Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijV. Aart en Zeden der Batavieren.De Batavieren, gelyk zy Germaanen van herkomst waren en daarom dikwils Germaanen genoemd worden, hebben, in aart en gewoontens, veel met de overige Bewooners van Germanie gemeen gehad; waarom hunne zeden, by de Schryvers, die gewag van hun maaken, gemeenlyk onder die der Germaanen in 't algemeen beschreeven worden. Zy waren dan, gelyk het gros der Germaanen, harde en ruuwe menschen, groot, grof en sterk van LighaamGa naar voetnoot(x), opgewassen tegen de ongemakken van Lugt en WederGa naar voetnoot(y), bekwaam tot de Jagt van wilde Dieren, waar mede zy zig veel ophieldenGa naar voetnoot(z), en gehard ten Oorloge, dien zy zelden ongetergd aanvingen; maar waar in zy, eerst aangevallen, | |
[pagina *1]
| |
L.F. du Bourg del.
J. Folkema Sculp. Aankomst der Batavieren, hier te Lande. | |
[pagina 16]
| |
zig altoos moedig kweetenGa naar voetnoot(a). Voor 't overige, onder de Germaanen, uitsteekend in oordeel en schranderheidGa naar voetnoot(b), en in 't algemeen openhertigGa naar voetnoot(c), trouwGa naar voetnoot(d), herbergzaamGa naar voetnoot(e), en zo kuisch, dat men byna van geene Hoerery onder hen hoorde. De Gehuwden bewaarden de Huwlykstrouw ook doorgaans ongeschondenGa naar voetnoot(f), en de Veelwyvery was, onder dit Volk, zeer ongemeen: alleenlyk hadden eenigen van de aanzienlyksten somtyds twee VrouwenGa naar voetnoot(g). Van Drinklust durven wy de Batavieren, zo min als de overige Germaanen, vry pleiten: ten ware zy zekere soort van Sueven gelyk waren geweest; van welken men gemeld vindt, dat zy den invoer van Wyn verbooden, als welke de menschen te week en onbekwaam tot den arbeid maakteGa naar voetnoot(h). En zy, die, met sommigen,Ga naar voetnoot(i) deeze Sueven voor het zelfde Volk met de Katten houden, zullen zelfs de Batavieren, als eene soort van Sueven, moeten aanmerken. Voorts waren de Germaanen in 't algemeen ook zo geweldig op het dobbelen verslingerd, dat zy zig niet ontzagen, somtyds alles wat zy hadden, zelfs tot hunne eigene Vryheid toe, te verspeelenGa naar voetnoot(ii). | |
[pagina 17]
| |
De Batavieren gingen, zo lang ze nog inGa naar margenoot+hunne Kindsche Jaaren waren, en de Kindsheid duurde vry lang by dit volk, zelfs in de felste koude, moedernaaktGa naar voetnoot(k). Ouder geworden, kleedden ze zig met eenen Rok van BeestenvellenGa naar voetnoot(l), dien zy met een gekleurd vogt, 't welk de uitheemsche zeegedrogten uitleverden, op hunne wyze, besprenkelden. De Rok werdt met eenen Gesp, of by gebrek daar van, met eenen doorn, om den Hals vastgemaakt. Voor 't overige ongedekt, lagen ze geheele dagen om den haard. De Ryksten werden onderscheiden, door eene kleeding, die hun niet, op de wyze der Sarmaaten en Parthen, om 't Lyf flodderdeGa naar voetnoot(9); maar zo naauw sloot, dat men 'er alle de Ledemaaten door zien kon. De dragt der Vrouwen was geenszins van die der Mannen onderscheiden. Alleenlyk gebruikten ze doorgaans een linnen hoofddeksel, 't welk zy met purperverwe beschilderden. Ook gingen ze met blooten hals en armenGa naar voetnoot(m). De Batavieren hadden doorgaans rosagtigGa naar margenoot+ | |
[pagina 18]
| |
