Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI. Gevaarlyke togt van twee Keurbenden uit Germanikus Leger langs de Zuiderzee.Doch deeze buitentred moet ons Germanikus en zyn Leger niet doen vergeten. Na de overwinning, op Arminius behaald, besloot hy naar den Eemsstroom terug te keeren. Doch op dat zyne Scheepsvloot te ligter op de waddige Zuider-Zee vlotten mogt, zondt hy twee Keurbenden, onder 't beleid van Vitellius, te lande derwaards. Deeze hadt een gedeelte van den weg veilig afgelegd; wanneer de noordenwind, geweldiglyk opsteekende, de ongestuime zeegolven onvoorziens op 't land joeg. Hier kwam het jaargetyde by, 't welk de Oceaan op 't hoogst zwellen deedt, zynde het omtrent de Herfst-dag-en nagts-eveningGa naar voetnoot(5). Wel haast stondt | |
[pagina 72]
| |
alles blank, gelyk eene baare Zee. De Voetknegten, die nu de harde van de weeke en de ondiepe van de diepe plaatsen niet onderscheiden konden, werden van het water omver geslaagen, of in maalstroomen weggerukt. Somtyds stonden ze tot aan de borst, somtyds tot aan de keel onder, en somtyds verlooren ze grond, en werden onder de golven begraaven. Vitellius, eindelyk eene hoogteGa naar voetnoot(6) gevonden hebbende, deedt de gantsche troep daar op klauteren, die daar eenen droevigen nagt, in de koude, zonder vuur, en met naakten en bezeerden lighaame doorbragt. Met den dag, streefden zy naar den stroom, alwaar zy Germanikus met de Vloot vonden, die ook niet weinig door den storm zal geleeden gehadt hebben. Hy scheepte hier de afgematte benden, en bragt ze, waarschynlyk, naar de eene of de andere Legerplaats in het Eiland der Batavieren, alwaar het gerugt van hunnen dood reeds geloopen hadt, behouden te rugGa naar voetnoot(f). Ga naar margenoot+ Den Winter voorby zynde, maakte hy zig tegen 't voorjaar gereed, om den Germani- | |
[pagina 73]
| |
schen Oorlog ten einde te brengen. Hy liet,Ga naar margenoot+ten dien einde, onder 't opzigt van Antejus, Silius en Cécina, eene Vloot van omtrent duizend Schepen bouwen, behalven verscheiden' andere korte Vaartuigen, die, om de Zee te beter te konnen klieven, smal van voor-en agtersteven en breed van buik gemaakt werden. Sommigen hadden platte bodems, op dat ze, aan den grond raakende, te minder schade mogten lyden. Daar waren 'er ook met roers ten wedereinde, om, by 't schielyk wenden van 't geroei, aan deezen of aan genen kant te konnen aanleggen. Veelen waren met bruggen gevloerd, om Schietgevaartens, Paarden en Lyftogt te konnen draagen. Tot de algemeene Zamelplaats deezer Vloote, werdt volgens gewoonte, het Eiland der Batavieren bestemd, daar men gemakkelyk aankomen kon, en dat welgelegen was, om het Leger te ontvangenGa naar voetnoot(g). Terwyl de Vloot vast verzameld werdt, zondt Germanikus Silius met eenen hoop Volks tegen de Katten. Hy zelf, verneemende, dat de sterkte, door zynen Vader Druzus op de Lippe gebouwd, belegerd was, voerde zes Keurbenden derwaards; doch de Belegeraars, zynen aantogt verneemende, braken de belegering op, en trokken af; na dat zy den Altaar, die, daar omtrent, voor Druzus opgeregt was, en de Graftombe, voor Varus Keurbenden gestigt, omver geworpen hadden. Germanikus herbouwde den Altaar; doch de Tombe te vernieuwen vondt hy ongeraaden. | |
[pagina 74]
| |
Silius voerde, vermids de aanhoudende slagregens, niet anders uit, dan dat hy, benevens de Gemaalin en Dogter van Arpus, Koning der Katten, een' maatelyken buit bekwamGa naar voetnoot(h). |
|