Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijV. Agt Batavische benden, in Romeinschen dienst, verlaaten dien en slaan op weg naar Neder-Germanie.Ten dien zelfden tyde, agterhaalde de boode, door Civilis afgevaardigd, de agt benden der Batavieren, by welken Tacitus, die dit verhaalt, nu ook van Kaninefaaten gewaagt, die te voren niet genoemd waren. Deeze benden, eerst van Vitellius naar Germanie gezonden, hadden nu, op zyn bevel, hunnen weg wederom naar Rome genomen. Naauwlyks haddenze Civilis boodschap gehoord, of de moed zwol hun dermaaten, dat zy, oorzaak tot muiten zoekende, den loon voor hunnen togt, geschenken, dubbele soldye en vermeerdering van 't getal der paarden, al het welk hun door Vitellius beloofd was, stoutelyk eischen dursden. Hordeonius Flakkus, die over hen geboodt, maakte, met hun veel toetestaan, dat zy eindelyk begeerden 't gene zy wisten, dat hy weigeren zou. Eerlang verlietenze hem, en sloegen naar Neder-GermanieGa naar voetnoot(6) | |
[pagina 129]
| |
op weg. Flakkus besloot eerst hun den astogt niet te beletten; doch hier haast berouw van krygende, schreef hy aan Herennius Gallus, Bevelhebber over de eerste Keurbende, die te BonnaGa naar voetnoot(7) in bezetting lag, dat men de Batavieren daar tegen houden moest, terwyl hy zelf hen van agteren op de hielen zou zitten. En zy waren verdelgd geweest, zo Flakkus en Gallus, elk van zynen kant, hen ingeslooten hadden; maar de eerste liet zyn voorneemen vaaren, en vermaande Gallus, by nadere brieven, dat hy de weggaanden niet houden zou. Hier uit rees vermoeden, dat de Hoofdluiden zelve deel aan den opstand hadden, en dat hunne ontrouw oorzaak ware van alles wat 'er gebeurd was of gevreesd werdtGa naar voetnoot(d). | |
[pagina 130]
| |
Ondertusschen waren deeze Batavische benden tot digt by Bonna gekomen, wanneer zy eenigen uit hen afvaardigden, om Herennius Gallus aan te zeggen, dat zy geenen Oorlog in den zin badden tegen de Romeinen, voor welken zy zo dikwils hadden geoorlogd; maar, door langen en verlooren Krygsdienst afgemat, hadden zy begeerte naar Vaderland en rust. Wederstondt hun niemant; zy zouden vredig voorby trekken; doch indien hun de weg met geweld betwist wierdt; zouden zy zig dien, door 't staal, openen. Gallus, bedugt wat hem te doen stondt, werdt door zyne Soldaaten overgehaald, om 't geluk van den stryd te verzoeken. Drie duizend Keurbendelingen, eenige schielyk geworven' Regementen vanGa naar voetnoot(8) Belgen, nevens eenen hoop boeren en zoetelaars barsten tot alle poorten uit, en poogen de Batavieren, eenen veel kleiner' hoop, teGa naar margenoot+omringen. Deezen sluiten zig beitels wyze in een, en breeken door de dunne spits der Vyanden. De Belgen wyken, de Keurbende volgt hen, en de bedremmelden worden naar den wal en poorten gejaagd. Groot was daar de nederlaag der Romeinen. De graften werden opgehoopt met lyken. Veelen sneuvelden 'er door vyandlyke wonden; veelen door den val in de graften en hun eigen geweer. De verwinnaars, deGa naar voetnoot(9) A- | |
[pagina 131]
| |
grippiner Bouwstad voorby trekkende, ondernamen niets vyandlyks op hunnen verderen togt, en verschoonden den stryd by Bonna met te zeggen, dat, hun de Vrede, welke zy verzogten, geweigerd zynde, zy zig genoodzaakt hadden gevonden, hun eigen lyf te beschermenGa naar voetnoot(e). Civilis vondt zig nu, sedert de aankomstGa naar margenoot+ deezer ervaaren' Krygsbenden, aan 't hoofd van een aanzienlyk Leger. Bedugt nogtans voor de magt der Romeinen, bragt hy al zyn Volk onder den eed van Vespaziaan, en zondt Gezanten aan de twee Keurbenden, die, in 't voorig gevegt verdreeven zynde, zig in de Legerplaats te Vetera vervoegd hadden, op dat zy dien zelfden eed aannamen. Doch zy antwoordden, dat zy geenen raad van eenen Verraader noch van Vyanden behoefden. Vitellius was hun Vorst, wien zy, tot den uitersten adem toe, getrouw wilden blyven. Een Batavische Overlooper hadt zig niet in de Romeinsche zaaken te steeken; maar de straf zyner schelmerye te wagten. Civilis, dit smaadelyk bescheid ontvangen hebbende, rukt, ziedende van gramschap, het gantsche Volk der Batavieren in de wapenen, en doet den Germaanen, door booden, begeerte naar buit en Krygsroem inboezemen; terwyl de Brukteren en Tenkteren zig by hem vervoegenGa naar voetnoot(f). Midlerwyl deeden de Bevelhebbers der Keurbenden, die nu te Vetera lagen, den wal en muuren der Legerplaatse | |
[pagina *3]
| |
L.F. du Bourg del.
