindelyk geworden zy, is my niet gebleeken. Alleenlyk vind ik nog, dat Pipyn, in eene Byeenkomst, te Soissons, omtrent deezen tyd, ge houden, bevel heeft gegeven, dat de Kruisjes, die Adelbert, hier en daar, opgeregt hadt, verbrand zouden wordenGa naar voetnoot(l). Ga naar margenoot+ Ondertusschen ziet men, uit dit staaltje, op welk eene wyze, Bonifacius tegen de doolenden yverde. Voorts was hy even vlytig bezig, om de Gemeente in orde te houden. Van tyd tot tyd, hieldt hy Kerkelyke Vergaderingen, in welken verscheiden' vaststellingen, de Kerkentugt betreffende, gemaakt werden. Onder anderen, beschreef | |
[pagina 395]
| |
Karoloman eene Kerkelyke Byeenkomst, tegen den een en twintigsten van Grasmaand des jaars zeven honderd twee en veertig, de eerste, die men, in den tyd van tagtig jaaren, in Frankryk gehouden hadtGa naar voetnoot(m), op welke verscheenen Bonifacius, Aartsbisschop van Ments, Burchard, Bisschop van Wurtsberg, Regenfrid, Bisschop van Keulen, Wintanus, Bisschop van Buriberg, Willibald, Bisschop van Egstad, Debban, misschien Eoban, Hulpbisschop van UtrechtGa naar voetnoot(n), en Eddan, Bisschop van Straatsburg, nevens der zelver Priesters. In deeze Byeenkomst, werdt beslooten, dat men, jaarlyks, eene diergelyke houden zou. Voorts werdt den Geestelyken verbooden te jaagen en den Kryg te volgen. Den Bisschoppen werdt bevolen, met behulp derGa naar margenoot†Graaven, die Verdedigers der Kerke waren, de Heidensche gebruiken van onder de Kristenen te weeren: vooral de offerhanden, die, naast de Kerken, op Heidensche wyze, aan de Heilige Martelaars en Belyders gedaan werden: ook de heillooze vuuren,Ga naar voetnoot(8) Nood- | |
[pagina 396]
| |
vuur genaamd. Nog werdt de boete geregeld voor Priesters, Monniken en Nonnen, die tot Hoerery vervielen. Ook werdt den Priesteren en Diakenen gelast, geeneGa naar margenoot*korte rokken, gelyk de Leeken, maar lange overrokken te draagenGa naar voetnoot(o). Meer andere wetten werden hier gemaakt; doch zy werden kwalyk onderhouden. Immers Bonifacius klaagt, in eenen zyner Brieven, dat hy goede verwagting van deeze Kerkvergadering gehadt hadt; doch dat 'er weinige of geene vrugt van gekomen wasGa naar voetnoot(p). In eene volgende Kerkvergaderinge te LiftineGa naar voetnoot(9) op den eersten van Lentemand, zo sommigen agten in 't jaar zeven honderd drie en veertig, doch veelligt eenige jaaren laater gehouden, werden de Vast-stellingen der voorige bevestigd, en eenige nieuwe wetten gemaaktGa naar voetnoot(q). In eene Kerkvergadering, die, zo 't schynt, nog voor deeze gehouden werdt, deedt men belydenis van het algemeen Geloof, en van de eenigheid met en onderwerping aan de Roomsche Kerke | |
[pagina 397]
| |
en den Stedehouder van Petrus. Ook besloot men dat de Aartsbisschoppen voortaan het Pallium of den Aartsbisschoppelyken mantel van den Paus zouden moeten verkrygen. Voorheen waren ze, zo 't schynt, enkelyk door 't gezag der Frankische Vorsten aangesteld geweest. Men maakte verscheiden' andere vaststellingen in deeze Vergadering, overeenkomstig met die, welken reeds te vooren gemaakt warenGa naar voetnoot(r). Wy hebben nu omstandig genoeg aangeweezen,Ga naar margenoot+hoe Bonifacius, in 't zuiveren en verbeteren der Kerke, te werk ging. Van zyne handelwyze, in 't bekeeren der Heidenen, hier te lande, vinden wy minder bescheids. Alleenlyk is 'er nog een Brief voor handen, door Daniel, Bisschop van Venta of Winchester, aan