Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch
(1622)–Frederik de Vry– Auteursrechtvrij
Het xxxix. Capittel.
| |
[pagina 215]
| |
Het Hooft ende den Romp: aen 't Hooft zyn aen te mercken
De pan of backeneel, het hayr met hare vlercken;
Het heerlijck aengesicht, het voor-hooft glad en rond,
De oogen, ooren, neus, de wangen, lippen, mond,
De tanden scherp en wit, de tonge, van dees deelen,
Ten aen-sien van het Hooft sal dit gedichte speelen.
Aen 't Lichaem is het Hooft een heel noot-wendigh deel,
Het lichaem sonder Hooft is dood, onnut geheel:
Der leden eer is't Hooft, het Hooft regeert de leden:
Een lichaem sonder Hooft vervalt, en word vertreden.
Geheel aen d'eerste plaets is't Hooft om hoogh gestelt:
Onder de deelen al des lichaems word getelt,
Geen deel, het welcke zy, soo heerlijck ende waerdigh
Gelijck daer is het hooft; waer door dat so seer aerdigh
Het lichaem is verciert. Gelijck geen Element
So heerlijck schoon vertoont als wel het Firmament,
Het welcke is verciert met Son, Maen en Sterren,
Waer door de Tyden gaen dat die niet en verwerren.
So aen het lichaem oock het Hooft seer heerlijck staet,
Begaeft met goed verstand, met wijsheyd, goeden raet;
Ja is alsoo gestelt, als men wil daer op mercken,
Dat de Geest'lijcke Ziel meest al daer door wil wercken.
Het Hooft is als een Heer, Regent, en Stuur-man goet
De leden toe-gevoeght: het Hooft oock dalen doet
Wel in de leden al des lichaems, het bewegen.
Het Hooft heeft het beleyd, en is geheel genegen
Tot dienst, nut en profijt des lichaems in't gemeen,
Onder de leden al vergeet het Hooft niet een.
Des lichaems leden dan volmaecktheyd is gelegen
In het Hooft wel gestelt: want dan gaet het te degen
Als yeder lidt van't Hooft hem wel regeeren laet:
Wt leden met het Hooft het lichaem wel bestaet.
| |
[pagina 216]
| |
So dat het Even-beeld des Scheppers schijnt, met reden,
Veel meerder in het Hooft, als wel in d'ander leden.
Als natuurlijcker wijs het Lichaem moet vergaen,
Sonder Hooft: want dat dan geensins kan blyven staen.
De geestelijcke mensch oock geensins kan beklyven
Sonder een geestlijck Hooft dat hem doet staende blyven.
Dit geestelijcke Hooft, so ons leert de Schriftuur,
Van den Geestlijcken Mensch, end' nieuw creatuur
Ga naar margenoot+Is Christus God en Mensch: want wy by Paulum lesen,
Dat gelijck van het wijf de man het Hooft moet wesen,
Also zy Christus oock van zijn Gemeente teer,
Die hy verlosset heeft, het Hooft, tot Godes eer,
Die in den Hemel hoogh seer heerlijck zit verheven,
Tot Godes rechter hand, voor wien het al moet beven,
Daer boven alle macht, heerschappy en gewelt,
Ja boven al het geen in waerde word getelt,
Wat naem het hebben mach beneden op der aerde,
Of in den Hemel hoogh hy is van meerder waerde:
God onderworpen heeft onder zijn voeten sterck
Alle ding; hem gestelt tot een Hooft vande Kerck,
De-welcke is zijn Bruydt, zijn Lichaem met veel leden,
Ga naar margenoot+Die hy wil, door zijn Geest, met heyligheyt bekleden.
Onder dit heerlijck Hooft ootmoedigh buygen moet
Wat in den Hemel is, of op der aerden wroet,
Of in den afgront oock, hoe-danigh het mach wesen:
Het moet de Majesteyt van dit Hooft altijd vresen.
In hem verborgen zijn alle de schatten goed
Van wijsheyd en verstand: hy is de volle vloed
En de Ga naar margenoota Fonteyn, waer uyt het leven voort komt vloeyen;
So dat zijn leden al door zijn kracht heerlijck bloeyen.
Ga naar margenootbIn hem de volheyd woont van alle gaven groot,
En uyt zijn volheyd vol, oock door genade bloot
| |
[pagina 217]
| |
Zijn leden scheppen veel genaden voor genaden,
En worden so vervult met heerlijcke weldaden.
So dat de leden al van zijn Gemeenten zijn,
In hem, van hem, door hem volmaeckt, volkomen fijn:
So dat de leden al van hem haer kracht ontfangen,
Om in de vreese Gods te gaen heylige gangen.
Dit geestelijcke Hooft zijn leden wel regeert,
Vytwendigh door zijn woort hy die zijn wille leert.
Inwendigh door zijn Geest buyght en neygt hy haer sinnen,
Hert, wille en verstant, so dat sy wel beginnen
Te loopen op den wegh des geloofs en der deught,
Waer van het eynde is des hemelsch soete vreught.
End' voegt also te saem al zynes lichaems leden,
Die hy geleyden wil in d'Hemelsche woonsteden.
Als Christus in zijn Kerck, regeert als 't hooft alleen,
Als alle leden van de Kercke in't gemeen,
Door Christi woort en Geest in eenigheyt verbonden,
Haer leven leyden t'saem, geestelijck, t'allen stonden,
Dan worden sy also haer geest'lijck hooft gelijck
Meer en meer, en hier na volmaeckt in't Hemelrijck.
Geen saeck so wonderbaer is immermeer gevonden, Ga naar margenoot+
Als hoe dit lichaem wort met dit Hooft vast gebonden.
