Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 297]
| |
Vaderlandsche historie.
| |
[pagina 298]
| |
brord. XV. De Friezen door Pipyn overwonnen. Willebrords Prediking. XVI. Radbouds invallen in Frankryk. Zwitbert stigt eenige Kerken. Grimoald gedood. XVII. Nederlaag der Friezen. XVIII. Wolfrans Prediking. Dood van Radboud. XIX. Giften aan Willebrord en de Utrechtsche Kerke. Adelberts dood. XX. Opstand der Friezen onder Poppo, die door Karel Martel geslaagen wordt. XXI. Willebrords uiterste wil en dood. XXII. Levensbyzonderheden van Bonifacius. Staat van den Kristelyken Godsdienst, hier te lande. XXIII. Karoloman slaat de Saxers en Friezen. XXIV. Pipyn wordt Koning van Frankryk. XXV. Geschil met den Bisschop van Keulen, over het Regt tot de Utrechtsche Kerke. XXVI. Bonifacius wordt, door de ongeloovigen, omgebragt. XXVII. Karel de Groote overwint de Saxers. XXVIII. Hy stigt een Hof te Nieuwmegen. Zyne giften aan de Utrechtsche Kerke. XXIX. Zyne krygstogt naar Spanje, in welken Gundebold, Koning der Friezen, sneuvelt. XXX. De Saxers vallen in Deventer, en worden, door zekeren Graave Dirk, geslaagen. XXXI. De Saxers en een gedeelte der Friezen, door de Franken, overwonnen. XXXII. Ook de Wilzen, met hulp der Friezen. Graaf Dirk trekt tegen de Hunnen, die geslaagen worden. XXXIII. Inval der Deenen in Friesland en Engeland. Graaf Dirk van de Saxers geslaagen. XXXIV. Verdrag met de Saxers en Friezen. Karel de Groote wordt Keizer. | |
[pagina 299]
| |
I. Ondergang van het Westersch Keizerryk.HEt Roomsch Keizerryk in 't Westen, 't welk reeds lang naar zynen ondergang geheld hadt, stortte nu eensslags te gronde. Julius Nepos, die de Keizerlyke waardigheid, in 't jaar vier honderd vierGa naar margenoot+en zeventig bekwam, werdt genoodzaakt, gantsch Gallie aan Evarik, Koning der Westergothen, af te staan. Hy bezat 'er reeds een goed gedeelte van, en hieldt, ten deezen tyde, zyn Hof te ToulouseGa naar voetnoot(a). Augustulus, Opvolger van Nepos, scheen egter deezen afstand niet te hebben willen bevestigen. Ten minsten men vindt aangetekend, dat de Galliën, tot aan den Rynkant toe, zyn gezag erkend hebben, zo lang hy meester van Rome wasGa naar voetnoot(b). Doch toen hem deeze Stad, door Odoaker, Koning der Turcilingiërs, eene soort van Gothen, ontweldigd, en hy van de Keizerlyke waardigheid beroofd was, kreeg Evarik gelegenheid, tot eene onderhandeling met Odoaker, waar by de afstand der Galliën, door Nepos gedaan, bevestigd schynt geweest te zyn. Immers sommigen getuigen, dat de Westergothen, de Galliën, tot de Alpen toe, uit kragte van den afstand van Odoaker, in bezit gehad hebbenGa naar voetnoot(c). Het Westersch RykGa naar margenoot+nam met het afzetten van Augustulus een einde. De Ingezetenen van Gallie, die on- | |
[pagina 300]
| |
dertusschen met de Westergothen overhoop lagen, vervoegden zig by Zeno, die in 't Oosten regeerde, onderstand tegen Evarik en Odoaker begeerende. Doch deeze Vorst vondt zig buiten staat, om den twee Gothischen Volkeren het hoofd te bieden. Ook riedt hem zyn belang en genegenheid, om een verdrag met Odoaker aan te gaanGa naar voetnoot(d); en sedert dien tyd, heeft Odoaker, onder den naam van Koning, in Italie geheerscht,Ga naar margenoot+In Gallie maakten de Burgondiërs, Franken, Saxers en andere volken, die zig aldaar nedergeslaagen hadden, een verdrag met Evarik, Koning der WestergothenGa naar voetnoot(e): in 't welk, onder anderen, bedongen zal geweest zyn, dat ieder Volk de Landen, welken het reeds bezat, in bezit zou blyven houden. Ga naar margenoot+ De Landen omtrent den Ryn gelegenzyn, vermoedelyk, in dit verdrag begreepen geweest. Immers de Franken, die tot het zelve behoorden, draagen, by Schryvers, die deezen tyd beleefd hebben, den naam van SikambrenGa naar voetnoot(f); welken men weet, dat langs den Ryn gewoond hebben. Elders heeten ze Barbaaren, die langs de Waal woonenGa naar voetnoot(g). De Saxers, in 't zelfde Verbond begreepen, komen ons voor, als gewoon ter zee te vaarenGa naar voetnoot(h): eene eigenaartige beschryving der Ingezetenen van Nedersaxenland, beneden | |
[pagina 301]
| |
megen. Voorts blykt het niet duisterlyk, dat deeze Volkeren den Koning der Wester-Gothen eene soort van oppergezag toeschreevenGa naar voetnoot(i). |
|