onzen Geloofsprediker geschreeven, behelzende eenige onderregtingen, omtrent de wyze, op welke hy de Heidenen tot het Geloof overhaalen moest. Waarschynlyk is het, dat Bonifacius zig van deeze onderregtingen bediend heest; alzo, uit eenen zyner Brieven, aan Bisschop Daniel gerigt, af te neemen is, dat hy veel agting voor des zelfs raad hadtGa naar voetnoot(s). Uit Daniels brief, blykt ten minsten, welke begrippen men zig, ten deezen tyde, van het prediken onder de Heidenen vormde. Bonifacius moest, zyns oordeels, ‘juist zyn werk niet maaken, om den ongeloovigen, de ongegrondheid der geslagtrekening hunner valsche Goden aan te toonen. Hy moest | |
[pagina 398]
| |
hun toegeeven, dat zy egt zyn kon; doch daar uit dan afleiden, dat deeze Goden een begin gehad hadden. Voorts moest hy hun vraagen, of zy meenden, dat de weereld een begin gehad hadt, of niet? Zeiden ze ja; dan moest hy onderzoeken, wie de zelve geschaapen hadt? en aantoonen, dat niet een' van hunne in der tyd geworden' Goden, met grond, voor den Schepper der weereld kon gehouden worden. Hy moest hen nog in verlegenheid tragten te brengen, door het doen van verscheiden' vraagen, als, wie de weereld bestierde, eer 'er hunne Goden waren? wie den eersten hunner Goden of Godinnen hadt voortgebragt? Of 'er nog Goden voortgebragt werden? en zoo neen; waarom niet? zo ja; of dan 't getal der Goden niet reeds oneindig geworden ware? Wie de magtigste onder alle deeze Goden ware? en zo dit onzeker geoordeelt wierdt; hoe veel gevaar men dan niet liep, om, door 't eeren van den minderen, den meerderen te hoonen? Of zy hunne Goden dienden, om hier, of om hiernamaals gelukkig te worden? Zo 't eerste, waar in toch de Heidenen gelukkiger waren dan de Kristenen? Wat voordeel zy toch den Goden, door hunne Offerhanden, toebragten, die alles onder hun gebied hadden? En beheerschten de Goden alles; waarom lieten zy de Heidenen dan door de Kristenen overweldigen? Behoefden zy Goden; waarom verkooren zy'er geene magtiger? Behoefden zy 'er geenen; waarom offerden zy dan? Zulke | |
[pagina 399]
| |
en veele diergelyke vraagen moest hy hun doen, niet op eene verwytende en tergende, maar op eene vriendelyke en zagtzinnige wyze; somtyds de Kristelyke Leer tegen hunne bygeloovigheden overstellende, op dat zy eer beschaamd dan verbitterd mogten worden. Wyders moest onze Geloofsprediker hier op aandringen, hoe toch de Goden konden geoordeeld worden, de regtvaardigen, in dit Leven, te beloonen, en de onrechtvaardigen te straffen; daar zy de Kristenen, die hunne beelden alomme om verre wierpen, en de gantsche weereld van hunnen dienst af keerig maakten, ongestraft lieten? Waar 't voorts by toekwam, dat de Kristenen vrugtbaare Landen, Wyn en Olie in overvloed voortbrengende, bezaten, terwyl de Heidenen, daar en tegen, in eenen kouden en dorren hoek des Aardbodems geplaatst waren? Hy moest hun ook voorhouden, dat de Kristenen de gantsche weereld regeerden, daar de Heidenen gering van getal en magt waren. Dat deeze groote verandering te weeg was gebragt, sedert de komst van Kristus, voor wiens tyd de Heidenen groot gebied in handen gehad hadden enz.Ga naar voetnoot(t). Ziet daar de redenen, welken Bonifacius zal gebruikt hebben, om de Heidenen deezer Landen tot het geloof te beweegen. Van der zelver gegrondheid of ongegrondheid, blyve het oordeel den opmerkenden Leezer aanbevolen. De Saxers en Friezen lieten zig ligter door hem overhaalen, om dat hy, | |
