Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIII. Byzonderheden van Wilfrid, Geloofsprediker onder de Friezen.Wilfrid hadt zig, te Rome, in de Godgeleerdheid geoeffend, en was sedert Leermeester geworden van Alfred, Koning van Deïre, een gedeelte van Nordhumberland. Hy maakte zig, nog Priester zynde, allereerst vermaard in de Kerkvergadering van Whitby, die in 't jaar zes honderd vier en zestig gehouden werdt. Hier dreef hy, met veel hevigheid, dat men de Kerk van Rome behoorde te volgen, in den tyd van het vieren des Paaschfeefts, en niet de Oostersche Kerken; naar welker gewoonte men zig, in Schotland en in Nordhumberland, tot nu toe, geschikt hadtGa naar voetnoot(g). Zyn gevoelen dreef boven. Eerlang geraakte hy, in zo groot eene agting by Oswy, Koning van Bernicie, zo wel als by Alfred, Koning van | |
[pagina 351]
| |
Deïre, dat hy, door hunne bewerking, op den Bisschoppelyken zetel van Jork verheeven werdt. Bezwaarlyk wist hy zig in deeze hoogheid te maatigen. Trots uit der aart, bediende hy zig van het aanzien, 't welk hy by de Nordhumberlandsche Koningen hadt, om over anderen te heerschen, leidende voorts een Vorstelyk leven; tot zo verre, dat hy zelden uitging dan omringd van eenen stoet van Bedienden, en zig, in gouden schotelen, deedt opdisschen. Doch toen Egfrid naderhand de regeering over gantsch Nordhumberland in handen kreeg, verminderde Wilfrids gezag niet weinig. Egfrid, door zyne Gemaalinne, Irmenburg, opgehitst, betoonde op verre na zo veel agting niet voor Wilfrid als zyne voorzaaten. Zelfs klaagde hy over zyn trots en ergerlyk gedrag by Theodorus, Aartsbisschop van Kantorberri, die beweerde, dat het Bisdom van Jork onder hem stondt. Wilfrid werdt afgezetGa naar voetnoot(h); en begaf zig, voor erger bedugt, terstond op reis naar Rome, om by den Paus zyn beklag te doen. Men meende, ten hove, dat hy 't op zekere haven van Westfrankryk gemunt hadt; weshalven 'er eenige gezanten, met aanzienlyke geschenken, aan Koning Theodorik en aan den Groothofmeester Ebroin gezonden werden, met verzoek dat Wilfrid, in 't doortrekken, mogt aangehouden en gebannen, of, na 't ombrengen zyner Reisgezellen van al het zyne beroofd worden. Doch Wilfrid was, met eenen gun- | |
[pagina 352]
| |
stigen Westenwind, in Friesland, 't welk nu, voor een gedeelte ten minsten, tot het Oostfrankisch Ryk behoorde, aangeland, alwaar hy, door Adgillus, Koning der Friezen, met de uiterste hoogagting, ontvangen werdtGa naar voetnoot(i). Ebroin hadt Adgillus wel schriftelyk en door afgezondenen laaten verzoeken, om Wilfrid te doen ombrengen, of hem gevanglyk toe te zenden. Doch Adgillus betoonde hier zo groot een' afkeer van, dat hy den brief, by welken hem dit verzoek gedaan was, eerst Wilfrid en zynen Reisgezellen, onder welken ook de Schryver was, uit wien wy dit verhaal ontleenen, met verontwaardiging, voorlas, en daar na, voor hunne oogen, in 't vuur wierpGa naar voetnoot(k). Ebroin hadt reden, om op Wilfrid gebeeten te zyn, doordien men 't hem wyten moest, dat Dagobert de II uit Ierland gehaald, en, tegen Ebroins belang aan, op den Oostfrankischen troon, geplaatst was: Adgillus schynt zig daarentegen verpligt gerekend te hebben, om den weldoener des Oostfrankischen Konings, van wien hy meer of min afhanglyk was, allen mogelyken dienst te doen. Zelfs gaf hy Wilfrid vryheid, om het Evangelie, geduurende den winter, die niet zeer bekwaam was, tot het voortzetten zyner reize naar Rome, aan de ongeloovige Friezen te prediken; 't welk met zulk eenen gewenschten uitslag geschiedde, dat de aanzienlyk- | |
