Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 363]
| |
ten, onaangezien de Predikers door Pipyn gehandhaafd werden; maar Radboud ondernam zelfs, gelyk van ouds, van tyd tot tyd, de grenzen des Frankischen gebieds, door onverhoedsche invallen, te ontrusten, betoonende dus de zigtbaarste kleinagting van 't gezag der Franken, van welken hy afhanglyk gemaakt wasGa naar voetnoot(e). 't Schynt dat hy, om zyne banden te vaster te leggen, een verdrag aangegaan hadt, met zekeren Everard, Heer van zeker Dorp of Landgoed, Elst genaamd, en in de Betuwe gelegen. Ten minsten men vindt Everard, in egte gedenkstukken van deezen tyd, beschuldigd, dat hy zig verbonden hadt met de OngeloovigenGa naar voetnoot(f), welke geene anderen dan de Friezen schynen geweest te zyn. Doch wat hier van zyn moge; Pipyn besloot eerlang de Friezen te beoorlogen. Omtrent de vesting Dorestat, datGa naar margenoot+is, Duurstede aan den Ryn, en niet Batenburg aan de Maaze, gelyk sommigen schryvenGa naar voetnoot(g), viel een hevig gevegt voor. De Friezen kreegen de nederlaag. Radboud werdt op de vlugt gedreeven en genoodzaakt diep in Friesland te wyken. Pipyn en de Franken keerden, ryklyk met buit belaaden, te rugGa naar voetnoot(h). Men wil, dat de stad of sterkte Utrecht, by deeze gelegenheid, Pipyn in handen vielGa naar voetnoot(i). De goederen van Everard | |
[pagina 364]
| |
werden toen ook allen, ten behoeve van de Koninglyke Schatkist, verbeurd verklaard, eerlang aan Pipyn, en door deezen seedert aan zynen natuurlyken Zoon Karel, weggeschonkenGa naar voetnoot(k). De Friesche kryg is, naar alle waarschynlykheid, ten deezen tyde, met een verdrag, geëindigd: alzo men, niet lang hier na, gemeld vindt, dat Grimoald, tweede Zoon van Pipyn by zyne Gemaalin Plechtrude, een Huwelyk aangegaan heeft met Theudesinde, Dogter van den Frieschen Koning RadboudGa naar voetnoot(l). Vermoedelyk is dit Huwelyk eene van de voorwaarden des verdrags geweest. Willibrord en zyne Medgezellen voeren toen wederom voort met prediken. Te UtrechtGa naar margenoot+werdt, omtrent deezen tyd, zo men wil, een Bedehuis en een Doopvont gebouwd. Zwitbert, één der Medgezellen van Willibrord, en reeds tot Bisschop verheevenGa naar voetnoot(m), zou thans ook verscheiden' Kerken hier te Lande ingewyd hebben, als te Duurstede, te Woudrichem, te Ryswyk, in Haagestein, te Zandwyk, te Malsen, te Oud Heusden, te Schoonderwoerd, te Arkel, en op eenige andere plaatsen. Pipyn gaf hem een Eilandje in den Ryn, toen Weerd en sedert Keizersweerd genaamd, alwaar hy een Klooster gestigt heeft. Te vooren hadt hy den Boruktuarien of Bruk- | |
[pagina 365]
| |
teren het Evangelie geprediktGa naar voetnoot(n). Hy is, in 't jaar zeven honderd en zeventien, te Weerd overleedenGa naar voetnoot(o). Theodorik de III, na eene regeering van veertien jaaren, overleeden zynde, werdt van zynen jongen Zoon, Klovis den III, opgevolgd; die vier jaaren den naam van Koning gedraagen hebbende, terwyl de gantsche klem der Regeeringe in handen van den Groothofmeester Pipyn bleef, van zynen Broeder Childebert den III. opgevolgd werdt. Hy bekleedde den Troon zestien jaaren. Zyn Zoon Dagobert de III volgdeGa naar margenoot+hem op. En omtrent deezen tyd werdt Grimoald, Pipyns Zoon, terwyl hy in de S. Lamberts Kerke te Luik, zyne gebeden deedt, door zekeren Lyftrauwant van Koning Radboud, Rangarius den Fries genaamdGa naar voetnoot(p), verraaderlyk omgebragtGa naar voetnoot(q). Theudesinde, Grimoalds Gemaalin, hadt, of door 714. aandryven van haaren Vader Radboud, of uit eigen' beweeging, dit gruwelstuk bewerkt. De regte oorzaak is by niemant der Tydgenooten, die tot ons gekomen zyn, aangetekend. Doch men vindt, dat Pipyn allen, die deel aan 't kwaad hadden, naar verdiensten en met de dood gestraft heeftGa naar voetnoot(r). | |
[pagina 366]
| |
Theudésinde zal, by deeze gelegenheid, dan ook omgekomen zyn. Pipyn overleedt in Wintermaand deezes zelfden jaarsGa naar voetnoot(s). Hy hadt, voor zynen dood, den jongen Theodebald, natuurlyken Zoon van Grimoald, tot Groothofmeester van Dagobert den III aangesteld, en na zyn overlyden, nam zyne Gemaalin Plechtrude, als Voogdes van Theodebald, het Ryksbewind in handen. Zy verzekerde zig terstond van haaren StiefzoonGa naar margenoot+KarelGa naar voetnoot(s), die te Keulen gevangen gehouden werdtGa naar voetnoot(t). Doch eenige misnoegden, de wapenen tegen haar opgevat hebbende, sloegen haar Leger en dreeven Theodebald op de vlugt; sedert zekeren Raganfrid tot Groothofmeester aanstellende, die, min voor Plechtrude bedugt dan voor Karel, welke sedert uit zyne gevangenis ontkomen was, een verbond van vriendschap en onderlinge bescherming sloot met Radboud, Koning of Hertog der FriezenGa naar voetnoot(v), die, buiten twyfel, uit een' ingewortelden haat tegen Pipyns Geslagt, alzyne magt by een trok, om Raganfrid te ondersteunen. Ga naar margenoot+ Karel, midlerwyl voor Opvolger zyns Vaders in Oostfrankryk erkend zyndeGa naar voetnoot(w), stelde zig insgelyks, zo veel hem de korte tyd toeliet, in staat, om Raganfrid en Radboud het hoofd te bieden. Radboud voerde zyne benden, te schepe, den Ryn op tot Keulen toeGa naar voetnoot(x), alwaar hy, te land gestapt, van Ka- | |
[pagina 367]
| |
rel, met kleine magt, tegen getrokken werdt. Na by de gemelde stad, viel, in LentemaandGa naar margenoot+des jaars zeven honderd en zestien, een bloedig gevegt voorGa naar voetnoot(y), in 't welk de Friezen de overhand behielden. Een groot deel van Karels benden sneuvelde hier. Hy zelf bergde zig, ter naauwer nood, door de vlugtGa naar voetnoot(z). De opkomende nagt maakte een einde van den stryd, en begunstigde de vlugt van Karel, die, zo dra hy tyd hadt om zig te herstellen, met een veel magtiger Leger, in 't veld verscheenGa naar voetnoot(a). |
|