Want daer door wort den mensch, vervremt van God den Heer,
Versoent met zijnen God, en vast vereenight weer. Ga naar margenoot+
Christus die neemt op hem ons sonden, en daer tegen
Met zijn gerechticheyt bekleet hy ons te degen.
Het beeldt Gods dat den mensch verloor door zijnen val,
Verwerft hem Christus weer, volmaeckt hem al end' al.
Ja de verloren hoop, en 't recht van't eewigh leven,
Christus zijn leden al geheel heeft weer gegeven.
De geestelijcke mensch een lidt van het lichaem,
Daer van dat Christus is het geest'lijck Hooft bequaem,
| |
[pagina 218]
| |
Is wel gheluckigh seer in leven ende sterven,
Alles hem dijdt tot goet, end' sal Gods rijck be-erven.
Ghy geestelijcke mensch, looft hier voor Godt den Heer,
Sijt danckbaer t'aller tijdt, gheeft God alleen de eer,
V nieticheydt bekent, altijdt u hooft verheven
In leven, noodt en doodt, wilt door't geloof aen kleven.
En wilt u scheyden af van't Paepsche vals geloof,
Want in het Pausdom wort begaen een groot kerck-roof,
Waer door Christo de Heer benomen wort die eere,
Die hem toe-komt alleen. Daer wort geleert een leere,
Waer door gedreven wordt dat de Paus sy het hooft
Van Christi sichtbaer Kerck: waer door dan word berooft
Christo de Heer zijn eer, en die den Paus gegeven,
En so het geen den Paus niet toe-komt, toe geschreven.
Want Ga naar margenoota God Christo die eer alleen gegeven heeft:
En sijn sichtbare Kerck Ga naar margenootb Christus de Heere geeft
Bedienaers, Herders trou, om door zijn woordt te weyden
Sijn Schapen; die hy so wil door zijn geest geleyden,
Vergaren tot een Kerck, een Kercke al gemeen,
Waer van hy is het hooft, ia oock het hooft alleen.
De Schrift meld maer alleen van een geest'lijck Ga naar margenootc lichame,
Daer van dat leden sijn al die in Christi name
Op-recht geloovigh zyn; ende dat die persoon,
Die Godt is en Gods Soon, mensch is en menschen soon,
Die opper-herder trou, Christus Jesus de Heere,
Alleene Ga naar margenootd is haer hooft tot Godes lof en eere,
En salicheydt van al, en elck een die gelooft.
So wordt in't Pausdom dan Christo de Heer berooft
Sijn eer, en Christi Kerck (bestaend' uyt Christi leden,)
Ter warer salicheydt het middel af gesneden;
Wanneer daer wort geleert, klaer tegen de natuur,
Niet alleen; maer Godloos oock teghen de Schriftuur,
Dat de Paus sy het hooft van Christi Kerck; daer neven
Dat de Paus heeft de macht de sonden te vergeven,
| |
[pagina 219]
| |
Te schryven reghels voor oock so swaer van gewicht
Als Godes woort; en dat een Christen is verplicht
Die oock te komen na, al waer het dat die streden
Met Gods beschreven woort. So wort daer dan vertreden
Niet alleen Godes woort, Christo sijn eer verkort;
Maer tegen de natuur, van Christi lichaem wort
Oock een wan-schepsel vreemt, een monster-dier seltsame
Gemaeckt; en hoofden twee gevoeght tot een lichame.
So dat de Paus wel mach sijn d'Anti-Christ genaemt,
Het Anti-Christens rijck het Pausdom oock befaemt.
Waer van elck Christen mensch is schuldigh hem te scheyden,
En door des Pausdoms leer hem laten niet verleyden:
Maer om sijn eenigh heyl, en Godes lof en eer
Te soecken, so als ons verklaert de ware leer
Van Godes heyligh woort, so moet elck hem vervoegen
Tot Christi sichtbaer Kerck, om daer wel te beploegen
Sijn op-recht waer geloof met liefdes wercken goet,
Om so een lidt te sijn, een lidt-maet vroom en vroet
Van Christi lichaem waer, dat is, van die Gemeente,
Die vleesch is van het vleesch, en been van Christi beente,
Daer van Christus de Heer alleene is het Hooft,
Die waerlijck en oprecht, belijdt, bekent, gelooft
Dat Christus is haer Ga naar margenoote Hooft, haer Ga naar margenootf Bruydegom, haer Ga naar margenootg Heere,
Die van haer wordt gedient, gegeven wordt die eere
Die hem toekomt alleen, als 't eenigh Hooft bequaem
Van d'algemeyne Kerck sijn geestelijck lichaem,
Die hy heeft door zijn Ga naar margenooth bloet, sijn lyden en zyn sterven
Verlosset en bevrijt van't eeuwighe bederven,
Door sijn gehoorsaemheydt verkregen en bereydt
d'Eeuwighe salicheyd, en derwaert haer geleydt
Wtwendig Ga naar margenooti door den dienst van't God'lijck woort waerachtig,
Het welck hy door sijn Geest inwendigh doet sijn krachtigh.
| |
[pagina 220]
| |
Daer-om, o Christen Mensch! die lief hebt, en bemint
V saligheyd, u heyl, zijt doch niet Paeps gesint,
Het Pausdom doch verlaet, en laet u niet verkloecken
Door't Pausdoms valsche Leer; u saligheyd wilt soecken
By u Heyland alleen, het eenigh ware Hooft;
En voeght u tot die Kerck, daer men leert en gelooft
Dat Christus is alleen het Hooft, dat ons kan geven,
En oock bewaren wel, het eeuwigh saligh leven.
|
|