Vaderlandsche historie. Deel 1
(1749)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIII. Kimbersche Oorlog.Beneden den mond der Elve, in de Noordzee, legt een groot half Eiland, thans Jutland en van ouds het Kimbrisch Half-eiland, naar deszelfs Bewooners de Kimbren genaamdGa naar voetnoot(r). Nog noordelyker, in Zweeden, Noorwegen, de Deensche Eilanden, of 't gene men, al van ouds, Scandinavia genoemd heeft, woonden de TeutonenGa naar voetnoot(s). Deeze twee Volkeren, | |
[pagina 7]
| |
de Kimbren en Teutonen, 't zy dat ze hun eigen Land moede of naar de Landen en bezittingen van anderen begeerig waren, spannen, omtrent honderd en tien jaaren voor de gemeene tydrekening der KristenenGa naar voetnoot(t), samen, om hunne eigen' gewesten te verlaaten, en vreemden op te zoeken. Zy slaan op weg, en beweegen verscheiden' volkeren, welken zy aantreffen, om deel te neemen in hunnen woesten toelegGa naar voetnoot(v). Over den RynGa naar voetnoot(w), aan de uiterste grenzen van GallieGa naar voetnoot(x) gekomen, vinden zy, volgens 't verhaal onzer oudste KronykschryverenGa naar voetnoot(y), de Bewooners van het Eiland, sedert naar de Batavieren genoemd, overboodig, om hun op den togt te verzellen. Men wil, dat ze 'er zig te ligter toe beweegen lieten, om dat hunne Landstreek, in 't najaar, terwyl de Vrugten nog op de boomen waren, van zulk eenen zwaaren Watervloed overstroomd wasGa naar voetnoot(z), dat de Wooningen alomme om verre gespoeld, en de dikste boomen uit den grond geslaagen-waren; zo dat ze zig van huis en have en van de verwagte Winterteering ongelukkiglyk beroofd zagenGa naar voetnoot(a). In grooten getale, verlaaten zy dan 't verdronken land, en begeeven zig met de Kimbren, Teutonen en andere Volkeren op weg, om veiliger wooningen op te zoeken. Gallie en Spanje | |
[pagina 8]
| |
afgeloopen hebbende, schoon overal niet met even gelukkigen uitslagGa naar voetnoot(b), komt deeze woeste hoop aan de grenzen van Italie. De Romeinen hadden hier den zetel hunner heerschappye gevestigd, en men rekende nu zes honderd en veertig jaaren na de bouwinge van Rome. De Burgemeesterlyke waardigheid werdt door Cecilius Metellus en Papirius Carbo bekleedGa naar voetnoot(c). De Kimbren en hunne medgezellen, hier stal houdende, vaardigden eenigen uit den hoop af naar de Legerplaats van Markus Junius Silanus, op de grenzen, zo 't schynt, te velde leggende, en daar na aan den Roomschen Raad, met verzoek, dat hun eenige Landen in deezen oord mogten afgestaan worden; zy wilden, in vergelding, den Romeinen met de wapenen ten dienste staan. Doch toen hun dit geweigerd werdt, poogden ze met geweld te bekomen, 't gene hun door gebeden ondoenlyk geweest wasGa naar voetnoot(d). Fel was de eerste aanval der woeste Volkeren. Vyf of zes Romeinsche Legerhoofden werden, de een na den ander', geslaagen of op de vlugt gedreevenGa naar voetnoot(e). En sommigen verhaalen, dat 'er wel tagtig duizend Romeinen en Bondgenooten der Romeinen sneuveldenGa naar voetnoot(f). Zelfs liet 'er de Burgemeester Markus Manlius nevens zyne twee zoonen het levenGa naar voetnoot(g). En Markus Aurelius Skau- | |
[pagina 9]
| |