[pagina 353]
| |
sten des Volks, eenige weinigen uitgezonderd, en veele duizenden uit den gemeenen hoop, den Kristelyken Godsdienst aannamen en in 't openbaar gedoopt werdenGa naar voetnoot(l). Buiten twyfel, heeft Wilfrid deezen nieuwbekeerden de Roomsche Kerkgebruiken ingescherpt, en de opperhoofdigheid des Roomschen Bisschops, met welke hy zeer ingenomen wasGa naar voetnoot(m), onder hen voortgeleerd. Ten minsten men vindt, dat de Ingezetenen deezer Landen, in volgende eeuwen, zo zeer als anderen, aan de Roomsche Kerkgebruiken verslaafd en met de opperhoofdigheid des Roomschen Bisschops ingenomen geweest zyn. Ook werden deeze Landen, omtrent deezen tyd en sedert, aangemerkt als, in 't geestelyke, onder den Paus van Rome staandeGa naar voetnoot(9). | |
[pagina 354]
| |
Ga naar margenoot+ In de Lente des volgenden jaars, vervorderde Wilfrid zyne reis. In 't voorttrekken, bezogt hy Koning Dagobert, die hem, met alle tekenen van hoogagting, ontving. Zelfs poogde hy hem in zyn Ryk te houden, ten welken einde, hy hem het Bisdom van Straatsburg aanboodt. Doch Wilfrid wees deeze aanbieding van de hand, en trok, met geschenken overlaaden, naar Rome, werwaards hem Koning Dagobert, door Adeodatus, Bisschop van Toul, geleiden deedtGa naar voetnoot(n). Hier wist hy zig, by Paus Agatho, zo wel te verdedigen, dat hy, door hem in zynen zetel hersteld, eerlang naar Nordhumberland te rug toogGa naar voetnoot(o). Egter geraakte hy, eerst na Egfrids dood, in 't bezit van zyn BisdomGa naar voetnoot(p). Ondertusschen lag hy, die alles naar den Roomschen leest geschoeid wilde hebben, geduurig met de andere Geestelykheid overhoop. Na verloop van eenige jaaren, werdt deeze ongeruste geest, door eene Kerkelyke Vergadering, andermaal van de Bisschoppelyke waardigheid ontzet. Hy trok wederom naar Rome, en wist zig, door 's Paussen gezag, andermaal te doen herstellenGa naar voetnoot(q). Eindelyk is hy, in 't jaar zeven honderd en negen, in hoogen ouderdom, overleedenGa naar voetnoot(r). Niet lang na 't vertrek van Wilfrid uit Oostfrankryk, werdt Dagobert de II, nevens zynen Zoon Sigebert, door bestel van | |
[pagina 355]
| |
den heerschzugtigen Staatsdienaar Ebroin, op de jagt, vermoordGa naar voetnoot(s), De Oostfranken verklaarden daar op terstond Theodorik, anderen Zoon van Dagobert, die in een Klooster opgevoed was, tot hunnen KoningGa naar voetnoot(t), te gelyk den gantschen klem der regeeringe in handen stellende van twee Frankische Edelen, Pipyn van Herstal of den Dikken, Zusters Zoon van den Groothofmeester Grimoald, en Martyn, Neeve van PipynGa naar voetnoot(v). De Westfrankische Koning Theodorik hadt zig, midlerwyl, tot Opvolger van den vermoorden Dagobert opgeworpen, en deedt, onder 't beleid van zynen Groothofmeester Ebroin, den Oostfrankischen Regeerderen, Pipyn en Martyn, terstond den oorlog aan. Martyn werdt, eerlang, op eene verraaderlykeGa naar margenoot+wyze, omgebragtGa naar voetnoot(w). Doch Pipyn voerde den oorlog, jaaren agter een, met zo veel moed en beleid, dat hy, na de dood van Ebroin, die in 't jaar zes honderd een en tagtig voorviel, het Leger van Theodorik t'eenemaal versloeg, den Koning zelv' gevangen nam, en zeegepraalend in Oostfrankryk te rug keerde. Van dien tyd af,Ga naar margenoot+zag men hem, onder den naam van Groothofmeester, het Westfrankisch, zo wel als het Oostfrankisch Ryk, met een volstrekt gezag, bestuurenGa naar voetnoot(x). |
|