Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXI. Dood van Willibrord. Zyn Uiterste wil.Waarschynlyk is 't ondertusschen, dat de nederlaag der Friezen, van welke wy spreeken, de prediking der Evangelieleere in Friesland niet weinig bevorderd heeft. Doch Willibrord hadt geene gelegenheid meer, om 'erGa naar margenoot+lang in te arbeiden. Hy overleedt op den zesden van Slagtmaand des volgenden jaars, en werdt in de Abtdye van Epternach, by Trier, die hy, uit eene gifte van Irmina, Dogter van Dagobert den Il, gestigtGa naar voetnoot(q), en in welke hy zig veeltyds opgehoudenGa naar voetnoot(r) hadt, begraavenGa naar voetnoot(s). In zynen Uitersten wil, die nog voor handen is, vindt men eene optelling der goederen, welken hem, door de vrygebooren' Franken en eenige grooten onder de zelven, geschonken waren. Binnen Antwerpen, was hem eene Kerk met het gene 'er toe behoorde, benevens een derde van den tol en nog drieGa naar margenoot*hoeven of dorpenGa naar margenoot†, door zekeren Ro- | |
[pagina 379]
| |
hing, geschonkenGa naar voetnoot(t). Heribald, een Geestelyke, hadt hem begiftigd met eene Kerk in 't Land Marsum, alwaar de Maas in Zee stort, en met zekere plek Lands, of Moeras daar toebehoorendeGa naar voetnoot(4). Van Angilbald was hy beschonken met de hoeve Wadradoch of Waderlo in 't Landschap Taxandrie aan de Rivier de DommelGa naar voetnoot(v). In 't zelfde Landschap, hadt hem Ansbald begiftigd met zyn aandeel in de hoeve Busloch of Haaslaos, en met nog een hoeve | |
[pagina 380]
| |
Diosna of Diesen genaamd en op den stroom Digena gelegenGa naar voetnoot(w). De Nonne Berthinde of Bertilinde hadt hem beschonken met haar gantsche aandeel in de hoeve Bobanschot of Hoccascaute, al mede in Taxandrie gelegenGa naar voetnoot(x). Van Henrik hadt hy een gedeelte van de hoeve Pieplo gekreegen, en van EngelbertGa naar voetnoot(y) deszelfs gantsche aandeel in de hoeve Hineslooten, benevens de gantsche hoeve Alphen, in 't Landschap TaxandrieGa naar voetnoot(5). Thietbald hadt hem zekere Kerk geschonken, gelegen in 't Dorp Montnaheim en Araride genaamd. Van den doorlugtigen Hede- | |
[pagina 381]
| |
nusGa naar voetnoot(z) was hy begiftigd met deszelfs aandeel in zekere hoeve *, in Turingasne.Ga naar margenoot+ De goederen door Pipyn, door Plechtrude zyne Gemaalin en door Karel zynen Zoon, aan Willibrord geschonken, worden wel in den Uitersten wil niet duidelyk genoemd; doch uit de Giftbrieven zelvenGa naar voetnoot(a) blykt, dat 'er de goederen, in en om Utrecht, tot de Koninglyke Schatkist behoorende, en de aangeslaagen' goederen van Graaf Everard in de Betuwe onder begreepen geweest zyn. Ook leest men, in egte Gedenkschriften der elfde EeuweGa naar voetnoot(b), dat de Moederkerken Vlaardingen, Kerkwerve, Velzereburg of Velzen, Heilegelo of Heilo en Pethem of Petten, door Karel, en deszelfs geloovige Voorouders, aan Willibrord geschonken geweest zyn. Alle deeze goederen, of de meesten werden nu by deezen Uitersten wil, aan de Abtdye van Epternach gemaaktGa naar voetnoot(c). Wy maaken 'er te liever een weinig omstandiger gewag van, om dat deeze goederen, of allen of voor een groot gedeelte, door Gerard, Abt van Epternach, in den jaare elf honderd zes en vyftig, wederom aan Dirk den VI, Graave van Holland, by vermangeling, zyn afgestaan gewordenGa naar voetnoot(d). En gelyk uit deezen Uitersten wil af te nee- | |
[pagina 382]
| |
men is, dat veele of de meeste goederen des Bisschops aan zyn geliefd Klooster te Epternach, en niet aan de Utrechtsche Kerke weggeschonken zyn; zo ziet men 'er ook uit, dat dezelven grootendeels in Brabant, alwaar het Landschap Taxandrie gezogt moet worden, in Holland en in Gelderland, gelegen zyn geweest. Karel Martel, de Groothofmeesterlyke waardigheid meer dan zes en twintigjaaren, met roem, ten minsten naar 't oordeel der WeereldlykenGa naar voetnoot(6), bekleedhebbende, overleedtGa naar margenoot+op den twee en twintigsten van Wynmaand des jaars zeven honderd een en veertigGa naar voetnoot(e). Op zyn sterfbedde, verdeelde hy het Ryksbewind, ten overstaan der Frankische Grooten, onder zyne twee wettige Zoonen, Karoloman en Pipyn. Den eersten werdt het bestier over Oostfrankryk, Alemannia en Turingen opgedraagen. Pipyn kreeg het bewind over Westfrankryk, Burgondie en Provence. Deez' stelde, in de plaats van Theodorik den III, die in 't jaar zeven hon- | |
[pagina 383]
| |
derd zeven en dertig overleeden was, en na wiens dood niemant den naam van Koning gevoerd hadt, Childerik den III, die, zo men wil, van Koninglyke afkomst was, op den Westfrankischen TroonGa naar voetnoot(f), terwyl hy zelf, met een volstrekt gezag, over Childeriks Ryks aandeel heerschte. Karoloman vondt zelfs niet eens goed, den Koninglyken titel aan iemant op te draagen: hy regeerde, op zynen eigen' naam, en noemde zig Hertog en Prins der FrankenGa naar voetnoot(g). |
|