Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 152]
| |
gon te ontbreeken. De lastbeesten verteerd zynde, hadt men de paarden en andere onreine dieren te lyf geslaagen, en eindelyk spruiten, struiken en kruiden, die tusschen de steenen groeiden, greetiglyk uitgepluist. Zo lang gaven de belegerde Keurbenden merkwaardige proeven van geduld en standvastigheid, tot dat zy den behaalden lof, door eene schandelyke overgaave, uitwischten. Zy zonden gezanten aan Civilis, die, uit aller naam, om lyfsgena baden. Hun verzoek werdt niet verhoord, voor dat zy den eed der Galliën gezwooren hadden. Toen, den buit der legerplaatse voor de zynen bedongen hebbende, gaf hy hun wagters, die 't geld, de zoetelaars en pakken aanhouden, en hen, die ligt gelaaden wegtrokken, geleiden zouden. Doch als zy omtrentGa naar voetnoot(8) vyf | |
[pagina 153]
| |
mylen wegs afgelegd hadden, ryzen de GermaanenGa naar margenoot+schielyk op, en vallen den onverhoedschen hoop aan. De strydbaarsten werden, daar zy stonden, veele anderen in de vlugt geveld. De overigen snelden te rug naar de legerplaats, die uitgeplonderd en in brand gesteken werdt; waar door de elendige Keurbendelingen, die van den stryd overgeschooten waren, verteerd werden. Civilis beschuldigde, van zyne zyde, de Germaanen, als of zy, uit schelmery, 't gegeven woord gebroken hadden. Doch of dit geveinsd werk geweest zy, dan of hy de woedenden niet hebbe konnen wederhouden, blyft onzekerGa naar voetnoot(m). By 't opvatten der wapenen tegen de Romeinen,Ga naar margenoot+ hadt Civilis, volgens eene gebruikelyke gelofte, zyn hair, uitgekemd en opgekruld, gedraagen: 't welk hy nu, na het uitroeijen der Keurbenden te Vetera eerst afleide. Men gaf hem na, dat hy zyn klein zoontje eenigen der gevangenen voorgesteld hadt, om dezelven met kinderpylen en schigten te doorgrieven. Wyders heeft hy, noch zig zelven, noch iemant der Batavieren, onder den eed der Galliën gebragt, steunende op de magt der Germaanen en zyne eigen' vermaardheid, waar in hy en de zynen de Gal- | |
[pagina 154]
| |
liërs, zo men met hen om 't oppergebied te stryden hadt, overtroffen. Ga naar margenoot+ Mumius Luperkus, Bevelhebber overGa naar voetnoot(9) eene of twee Keurbenden, werdt, onder andere geschenken, gezonden aan Velleda; eene Maagd, van de Brukteren af komstig, die veel gezags onder de Batavieren en Germaanen hadt, en by hen voor eene waarzegster gehouden werdt. Gelyk de Germaanen van ouds veele vrouwen voor verklaarsters van 't noodlot, en by 't aanwassen des bygeloofs, voor Godinnen plagten aan te zien. Velleda hadt nu den Germaanen hunnen voorspoed, en 't uitroeijen der Keurbenden voorspeld, en hier door was de agting voor haar merkelyk toegenomen. Des schonk men haar Luperkus; die egter, eer hy by haar kwam, omgebragt werdt. Eenige weinige Honderdmannen en Hoofdluiden, in Gallie gebooren, spaarde men, ten onderpand des Bondgenootschaps. Alle de winterlegers der Romeinen, uitgenomen Maguntiakum enGa naar voetnoot(1) Vindonissa, werden uitgeroeid en verbrandGa naar voetnoot(n). | |
[pagina 155]
| |
De dertiende Keurbende, die te Novesium lag, zig, nevens de hulptroepen, overgegeven hebbende, kreeg bevel, om van daar naar deGa naar voetnoot(2) Bouwstad der Treviren te vertrekken. Een schandelyke togt voor de Romeinen, die, ontbloot van de beelden hunner voorige Veldheeren, en met ongesierde krygstekens, voort moesten, terwyl de vendels der Galliërs aan alle kanten gezwaaid wierden. Zy werden geleid door Klaudius Sanctus, wien een oog uitgesteken, en die daar door gruwzaam van aanschyn; doch nog zwakker van inborst was. De eerste Keurbende, haare legerplaats te BonnaGa naar voetnoot(o) verlaaten hebbende, hadt zig by hen vervoegd. In 't voorttrekken, werden zy van 't nieuwsgierig graauw, uit alle hoeken saamengevloeid, met vermaak en terging, aanschouwd. ZekereGa naar margenoot*vleugel Ruiters, dit niet veelen konnende, ging door, en trok naar Maguntiakum. Op weg, ontmoette hun, by geval, Longinus, de ombrenger van Vokula, dien zy, als wilden ze een begin maaken, van zig voortaan van hunnen pligt te kwyten, met hunne werpschigten van 't leven beroofden. De Keurbenden ondertusschen wegspoedende, sloegen zig voor de Trevirsche vesten nederGa naar voetnoot(p). |
|