[pagina 400]
| |
gelyk zy zelven gewoon waren te zeggenGa naar voetnoot(v), met hen van eenen bloede herkomstig wasGa naar voetnoot(w). Menigvuldige Medearbeiders hadt Bonifacius in het werk der Bekeeringe, die hy overal heenen zondt, en die, behalven dat zy dikwils lyfsgevaar liepen, ook somtyds gebrek aan 't noodige hadden. ‘Myne Priesters, schryft onze Bisschop, in zekeren Brief aan den Priester Fulred, die zig digt aan de Heidensche grenzen onthouden, hebben nog ter naauwer nood brood om te eeten; doch het ontbreekt hun aan kleederenGa naar voetnoot(x)’. Deeze behoefte werdt ondertusschen, dikwils, van buitens Lands vervuld. Bonifacius ontving, van tyd tot tyd, inzonderheid uit de Engelsche Kloosters, kleederen, dekens en andere noodwendighedenGa naar voetnoot(y). Somtyds zondt men hem, onder anderen heel van Rome, een weinig Peper, Kaneel en andere speceryenGa naar voetnoot(z), die, in deezen tyd, zeer dierbaar waren. Zyne inkomsten zullen, vermoedelyk, in 't eerst niet groot geweest zyn. Zy werden in vier deelen verdeeld; waar van hy één voor zig zelf behieldt, één aan zyne Geestelykheid, en één aan armen en Pelgrims uitdeelde: het vierde bewaarde hy, tot het bouwen en onderhouden van KerkenGa naar voetnoot(a). Doch onze Bisschop hadt inzonderheid de Heilige Schriften en andere boeken nodig, | |
[pagina 401]
| |
om zig van zyn ampt behoorlyk te kwyten. Doorgaans schreef hy hierom aan de Kloosters in Engeland. Ook verzogt hy den bovengemelden Bisschop Daniel, om zeker Boek, vervattende zes Profeeten, in klaare en volkomen' Letters geschreeven, en door zynen overleeden Meester, den Abt Winbert, nagelaaten; alzo hy, door ouderdom reeds merkelyk zwakker van gezigt, de kleine en ineengetrokken' Letters niet langer onderscheiden konGa naar voetnoot(b). De Abtdis Edburg badt hy, t'eenigen tyde, voort te gaan, om, gelyk zy reeds begonnen hadt, de Brieven van Paulus voor hem uit te schryven, en met gouden Letters te versierenGa naar voetnoot(c). Hy bezat ook Verhandelingen over den Brief aan de Romeinen en den eersten aan de Korinters; doch zou 'er gaarne uitleggingen over de andere Brieven by gehadt hebbenGa naar voetnoot(d). Voorts waren de Brieven van Paus Gregorius den GrootenGa naar voetnoot(e) en de Werkjes van Beda by hem hoog geagt; van welke laatsten hy zo veelen verzamelde, als hy magtig worden konGa naar voetnoot(f). Veel moeite hadt hy ondertusschen, om de nodige schriften te bekomen. De Drukkonst was nog niet gevonden. Met het uitschryven verliep veel tyds. Somtyds klaagden de Kloosterlingen over de felle winterkoudeGa naar voetnoot(g), somtyds over de jigt, die hun | |
[pagina 402]
| |
het schryven belettedeGa naar voetnoot(h). Somtyds ontbrak het hun aan goed PergamentGa naar voetnoot(i). Veeltyds vondt men geene boeken dan die slegt geschreeven en dus bezwaarlyk te leezen warenGa naar voetnoot(k); zo dat 'er veel tyds en arbeids vereischt werdt, om tot eenige kennis van belang te geraaken. Bonifacius egter, met de bekwaamheid die hy hadt, en die van veelen hoog geroemdt werdtGa naar voetnoot(l), arbeidde vlytiglyk aan de bekeering der ongeloovigen en den opbouw der Gemeente. De schets, welke wy van zyn gedrag, uit de egtste stukken, die tot ons gekomen zyn, hebben gegeven, zal den Leezer hebben doen zien, welk een man hy geweest zy. Zy heeft ons de weereldlyke zaaken, voor eene poos, uit het oog doen verliezen. Wy hervatten den draad van ons verhaal. |
|