Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIV. Tweespalt tusschen de Katten en Batavieren.Onder deeze laatsten, was ook het reeds beschreeven Eiland tusschen de uitwateringen des Rynstrooms. Nogtans schynen 'er niet veele jaaren verloopen te zyn, of het zag zig wederom van nieuwe Bewooners ingenomen. De Landstreek, die van 't Hersinisch WoudGa naar voetnoot(3) aanvangt, en drooger en bergagtiger is dan de overige deelen van Germanie, werdt oudtyds bewoond van de Katten, een volk, dat, in oordeel en schranderheid, boven de andere Germaanen uitsteekend, zig, onder gekooren' Opperhoofden, doorgaans bekwaamlyk bestieren liet. Waar toe, buiten twyfel, veel geholpen heeft, dat zy ons voorkomen, als bekwaam om zig naar den tyd te schikken, daar 't pas gaf te buigen, en de opwellende hevigheid in te toomenGa naar voetnoot(o). Doch zo diep geworteld was egter deeze prysselyke aart in de Katten niet, of | |
[pagina 12]
| |
zy hebben zig, t'eenigen tyde, in eene zwaare onderlinge verdeeldheid, ingewikkeld gevonden; want schoon men den netten tyd noch de gelegenheid van hunnen tweespalt niet weetGa naar voetnoot(4); zeker genoeg schynt het egter, dat de meeste Katten, zig met hunne nabuuren de Serbsten of Cheruscen en Hermonduuren verbonden hebbende, ondernamen, een deel hunner Landsluiden, die omtrent de Rivier de AdranaGa naar voetnoot(5) woonden, en toen met den byzonderen naam van Batten of BatavierenGa naar voetnoot(6) onderscheiden waren, geweldiger hand | |
[pagina 13]
| |
ten lande uit te dryven. De Batavieren nogtans, hoe gering van getal en magt, zouden waarschynlyk, als dapper uit den aart, de Wapenen tegen hunne verbitterde Landsgenooten opgevat hebben, waren ze niet wederhouden geworden, door hunne Priesters, met welken zy, volgens gewoonte, geraadpleegd hadden. Deezen vertoonden hun, naar 't verhaal onzer oudste Kronyken, ‘hoe ongeraaden het ware, zig, in kleinen getale, tegen zo magtige vyanden te velde te begeeven. Was het hun om Land te doen; daar lag 'er een onbewoond, tusschen de uitwateringen des Ryns tot aan den oever der Noordzee, dat, Bosch- en Vischryk, hun en hunnen Kinderen overvloedig onderhoud verschaffen zouGa naar voetnoot(p).’ Ga naar margenoot+ De Batavieren, smaak in dien voorslag krygende, zonden terstond eenigen af, om de gelegenheid van 't onbekend gewest nader op te speuren, die 'er, te rug gekeerd, zulk een verslag van deeden, dat elk zig gereed toonde, om zyn Vaderland, voor deeze onbewoonde streek, te verwisselenGa naar voetnoot(q). Straks was men in de weer, om schepen of schuiten, die men toen, onder anderen, van uitgeholde boomen plagt te maaken, en welker sommigen wel dertig menschen voeren kondenGa naar voetnoot(r), te water te brengen, met vee en andere tilbaare have te belaaden, en dus, met Vrouwen en Kinderen, den Ryn af te | |
[pagina 14]
| |
zakken. Voet aan Land gezet hebbende, maakte men zig, zonder slag of stoot, meester van het EilandGa naar voetnoot(s); 't welk sedert, naar deeze Batavische KattenGa naar voetnoot(7), het Eiland der Batavieren, en naderhand Batavia genaamd is. Het besloeg een groot deel van het tegenwoordig Gelderland, van Holland en van de Provincie van Utrecht; gelyk uit eene vergelyking der oude en nieuwe Landkaarten, ligtelyk te bespeuren is. Men vindt daar en boven aangetekendGa naar voetnoot(t), dat de Batavieren een klein gedeelte der vaste Kust van het Belgisch Gallie in bezit gehad hebben; 't welk, naar waarschynlykheid, in de lengte, langs het Eiland uitgestrekt, en in de breedte, die ten meesten geene zes duizend schreeden of twee uuren gaans haalen mogtGa naar voetnoot(v), tusschen de Waale en Maaze bepaald was: beslaande dus een klein gedeelte van het tegenwoordig Kleefs-land, Gelderland en Holland. Doch 't is twyfelagtig, of zy dit vast land, terstond op hunne aankomst, of naderhand, by zekere byzondere gelegenheid, eerst hebben ingenomen. Het Land der Batavieren legt op de hoogte van omtrent twee en vyftig graaden Noorder breedte. De tyd, op welken zy 't Eiland in bezit namen, mag, niet zonder grond, tusschen | |
[pagina 15]
| |
de zestig en honderd jaaren voor de gemeene tydrekening der Kristenen bepaald wordenGa naar voetnoot(8). Van hun neemt onze Vaderlandsche Historie haaren eigenlyken aanvang; waarom het niet ondienstig zal zyn, onzen Leezeren van hunnen aart en levenswyze, Godsdienst en Regeeringsvorm eenig omstandig verslag te geeven. |
|