rus, van de Kimbren gevangen genomen en voor hunnen Raadt gebragt zynde, werdt, terwyl hy, om den Vyand te verschrikken, zig ontydig beroemde, dat de Romeinen onverwinlyk waren, van Bojorix, Koning of Veldheer der Kimbren, eenen forsen Jongeling, met eigen' handen omgebragtGa naar voetnoot(h). Hoog rees hun de moed, door zo luisterryke overwinningen. En 't Roomsch Gemeenebest zou eenen onherstelbaaren krak gekreegen hebben, was men niet te raade geworden, 't gebied over Gallie aan Kajus Marius op te draagenGa naar voetnoot(i). Deez' egter agt het ongeraaden, den Vyand terstond slag te leveren; maar zyne woede ontziende, liet hy 't Krygsvolk in de Legersteden, tot dat de zelve wat bedaard en gesleeten zou zyn. Twee of drie jaaren, houdt hy dus den Oorlog sleepende, terwyl hem, jaar op jaar, de Burgemeesterlyke waardigheid werdt opgedraagenGa naar voetnoot(k). De Barbaaren eindelyk, zig vleiende met de zegepraal over Rome zelve, rukken aan drie hoopen naar de Alpen, die Gallie van Italie scheiden. Doch Marius, hier van verstendigd, bezet in aller yl de toegangen, en treft de Teutonen, die vooruit gespat waren, tegen den voet van 't gebergte aan. Zy stonden in eene vlakte, van eenen stroom doorsneeden. Hy, wat hooger, daar gebrek aan water was. En, 't zy dat hy voorbedagtelyk of uit onkunde deeze plaats verkooren hadt; zeker is 't, dat de nood, de dapperheid | |
[pagina 10]
| |
wettende, oorzaak van zyne overwinning was. Want den Soldaat, om drank verleegen, dreef hy toe: Zo gy mannen zyt; daar is water; wyzende met eenen naar de Legerplaats der Teutonen. Hevig was de aanval der Romeinen. De Teutonen werden wel haast ontschaard en geslaagen. Teutoboch, hun Koning, in de vlugt gegreepen zynde, werdt naderhand te Rome in triomf omgevoerd, daar hy, ter oorzaake zyner ongemeene grootte, boven de zegetekens uitstak. Marius, de Teutonen overwonnen hebbende, hieldt het oog op de Kimbren, die reeds over 't gebergte getrokken, op den Italiaanschen bodem gekomen, en zekeren stroom, die hun stuitte, by digte drommen, overgezwommen waren. Hadden ze 't toen terstond op Rome aangezet, de stad hadt, zo men wilGa naar voetnoot(l), gevaar geloopen; doch door de aangenaame Landsdouwe van Venetie bekoord, en door 't gebruik van gekookt Vleesch, Brood en Wyn weeker geworden, bleeven ze hier, zonder verder te trekken, den geheelen winter over, leggen. In 't voorjaar, zo 't schynt, werden ze van Marius overvallen, en zo fel geslaagen, dat 'er wel honderd en veertig of honderd en zestig duizend zouden gesneuveld en zestig duizend gevangen genomen zyn. Bojorix, die zig in 't spits van 't gevegt gesteld hadt, liet 'er, hoewel niet ongewrooken, het leven. Van de Romeinen wil men dat niet meer dan drie honderd omkwamenGa naar voetnoot(m). Na zulk eene deerlyke | |
[pagina 11]
| |
slagting, was deeze geweldige hoop volks dermaaten gesmolten, dat 'er maar weinige Kimbren naar de voorheen verlaaten' Landen te rug zyn gekeerd; alwaar zy, om hunnen stouten togt tegen de Romeinen, lang vermaard gebleeven zynGa naar voetnoot(n). Een gedeelte deezer zwerveren is vermoedelyk hier en daar verstrooid en dus onkenbaar geworden, terwyl hunne Landen, voor eenen tyd, sommigen ten deele, anderen geheel onbewoond bleeven. |
|