of goudgeel hairGa naar voetnoot(n), 't welk zy met eenen knoop in den nek, of boven op 't hoofdGa naar voetnoot(o), op 't welk de Mans een kapje of hoedjeGa naar voetnoot(p) droegen, vastbonden. Veel roems stelden ze in deeze rosse hairlokken, van welken de mannen nog meer werks maakten, dan de vrouwenGa naar voetnoot(q); komende de natuur zelfs, door eene van kalkgemaakte loog, te hulp, om hun hair die geliefde verw te geevenGa naar voetnoot(r). 't Sieraad bekoorde zelfs den dartelen Romeinen, by welken het goudgeel hair der Batavieren,Ga naar margenoot+door den tyd, zeer vermaard werdtGa naar voetnoot(s). Den Baard lieten sommigen onder de Germaanen glad afschrappen; anderen lang groeijen: en dit schynt de gewoonte der Batavieren geweest te zynGa naar voetnoot(t). Eenigen droegen groote Knevels, die in de breedte opgezet werden, of over den bovensten Lip naar beneden af hingenGa naar voetnoot(v). Somtyds lieten ze hair en baard zo lang wassen, tot dat ze eenen VyandGa naar margenoot+verslaagen haddenGa naar voetnoot(w). Van bemuurde Steden schynen de Batavieren, voor de aankomst der Romeinen hier te Lande, niet geweeten | |
[pagina 19]
| |
te hebbenGa naar voetnoot(1). Zy bouwden houten Hutten, welken niet digt nevens malkanderen geplaatst; maar van elk opgeslaagen werden, daar hem de gelegenheid des oords allerbest behaagde. Ook was ieder Huis van eenen ruimen Werf omringd; 't zy dat de Bouwers voor ongeval van brand vreesden, of van alle geregelde bouwordening t' eenemaal onkundig warenGa naar voetnoot(x). Voorts waren deeze Huizen doorgaans slegts van stroo-daken voorzienGa naar voetnoot(y). Ook stonden ze veeltyds op opgeworpen' hoogtensGa naar voetnoot(2), Terpen of Torpen geheetenGa naar voetnoot(z), waar door de Bewooners zig voor de overstroomingen des Waters beveiligdenGa naar voetnoot(a). Weinig fraais was 'er aan deeze Huizen: evenwel bestreeken zy sommige plaatsen van dezelven tot sieraad, met zekere zuivere en blinkende aarde; hier in, het schilder werk nabootsende,Ga naar voetnoot(b). | |
[pagina 20]
| |
Ga naar margenoot+ Van Leezen en Schryven waren de Mannen zo wel als de Vrouwen t'eenemaal onkundigGa naar voetnoot(c). De Romeinen hebben hun naderhand in 't een en 't ander onderweezen. Ga naar margenoot+ Veel ervaarener waren de Mannen in 't zwemmenGa naar voetnoot(d) en te paardrydenGa naar voetnoot(e). Als 't op een vegten ging, ontzagen ze zig niet, in volle rusting, en te paarde, wyde stroomen, die hun den pas naar den Vyand afsneeden, over te zwemmen, en na zulk eenen hagchelyken togt, den stryd, met gelyke onverzaagdheid, te vervolgenGa naar voetnoot(f). Ga naar margenoot+ Zelden gebruikten ze Zwaarden of groote Spietsen in 't gevegt. Zy bedienden zig van eene soort van speeren, Frameën genoemd, met welken zy van naby en van verre wisten te vegten. De Ruiters vergenoegden zig met zulk een Frameë en een schildGa naar voetnoot(g); 't welk van teenen gevlogtenGa naar voetnoot(h) en langwerpig vierkant van gedaante was; doorgaans met verschillende verwen beschilderd, en, volgens de afbeeldingen, die men op de penningen vindt, met Beestenkoppen, Pylen, Bliksems, Krygsklaroenen en andere beeldtenissen versierdGa naar voetnoot(i). 't Voetvolk bediende zig, behalven van deeze Wapenen, van Werpschigten, welken zy een geweldig eind heenen wisten te zwaaijen. Weinigen waren 'er, die Harnassen hadden. Hier en daar zag men | |
[pagina 21]
| |
