Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 115]
| |
Vaderlandsche historie.
| |
[pagina 116]
| |
zegster. XIII. Onderhandeling met de Agrippiners. Civilis, door Labeo, gestuit. XIV. De Tongren gaan tot Civilis over. Sabinus ongelukkige togt. XV. Krygstoerustingen der Romeinen. De Treviren geslaagen. XVI. Cerealis komt in Germanie. Valentinus gevangen en gedood. XVII. Cerealis versmaadt het gebied over de Galliën. De Romeinen overvallen. XVIII. Slag tusschen de Romeinen en de verbonden' Volkeren. De Ubiën vallen Civilis af. XIX. Britannische Vloot, door de Kaninefaaten, bevogten. XX. Gevegt op 't verdronken Land. Nederlaag van Civilis. XXI. Stad der Batavieren verbrand. Druzus Dyk geslegt. XXII. De Legerplaatsen te Arenakum, Batavodurum, Grinnes en Vada overvallen. XXIII. Aanslag op de Romeinsche Vloot. XXIV. Het Eiland der Batavieren geplonderd. XXV. Vrede tusschen de Romeinen en Batavieren. XXVI. De Romeinen overmeesteren eerst Mona, daar na Britanje, met hulp der Batavieren. Stout bestaan van eene bende Uzipeeten. XXVII. Domitiaans belagchelyke zeegepraal over de Germaanen en Batavieren. | |
I. Beginsels des Oorlogs, tusschen de Batavieren, onder 't beleid van Klaudius Civilis, en de Romeinen.DE Batavieren, die nu, langer dan eene eeuw, met het Roomsche Volk verbonden geweest waren, en deszelfs magt dikwils in hun Land gezien hadden, waren, door het Bondgenootschap met hun magtiger geenszins gesleeten; maar hadden den Romeinen, tot nog toe, volgens de | |
[pagina 117]
| |
Voorwaarden des Verbonds, mannen en wapenen geleverd, die lang in de Germanische Oorlogen geoeffend waren, en volgensGa naar margenoot+de oude instelling, ten minsten doorgaans, door de edelsten hunner Landsluiden, bestierd werdenGa naar voetnoot(a). Klaudius Civilis, één dier Batavische Krygsoversten, en van Koninglyke afkomst, stak boven zynen Landaard en boven veele uitheemschen in schranderheid en Krygskunde uit, en was gewoon, zig by Sertorius en Hannibal te vergelyken, om dat hy, even als deeze Krygshelden, maar één oog hadtGa naar voetnoot(b). Hy was wel door Galba uit zyne gevangenis ontslaagen, en naar zyn Vaderland te rug gekeerd; maar onder Vitellius wederom in gevaar geraakt; alzo hem 't verbitterd Leger ter Lyfstraffe vorderde. Euvel werdt dit by zyne Landsluiden opgenomen. Hy zelf schiep hoop, om zig te wreeken, uit de rampen, die de Romeinen door den Burgerkryg leedenGa naar voetnoot(c). Dugtende nogtans, dat men hem als eenenGa naar margenoot+Vyand tegen gaan zou, indien hy het Bondgenootschap met de Romeinen openlyk verbrak, veinsde hy de party van Vespaziaan, die nu in Palestina, alwaar hy den Oorlog voerde, voor Keizer uitgeroepen wasGa naar voetnoot(d), toegedaan te zyn. Hier toe werdt hy aangezet, door brieven van Antonius Primus, man van Burgemeesterlyke waardigheid en | |
[pagina 118]
| |
te Rome in veel aanzienGa naar voetnoot(e), die hem vermaande, hy zou de hulptroepen, die Vitellius uit Germanie ontbooden hadt; en onder schyn van eenen gevreesden oproer onder de Germaanen, de Keurbenden zelven te rug houden. Hordeonius Flakkus, Bevelhebber over 't Leger aan den NederrynGa naar voetnoot(f), die naar Vespaziaan helde, hadt Civilis ook, in persoon, hier toe opgehitstGa naar voetnoot(g). Midlerwyl hieldt Civilis het gehoim van zynen aanslag verborgen; doch kreeg eerlang gelegenheid, om dien in 't werk te stellen. Ga naar margenoot+ Vitellius hadt bevolen eene werving, tot het voltallig maaken zyner Troepen, onder de Batavieren, te doen. Gaarne zou dit oorlogszugtig Volk dien last gedraagen hebben, was dezelve niet merkelyk verzwaard geworden, door de gierigheid