J. Folkema Sculp. KLAUDIUS CIVILIS bestormt de Romeinsche Legerplaats, te Vetera. | |
[pagina 132]
| |
versterken. Niet verre van daar, hadt men, geduurende de Vrede, eene soort van Bouwstad, ten dienste, zo 't schynt, der Koopluiden en Zoetelaars, die 't Leger volgdenGa naar voetnoot(g), beginnen te stigten. Deeze werdt nu ten gronde toe geslegt, op dat 'er de Batavieren en derzelver Bondgenooten niet in zouden nestelen. De Lystogt, van welken de Romeinen hunne Legerplaats hadden behooren te voorzien, lieten zy van elk, die wilde, als ware 't roofgoed geweest, weghaalen; waar door in weinige dagen verteerd werdt, 't gene voor eenen geruimen tyd hadt konnenGa naar margenoot+strekken. Civilis, nu beslooten hebbende Vetera te bestormen, stelde zig aan 't hoofd der Batavieren, in 't midden der Legers. De hulpbenden der Germaanen liet hy langs de beide Oevers des Ryns trekken, draavende den Ruiter daar nevens door de velden. Te gelyk doet hy de Schepen tegen den stroom opvoeren. Geen kleine schrik werdt 'er in de belegerden verwekt, aan de eene zyde, door de Krygstekens der overgeloopen' Batavieren, en aan de andere, door de beelden van wilde beesten, die elk Volk, volgens zyn byzonder gebruik, uit de heilige Bosschen hervoort gehaald hadt: eene vertooning van burgerlyken en uitheemschen Oorlog tevens. De Legerplaats rees, ten deele, zagtelyk langs eenen heuvel, en hadt, ten deele, eenen effen toegang. Zy was voor twee Keurbenden of twaalf duizend mannen geschikt, en werdt nu slegts van vyf duizend beschermd. Doch | |
[pagina 133]
| |
de menigte der Zoetelaaren hadt zig daar by een vervoegd, en stondt den kryg ten dienstGa naar voetnoot(h). De Vestingen waren ook niet behoorlyk voorzien, alzo Augustus, voor hebbende dit Winterleger slegts tot eene beteugeling der Germaanen te doen dienen, nimmer gedagt hadt, dat de Germaanen zelven de Romeinsche Keurbenden daar zouden komen aanvallen. Dit alles deedt midlerwyl den moed der beleggeren niet weinig wakkeren. De Batavieren en Overrynsche Germaanen stelden zig, op dat elks dapperheid openlyker aanschouwd wierdt, ieder Volk afzonderlyk, voor de Legerplaats. Eerst spilden zy, vergeefs, een groot deel werpschigten, die in de toorens en kanteelen der Vesten hangen bleeven, terwylzy, van boven, met steenen gewond werden. Toen vielen zy, met een geweldig gekrys, op den wal aan. De Ladders werden opgeregt, langs welken sommigen opklommen; anderen klauterden over de langwerpige Schilden, met welke hunne Spitsbroeders, digt by een gebukt, zig de rug bedekt hadden. Doch men ging hun, van de Vesten, zo fors met zwaarden en ander wapentuig te keer, dat zy, van boven neder tuimelende, van stokken en pylen overstelpt werden. Daar na bestonden zy een ongewoon werk; het maaken van een Stormgevaarte, op de wyze der Romeinen. De overloopers en gevangenen leerden hun eene brug toestellen, die op wielen voortgeschooven werdt, en van welke eenigen, als van eenen dyk, streeden, terwyl anderen, daar onder | |
[pagina 134]
| |
