Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIV. Germanikus bevredigt het Romeinsch leger aan den Ryn.Omtrent dien zelfden tyd, was 'er eene even gevaarlyke muitery gereezen, onder de krygsbenden, die, onder 't bevel van Silius, aan den boven- en van Cécina aan den beneden-RynGa naar voetnoot(k), gelaaten waren. Germanikus, Zoon van Klaudius DruzusGa naar voetnoot(l), wiens bedryven en dood wy boven verhaald hebben, bevondt zig toen in Gallie, en trok terstond naar den Rynkant, om de rust in 't Leger te herstellen; 't welk hy ook spoedig genoeg uitvoerdeGa naar voetnoot(m). Naderhand heeft hy verscheiden' togten tegen de Germaanen, met merkelyken voorspoed, ondernomen. Eenig Volk, aan deeze zyde des Ryns, vermoedelyk ook onder de Batavieren, geligt hebbende, heeft hy deGa naar margenoot+Katten geslaagen, en hunne Hoofdstad Mattium verbrandGa naar voetnoot(n). Ook behaalde hy eenig voordeel op ArminiusGa naar voetnoot(o). Doch deeze, de Cheruscen op nieuws opgestookt, en zynen Vaderlyken Oom Inguiomerus, die van | |
[pagina 66]
| |
ouds onder de Romeinen in aanzien geweest was, in zyne belangens gebragt hebbende, dreigde Germanikus met eenen fellen oorlog: die, om den last des krygs niet op eene plaats tevens te hebben, Cécina met veertig regimenten, naar de Eems, over den bodem der BrukterenGa naar voetnoot(9) zondt. De Ruitery werdt door den Oversten Pedo, langs de grenzen der Friezen, ook derwaards geleid. Germanikus zelf volgde te scheep, met vier Keurbenden, welken hy, over de Meeren, naar de algemeene zamelplaats, aan de Eems bragt. Hier van daan, trok het Leger wederom naar de Lippe, in zynen weg alles verwoestende, wat tusschen die Rivier en de Eems lag. Doch de Kauchen, die bystand beloofden, werden in krygsgemeenschap aangenomen.Ga naar margenoot+Germanikus eindelyk aan 't Bosch TeutoburgGa naar voetnoot(1), alwaar, zes jaaren geleeden, de slag tusschen Varus en Arminius voorgevallen was, gekomen zynde, werdt van de begeerte bekroopen, om den laatsten Lykpligt aan de gesneuvelden, die daar nog onbegraaven lagen, te bewyzen. Cécina dan, voor uitge- | |
[pagina 67]
| |
zonden zynde, werdt van 't gantsche Leger gevolgd. men kwam aan Varus Legerplaats, alwaar zig een deerlyk schouwspel vertoonde. Hier lagen de witte doodsbeenderen op een gehoopt of verspreid, naar dat de krygsknegten elk afzonderlyk, of by gantsche hoopen afgemaakt waren: daar zag men 't gebroken geweer en de Paardsleden onder een gemengd, en 't gene het gruwelykst was, in de naaste Bosschen, waren Altaaren opgeregt, voor welken de ontmenschte Germaanen, de voornaamste Legerhoofden en Honderdmannen geslagt hadden. Germanikus deedt alleGa naar margenoot+deeze doodsbeenderen verzamelen, en zonder onderscheid begraaven. Hy zelf sneedt de eerste zoode, om 'er eene graftombe van opteregten, waar in hy van het gantsche Leger, vol droefenis en verbittering tegen den vyand, gevolgd werdtGa naar voetnoot(p). GermanikusGa naar margenoot+kwam, kort daar aan, met het Leger van Arminius, in een hevig gevegt; 't welk met even groot voordeel van weerskanten ten einde gebragt werdtGa naar voetnoot(q). Grooter gevaar liep Cécina, die, langs de lange Dyken, eertyds door L. Domitius, in de moerassen der Landstreeken, die men thans Twente en Drente noemt, en nog meer oostwaards gelegd, van den Rynkant naar de Eems en Wezer te rug trok. Hier gekomen, stondt het geschaapen, dat de benden onder zyn bevel geslaagen zouden geworden zyn, hadden de Germaanen zig van het voordeel, 't welk zy in 't eerst behaalden, wel weeten te bedienen. Maar | |
[pagina 68]
| |
waanende, dat zy de overwinning reeds in hunné hand hadden, waren ze, tegen Arminius raad, op de verschansing der Romeinen aangevallen; doch van deezen zo dapper afgekeerd, dat Arminius onbeschadigd, en Inguiomer zwaarlyk gewond ter naauwer nood ontkwamen. De slagting onder de Germaanen duurde zo lang als de dag en 's vyands woedeGa naar voetnoot(r). |
|