'er een', met eenen Stormhoed of Helm. De grootste kragt deezes Landaarts bestondt in het Voetvolk; waarom zy gewoon waren vermengd te stryden. Hunne Paarden waren noch schoon noch snel, en daar by ongeleerd te wenden en te keeren. Zy dreeven ze voorwaards of met eenen zwaai regtsom; wanneer ze de gelederen digt wisten geslooten te houdenGa naar voetnoot(k). Tot den Stryd werden zeGa naar margenoot+aangemoedigd, door hunne liefste panden, de Vrouwen en Kinderen, die 't gevegt van verre aanschouwden, en welker gehuil, als de nood aan den man kwam, den strydenden in de ooren klonk, en met eene woeste drift naar de overwinning vervulde. Die gekwetst waren, werden by hunne Moeders en Vrouwen gebragt; welken zig niet ontzagen, de wonden te tellen, en met haare eigen' lippen uitte zuigen: ook waren zy gewoon de aarzelenden aan te zetten, om met alle kragt voor Huisgezin en Vryheid te strydenGa naar voetnoot(l). Weinig lieten zig de Batavische mannenGa naar margenoot+aan het Huisbestier en den Landbouw, waar in zy zeer onbedreeven waren, gelegen leggen. Al de zorg daar over werdt den Vrouwen en ouden Mannen aanbevolenGa naar voetnoot(m). De spys der Batavieren was ten hoogsten eenvoudig. Zy aten wilde Appelen, Melk, Boter en KaasGa naar voetnoot(n). Uit wilden Haver en Garst kookten ze pappenGa naar voetnoot(o). Ook gebruikten ze | |
[pagina 22]
| |
hun eigen tam vee, en het wild, 't welk zy in de Bosschen opvingen, tot voedselGa naar voetnoot(p).Ga naar margenoot+Hunne drank bestondt uit een kooksel van Garst of ander Graan en Water, 't welk in smaak eenigszins naar Wyn zweemdeGa naar voetnoot(q). De meesten zyn van gedagten, dat deeze drank ons hedendaags Bier gelyk geweest zy. Anderen oordeelen, dat hy meer overeenkomst met onzen Moutwyn gehad hebbeGa naar voetnoot(r). Ga naar margenoot+ Jong te huwen werdt onder de Germaanen in 't algemeen veroordeeld. 't Was schandelyk voor eenen Jongeling, beneden de twintig jaaren, trouwverbindtenis aan te gaanGa naar voetnoot(s). Met de Maagden werdt ook lang gewagt. Men paarde Jongelingen en Maagden van gelyke jaaren en grootte. Het Huwelyk werdt, in de tegenwoordigheid der wederzydsche Bloedvrienden, geslooten: het Huwelyksgoed niet van de Huisvrouw aan den Man; maar van den Man aan de HuisvrouwGa naar margenoot+gebragt. De Giften waren geene uitgekipte Pronksieraadjen; maar de Bruid ontving een koppel Ossen, een getoomd Paard, een Zwaard, Werpspeer en Schild; en gaf daarentegen aan den Bruidegom ook eenig Wapentuig; waar mede het Huwelyk voltrokken was. Deeze zonderlinge Bruidsgiften beduidden, gelyk men der Bruid, by 't aangaan der Trouwverbindtenis, wel uitdrukkelyk vermaande, dat zy met haaren man, in Vrede en Oorlog, het zelfde lyden en on- | |
[pagina 23]
| |
derneemen moest, en hem in lief en leed getrouw blyven. 't Werdt voor eene groote schendaad gehouden, dat men 't getal der Kinderen bepaalen, of de Jonggeboorenen ombrengen durfde. Ook werden de zuigelingen aan geene Voedsters betrouwd. Elke moeder zoogde haar eigen kroostGa naar voetnoot(t). Onder de gehuwden schynen de goederen gemeen gebleven te zyn: een regt, 't welk, nog in onzen tyd, in verscheiden' Oorden onzes Lands stand houdtGa naar voetnoot(v). Weinig werks maakten de Germaanen inGa naar margenoot+'t algemeen, en dus ook de Batavieren, van het begraaven der doode Lyken. De Lighaamen van vermaarde Mannen alleenlyk plagten zy op eenen hoogen Houtstapel te verbranden. De Wapenen, en somtyds het Paard van den overleeden' werden, te gelyk met hem, in 't vuur geworpen. Voor de Vrouwen werdt het betreuren, en voor den Mannen het gedenken van eenen dooden loffelyk gehouden. 't Gekerm hieldt spoedig op; doch het hertenleed sleet langzaamGa naar voetnoot(w). |
|