geplaatst, de muuren der Vestingen zouden afbreeken. Doch 't werk was zo gebrekkelyk gemaakt, dat het wel haast door de steenen, welken de belegerden uit hunneGa naar margenoot*Blyden wierpen, geveld werdt. De Belegeraars voerden ook horden en rysbossen aan, die hun voor borstweeringen dienden; doch deezen werden, door de brandende spietsen, die men hun uit de Schietgevaartens toedreef, verteerd,Ga naar margenoot+Eindelyk wanhoopende van de Vesting met geweld in te neemen, en weetende dat 'er weinig voorraad en veel onstrydbaar Volk in was, keerden zy zig tot belegGa naar voetnoot(i). Flakkus, hier van tyding gekreegen hebbende, vaardigde eenige Luiden af, die in Gallie hulp zoeken zouden, en leverde aan Dillius Vokula, Bevelhebber der agttiende Keurbende, de uitgelezenste Keurbendelingen over, om aan 't hoofd der zelven, met groote dagreizen, langs den Ryns-oever, naar Vetera te spoeijen. Flakkus zelf was vreesagtig van aart, en deswegen, van overlang, in den haat der SoldaatenGa naar voetnoot(k), die merkelyk toenam, wanneer verscheiden' Burgerschappen der Galliën, die eerst den Romeinen waren toegedaan geweest, zig nu, mids het aanwassen van de magt der Germaanen, tegen hen wapenden. Zy vorderen dan eenstemmelyk Vokula tot hunnen Hoofdman, dien Flakkus terstond het hoogbewind der zaaken overgafGa naar voetnoot(l). Den Romeinen liep het lot midlerwyl al- | |
[pagina 135]
| |
lezins tegen. De Galliën hadden schatting en werving geweigerd. De Ryn was, vermids de droogte, op verscheiden' plaatsen, niet te bevaaren. Men moest Wagten langs den gantschen oever stellen, om te beletten, dat de Germaanen niet over de ondieptens kwamen. Daar was gebrek aan geld en graanen, en overvloed van behoeftige eeters. Vokula slaat ondertusschen op weg. TeGa naar voetnoot(1) Novesium voegt zig de dertiende Keurbende by hem. Herennius Gallus was hem ook bygezet, om den last des Krygs te helpen draagen. De Romeinen, den Vyand niet durvendeGa naar margenoot+tegentrekken, sloegen zig by Gelduba ter neder, van waar Vokula een gedeelte des Legers, in de naaste gehugten derGa naar voetnoot(2) Gugernen, die met Civilis verbonden waren, om buit zondt. Hy zelf trok medeGa naar voetnoot(m), en liet het ander deel des Legers daar 't was, onder 't opzigt van Herennius Gallus. 't GebeurdeGa naar margenoot+ondertusschen, dat een schip der Romeinen, zwaar met Kooren gelaaden, in den ondiepen Ryn steeken bleef, en van de Overrynsche Germaanen, naar hunnen Oever toe, gesleept werdt. Gallus leedt dit niet, en zondt eene bende te hulpe. 't Getal der Germaanen | |
[pagina 136]
| |
wies ook aan; de hulptroepen schooten toe, en daar werdt hevig, van weerskanten, gestreeden. Doch de Romeinen de nederlaag krygende, werdt het Schip van de Germaanen weggerukt. Gallus kreeg van de zynen de schuld van 't verlies. Men trok hem uit zyne tent, sloeg hem en smeet hem in boeijens, terwyl men hem geboodt te zeggen voor welk loon en met wiens medeweeten by 't heir verraaden hadt. Hordeonius werdt, by deeze gelegenheid, de aanstigter, hy de uitvoerer van 't schelmstuk genoemd. Doch Vokula, sedert te rug gekeerd, deedt Gallus los maaken, en de hoofden der muiterye met de dood straffenGa naar voetnoot(n). |
|