Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
benden en 't gene hy van Germaanen by derGa naar margenoot+hand hadt, onder de Hoofdluiden Julius Maximus en Klaudius Viktor, den Zoon zyner Zuster, tegen Vokula en zyn heir, 't welk te Gelduba lag. In 't doortrekken, sleepten zy de winterlegering weg van eene Vleugel, die teGa naar voetnoot(5) Asciburgium gelegerd was. Zo schielyk vloogen ze toen ten LegerGa naar margenoot+in, dat Vokula de zynen niet aanspreeken, noch in slagorde stellen kon. Alleenlyk plaatste hy de Soldaaten, die onder de krygstekens behoorden, in 't midden; de hulptroepen aan alle kanten rondsom. De Romeinsche Ruitery, allereerst uitgeborsten, werdt van de geregelde ordeningen der Vyanden zo wel ontvangen, dat zy wel haast terug keerde. Toen was 't doodslaan, geen vegten. De hulptroepen der Nervien verlieten, uit vreeze of ontrouw, de zyde der Romeinen en stelden 't op een vlugten. Eerlang verlooren ook de Keurbenden hunne krygstekens, en werden, by menigte, binnen den wal afgemaakt. Onvoorziens keerde toen de kans, door deGa naar margenoot+aankomst derGa naar voetnoot(6) Vaskonsche Hulpbenden, | |
[pagina 142]
| |
die van Galba geworven en toen opontbooden waren. Deezen naderen 't Leger, hooren 't gekrys der strydenden, en vallen daar op de Batavieren en derzelver helpers van agteren aan. Gering van getal, verwekten zy groote vreeze. Men dagt, dat alle de benden van Novesium of Maguntiakum aangekomen waaren. Deez' dooling gaf den Romeinen moed, en terwyl zy op de kragten van anderen vertrouwden, kreegen zy de hunnen weder. De dappersten der Batavieren, alle de Voetknegten, werden geveld; doch hunne Ruiters ontkwamen 't met de Legertekens en gevangenen, welken zy, in den eersten aanval, bekomen hadden. Aan de zyde der Romeinen, was, ten dien dage, het grootst en onstrydbaarst getal; by de aanvallers 't puik der benden verslaagenGa naar voetnoot(w). Beide de Hoofdluiden hadden zig vergreepen, en verdienden den tegenspoed. Vokula hadt verzuimd den Vyand te bespieden, en zo Civilis den stryd met meer Volks aangevangen hadt, zou hy van weinige benden zo ligt niet hebben konnen omringd worden. Ga naar margenoot+ Daarentusschen hadt Civilis getragt de keurbenden te Vetera om te zetten, door hun diets te maaken, dat het met de zaaken der | |
[pagina 143]
| |
Romeinen omgekomen, en hem de zeege te beurt gevallen was. De veroverde Krygstekens en Vendels werden omher gevoerd, en de gevangenen ten toon gesteld. Een der welken de koenheid hadt van met luider stemme te openbaaren, hoe de stryd afgeloopen ware. 't Welk de Germaanen dermaate verbitterde, dat zy hem, op staande voet, van 't leven beroofden, waar door zyn zeggen nog te meer geloofd werdt. Te gelyk Ga naar margenoot+vernam men, uit de opgaande vlam der brandende hoeven, dat het leger van Vokula aankwam; want deeze, eenige dagen gemard hebbende, was eindelyk te raade geworden, tegen den vyand op te trekken, en hem by Vetera te overvallen. Hier aangekomen, beval hy de krygtekens in 't gezigt der belegerden te stellen, en graften wal om dezelven te slaan. Toen ging de kreet onder zyne benden op, dat men den stryd hadt aan te vangen. En zonder te wagten, dat zy geschaard werden, vallen zy in 't wild en met vermoeide leden op den vyand aan. Civilis was by der hand, en steunde niet min op de gebreken der vyanden, dan op de deugd der zynen. Daar werdt hevig gevogten. Onder de Romeinen, waren de grootste muiters de grootste bloodaarts. Sommigen, der versche overwinning gedagtig, hielden post, troffen op den vyand, moedigden zig zelven en hunne spitsbroeders geduuriglyk aan, en staken, zig in slagorde gesteld hebbende, de handen op naar de belegerden, om hun het teken van uitvallen te geeven. Deezen, alles van de muuren zien konnende, bersten | |
[pagina 144]
| |
daar op ter poorten uit, en mengen zig in 't gevegt. Wel haast werden toen de Germaanen op de vlugt gedreeven. Ga naar margenoot+ Civilis was, by geval, door 't struikelen zyns Paards, ter aarde geworpen; de roep ging door beide de legers, dat hy gewond of dood was; en 't is niet te zeggen, welk een schrik onder de zynen, en welk een moed onder de vyanden hier door veroorzaakt werdtGa naar voetnoot(x). Vokula bekreunde zig niet met het vervolgen der vlugtenden; maar versterkte den wal en toorens der Legerplaatse, even of 'er wederom beleg op handen geweest ware; zulks men, niet zonder grond, vermoedde, dat hy, die zo dikwils de zeege verwaarloosde, liefst oorlog hadt. |
|