Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIX. Opstand der Friezen tegen de Romeinen.Eenige jaaren hier na, stonden de Friezen tegen de Romeinen op; meer door derzelver gierigheid getergd, dan uit ongeduld in de gehoorzaamheid. Druzus, die dit Volk aan 't Roomsch Ryk synsbaar hadt gemaakt, hadtGa naar margenoot+het, de geringheid van hun vermogen in aanmerking neemende, eene gemaatigde schatting van Ossenhuiden, ten behoeve van 't Krygsvolk, opgelegd; zonder dat iemant naauw agt gaf, wat vastigheid of grootte dezelven hadden. Naderhand kreeg Olennius | |
[pagina 81]
| |
de regeering over de Friezen in handen, die scherper toezag, en ruggen van wilde Ossen uitlas, naar welken hy wilde, dat de Friezen de huiden leveren zouden. Deezen viel dit geweldig hard, alzo hun Land wel van Bosschen, vol van zeer groote Dieren; maar hunne Weiden slegts van maatelyk Vee voorzien waren. Eerst leverden zy dan de Ossen zelve, toen de Akkers, en eindelyk Vrouwen en Kinderen ter slavernye over. Hier uit ontstondt verbittering en klagten. Doch deezen onverhoord blyvende, liep men te wapen. De Soldaaten, die met het innen der Schatting bezig waren, werden allereerst aangepakt, en zonder genade opgeknoopt. Olennius ontweek 's Volks woede, in eene sterkte, Flevum geheeten, die, volgens sommiger gedagtenGa naar voetnoot(x), op het thans verlaaten Eiland Grind, tusschen Flieland en ter Schelling, gebouwd was, in welke een goed getal van Romeinen en Bondgenooten, ter beveiliging van de Noord-Zee, in bezetting lagGa naar voetnoot(y). De FriezenGa naar margenoot+belegerden dit slot; doch den aantogt van Apronius verneemende, braken zy 't beleg weder op, en trokken af, om hun eigen land te beschermen. Want deeze, dien nu het gebied in Neder-GermanieGa naar voetnoot(9) aanvertrouwd | |
[pagina 82]
| |
was, hadt de Standaards der Keurbenden, uit het bovenst Wingewest, en de Keurlingen der Hulptroepen, zo Voetvolk als Ruitery, by zig ontbooden, en beide de Heiren den Ryn afgevoerd, en in Friesland geworpen. De naaste ondiepten stevigde hy toen met dammen en bruggen, om den zwaarsten hoop daar over te zetten. Ondertusschen, den grond ergens waadbaar gevonden hebbende, beval hy aan ééne van de tweeGa naar voetnoot(z) thans in dienst zynde Vleugels der Kaninefaaten, aan al het Germanisch Voetvolk, 't welk zig toen in het Romeinsch Leger bevondt, en gevolglyk ook aan de BatavierenGa naar voetnoot(a), den Vyand van agterenGa naar margenoot+te omringen. De Friezen, zig in slagorde gesteld hebbende, dreeven de Ruitery der Bondgenooten, en die der Keurbenden, welke hun te hulp gekomen was, op de vlugt. Naderhand kwamen 'er drie, en toen nog twee ligte Regementen op de Friezen af, die veel verrigt zouden hebben, hadden ze eenpaarig aangevallen. Nu, het een na het ander aantrekkende, gaven ze den ontordenden niet alleen geenen moed; maar verlooren dien zelven, door de verbaastheid der vlugtenden. Apronius schikte de overige hulpbenden, onder Cethegus Labeo, naar den stryd; die, 't gevaar der zynen bemerkende, om de hulp der Keurbenden zondt. De Krygsknegten der vyfde Keurbende spatten voor uit, verjaagen de Friezen, na een hevig gevegt, en redden de regementen en vleugels, die reeds mat van wonden waren. Veele O- | |
[pagina 83]
| |
versten en Honderdmannen der Romeinen waren 'er in deezen stryd gesneuveld. Men vernam, uit de Overloopers, dat 'er, by het Woud van BaduhennaGa naar voetnoot(1), door het rekken van den stryd tot 's anderen daags, negen honderd Romeinen waren asgemaakt. Vier honderd anderen, die de hoeve van KruptorixGa naar voetnoot(2), welke eertyds synsbaar geweest was, ingenomen hadden, voor verraad vreezende, waren op elkanderen aangevallen, en hadden de een den ander' omgebragt. Apronius vondt niet geraaden, wraak over dit bedryf der Friezen te gaan vorderen, noch de gesneuvelde Lyken te begraavenGa naar voetnoot(b). Ondertusschen werdt, door dit voorval, de Friesche naam, onder alle de Germaanen, vermaard. Tiberius ontveinsde te Rome de geleeden' schade, om dat hy niemant den Oorlog tegen de Friezen aanbeveelen wilde; en de Raad bekreunde 't zig ook weinig, of de uiterste grenzen des Ryks te schande gemaakt werdenGa naar voetnoot(c). Tiberius overleeden zynde, kreeg Kajus,Ga naar margenoot+ Zoon van Germanikus, het Hoogge- | |
[pagina 84]
| |
zag in handenGa naar voetnoot(d). Deeze, hier te lande, onder de Soldaaten verkeerende, hadt, gelyk wy te vooren reeds aantekenden, den naam van Kaligula aangenomen, dien hy sedert behieldt. Hy was, in zyne jeugdGa naar voetnoot(e), met de vallende ziekte gekweld geweest, en hadt daar uit, of, zo anderen willen, uit eenen MinnedrankGa naar voetnoot(f), hem, sedert, door zyne Gemaalin Cezonia gegeeven, eene soort van geraaktheid in de herssenen behouden, die hem, by vlaagen, overviel, en somtyds tot de belagchelykste buitenspoorigheden aandreef; waar van ook het Eiland der Batavieren getuigenis heeft gedraagen. |
|