en overdaad der werveren. Deezen genoegden zig niet, met kloeke jongelingen tot den Krygsdienst te vorderen; maar zy persten 'er ook oude en magtelooze luiden toe, op dat zy hen naderhand, om geld, wederom ontslaan mogten. De onbejaarden zelven, als zy maar van eene schoone en ryzige gestalte waren, gelyk de Batavische jeugd doorgaans was, werden tot onkuisheid weggesleept. Dit wangedrag verwekte wrevel en af keer onder de Landzaaten. En de aanstigters van den opstand tegen de Romeinen bragten 't daar toe, dat de begonnen' werving alomme verbooden werdt. Ga naar margenoot+ Civilis bediende zig van deeze gunstige ge- | |
[pagina 119]
| |
legenheid. Hy kende den zwakken staat derGa naar margenoot+Romeinsche krygsmagt, hier te lande. Hy wist, dat de Keurbenden, thans langs den linker' oever des Ryns gelegerd, niet voltallig warenGa naar voetnoot(h). Daar lagen 'er, naamlyk, zes in 't geheel; twee te MaguntiakumGa naar voetnoot(i), eene te BonnaGa naar voetnoot(k), en eene te NovesiumGa naar voetnoot(l). De twee overigen sloegen zig eerlang teGa naar voetnoot(m) Vetera nederGa naar voetnoot(1). Ieder Keurbende bestondt, voltallig zynde, uit zes duizend manGa naar voetnoot(n). Doch de Keurbende, te Bonna gelegerd, schynt maar uit weinig meer dan drie duizend man bestaan te hebbenGa naar voetnoot(o); en die te Vetera kwamen, waren ieder niet boven de twee duizend vyf honderd man sterkGa naar voetnoot(p). De Romeinen hadden, daarenboven, nog agt Batavische Ruiterbenden in dienstGa naar voetnoot(q); die,Ga naar margenoot*met malkanderen, op verre na, geene drie duizend man konden uitmaakenGa naar voetnoot(r). Ook hadt Civilis hoop, om hen van de zyde der Romeinen af te trekken. De gantsche Krygsmagt der Romeinen, langs den Rynkant, zal dus, vermoedelyk, ten deezen tyde, | |
[pagina 120]
| |
want tegen het einde des Krygs, is zy nog met vier Keurbenden en eenig Paardenvolk versterkt gewordenGa naar voetnoot(s), geene twintig duizend man hebben konnen uitmaaken. Dit Krygsvolk lag, in verscheiden' Legerplaatsen, van tegen over den Mainstroom af, tot in het Eiland der Batavieren, aan den Zeekant, toe, verspreid; en was, dus verdeeld, te onbekwaamer om behoorlyken tegenstand te bieden. Ga naar margenoot+ Civilis, van dit alles niet onbewust, roept, onder schyn van een Gastmaal, de aanzienlyksten des Landaards en de wakkersten der Gemeente, in een Heilig WoudGa naar voetnoot(2), by een. En hen, door den nagt en vrolykheid, verhit ziende, heft hy aan van den Krygsroem des Volks, en telt op, tot den einde toe, het onregt, de rooveryen en de andere ongemakken der dienstbaarheid, die hun nu van de Romeinen scheen ge- | |
[pagina 121]
| |
dreigd te worden. Zy werden, sprak hy, nu niet langer als Bondgenooten, gelyk eertyds; maar als Slaaven gehandeld. Zelden kwamen de Stedehouders om kennis te neemen van de roof- en bloedgierigheid der Oversten en Honderdmannen, aan welken men hen overleverde. Nu was 'er wederom eene werving bestemd, door welke de Ouders van de Kinderen, en de Broeders van de Broeders, als voor 't laatst, werden afgescheiden. Nimmer was de Romeinsche Staat kranker geweest, en in de winter legeringen niets dan buit en oude Luiden. Zy moesten slegts de oogen opslaan, en zig, door de ydele naamen der Keurbenden, niet verschrikken laaten. Hun schoot puik van Voetvolk en Ruiters over; de Germaanen waren hunne Bloedverwanten, de Galliërs hadden éénen zin met hen. Zelfs was de Oorlog den Romeinen niet onaangenaam, van welken de ongelukkige uitslag aan Vespaziaan geweeten zou worden; terwyl men van de overwinning niemant rekenschap verschuldigd wasGa naar voetnoot(t). |
|