Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVII. Civilis zet het beleg voor Vetera voort.Gantsch Germanie hadt zig nu met Civilis verbonden, en ter bevestiging des Bondgenootschaps, de edelsten des Lands tot Gyzelaars overgeleverd. Des beval hy den Germaanen, de Ubiën en Treviren, naar dat het ieder naast was, te verwoesten, en met eenen anderen troep over de Maaze te zetten, om de uiterste grenzen der Galliën, de Menapiers en Morinen, te doen daveren. De Ubiën leeden 't meest, door deeze invallen, en hun tegenspoed maakte Civilis moediger. Hy zette dan 't beleg voor Vetera dapper voort, en liet scherpe wagt houden, op dat de belegerden geene kondschap der komende hulpe kreegen. Den Batavieren beval hy het stormtuig te vervaardigen. De Overrynschen, heet op 't vegten, liet hy den wal beklimmen, en na dat zy afgeweezen | |
[pagina 137]
| |
waren, den stryd vernieuwen, alzo hem volk overschoot en de schade klein was. De nagt maakte geen einde van 't gevegtGa naar voetnoot(o). De Germaanen droegen hoopen houts saamen, staken 'er den brand in, en hielden 'er hunne slempmaalen by; waar na zy, door den wyn verhit, den stryd reukelooslyk hervatteden. Doch hunne werpschigten misten 't doel, gemerkt de duisternis. De Romeinen daarentegen troffen hen, die van 't licht der brandende houthoopen bescheenen werden, te wisser, en mikten op zulken, die, door stoutheid of eertekens, boven anderen uitstaken. Civilis, dit verneemende, liet de vuuren blusschen, en 't gevegt in 't donker zynen gang gaan. Toen goldt 'er geene dapperheid. De moedigsten werden dikwils door 't geweer van bloodaarts geveld. Daar 't gekrys van daan kwam, keerde men zig heen. De Germaanen vogten met onberaaden' gramschap. De Romeinen, zig beter op de gevaarlykheden verstaande, wierpen met yzerpuntige staaven en zwaare steenen: en daar zy den naderenden vyand, uit het geschreeuw van de aanvoerers der stormgevaartens, of uit de aangezette ladders vernamen, stieten zy hem met de schildpen naar om laag, en wierpen hem eene schigt agter na. Veelen, die reeds op de vesten geklommen waren, werden met daggen doorreegen. Met den dag, ontdekte zig een | |
[pagina 138]
| |
Ga naar margenoot+nieuw stormgevaarteGa naar voetnoot(p). De Batavieren hadden eenen tooren van twee verdiepingen opgeregt, dien zy tegen deGa naar voetnoot(3) Hofpoort, daar de grond vlakst was, aanvoerden. Doch hy werdt haast doorbroken, door sterke berden en balken, die men 'er tegen aanstiet, tot bederf der genen, die 'er op stonden. Daar op deeden de Romeinen eenen schielyken uitval, die veelen van de Belegeraars het leven kostte. De Belegerden daarentegen, die hun in konst en nyverheid te boven gingen, stelden veele schadelyke krygsgevaartens toe: en onder deezen, een zeker hangend en wippend oorlogstuig, dat, schielyk neder gelaaten, één of meer vyanden om hoog rukte, en, door 't omslaan des gewigts, binnen de legerplaats nedersmeet. Hier door werdt den Belegeraaren de me este schrik aangejaagd; des Civilis de hoop, om de vesting door bestormen te overweldigen, wederom zakken liet, tragtende ondertusschen de trouw der Keurbendelingen, door booden en beloften, te doen wankelenGa naar voetnoot(q). De slag by KremonaGa naar voetnoot(4), eene Stad aan | |
[pagina 139]
| |
aan de Po, in 't Milaneesche, tusschen de aanhangers van Vitellius en Vespaziaan, was voor den eersten ongelukkig uitgevallenGa naar voetnoot(r). De tyding hier van baarde verscheiden' beweegingen, in de Romeinsche Legers, hier te lande. De Gallische hulptroepen vielen, op aanmaaning der Oversten, terstond van Vitellius af. De oude Romeinsche Soldaaten marden; doch als hun van Hordeonius Flakkus de eed voorgehouden werdt, deeden zy dien met een wankelend gemoed, 't welk ten aangezigte uitblonk, en sloegen, al stamelende, of met een zagt gemommel, en dikwils met zwygen, den naam van Vespazianus overGa naar voetnoot(s). Antonius Primus, Bevelhebber in Vespaziaans Leger, hadt brieven aan Civilis geschreeven; die Flakkus benden voorgelezen, doch van hun met verdriet gehoord werden; alzo Civilis in dezelven als Bondgenoot, de Germaanen als vyanden werden aangemerkt. Thans kwam de tyding van Vitellius onspoed in 't leger te Gelduba, alwaar men Flakkus voorbeeld volgde, en de Soldaaten onder den eed van Vespaziaan bragt. Alpinus Montanus, die over eene bendeGa naar margenoot+van Vitellius 't bevel gevoerd, en de tyding van zyne nederlaag uit Italie herwaards overgebragt hadt, werdt nu aan Civilis gezonden, om hem aan te zeggen, dat hy den oorlog hadt te staaken, en de uitheemsche wapenen niet langer met eenen valschen schyn te bewimpelen. Zo hy bestaan hadt Vespaziaan te | |
[pagina 140]
| |
Ga naar margenoot+helpen; nu was zyn oogmerk bereikt. Civilis antwoordde in 't eerst bedektelyk; doch bespeurende, dat Montanus zeer fors van aart, en jookerig naar nieuwigheid was, hief hy aan met klaagen over zynen lastigen vysen twintigjaarigen dienst, in de Legers der Romeinen. En wat loon, vervolgde hy, heb ik voor mynen arbeid ontvangen? den dood myns broeders, eigen gevangenis, en 't wreed roepen deezes Legers, by 't welk ik ter lyfstraffe gevorderd ben; waar van ik nu, volgens 't regt der Volken, wraakeisch. O Gy Treviren, zeide hy voorts, zig tot Montanus, een' TrevirGa naar voetnoot(t), keerende, en andere slaavende zielen, wat loon verwagt gy voor uw zo dikwils vergooten bloed, anders dan ondank, geduurige schattingen, roeden, bylen en den lastigen aart uwer Beheerscheren? Ik, Overste ééner bende, en de Kaninefaaten en Batavieren, een klein gedeelte der Galliën, hebben de Romeinsche Legers uitgeroeid, of prangenze hier met honger en wapenen. Hebt gy dan nevens ons moed, vryheid zal ons geworden; en zo wy al verwonnen worden, we zullen nog dezelfde zyn. Montanus dus tot handhaving der vryheid aangezet hebbende, liet hy hem te rug gaan, met bevel nogtans van de zaaken ten zagtsten over te draagen. Deeze veinst, onverrigter boodschap te rug te keeren, en zwygt het overige; 't welk sedert genoeg uitlekteGa naar voetnoot(v). |
|