Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch
(1622)–Frederik de Vry– Auteursrechtvrij
Het xxviij. Capittel.
| |
[pagina 127]
| |
Daer-om so moeten wy by God ons hulpe soecken,
Of het verdorven vleesch ons soude wel verkloecken.
Door het gebedt tot God; het hooren van Gods woort,
't Hanteeren vande deught; de stercke hoop, en voort
't Oprechte vast geloof, daer door geeft God zijn segen,
Te kunnen wederstaen, het vleesch tot sond genegen,
En geeft ons nieuwe kracht, ia den Heyligen Geest
In ons hert dalen laet; die ons doet onbevreest
Tegen ons eygen vleesch vol quade lusten, stryden,
En de Begeerlijckheydt des vleesches leert vermyden.
Daer-om so moeten wy bevreest niet zijn seer haest, Ga naar margenoot+
Al woelt het vleesch in ons: en niet haest zijn verbaest,
Al is dat ons natuur tot sonde sy genegen,
Want de victori heeft ons Christus al verkregen.
Maer wy ons moeten hier in de God-salicheyd
Oeffenen door't geloof, en altijd sijn bereydt
De quellingh van het vleesch kloeck-moedelijck te dragen;
En trachten uyt ons hert, die ondeught te verjagen:
En worden wel beweeght, maer sonder sonde quaet: Ga naar margenoot+
Genegen tot de deught, en beweeght door een haet
Tegen de sonde; want ons moet geensins bewegen
Tot sonde eenigh dingh: maer uyt ons herte vegen
't Geen ons bewegen mocht tot vleeschelijcke lust.
In voor-spoet en in kruys wy moeten sijn gerust.
De tegen-spoet moet het vleesch in't quade niet geryven.
Daer-om een Christen mensch hem neerstigh wachten moet,
Dat niet de tegen-spoet ontstelle sijn gemoet
Tot onverduldicheyd, veel min tot murmureren,
Want hy het kruyce moet gewilligh dragen leren.
Als die door tegen-spoet ten Hemel-waert moet gaen, Ga naar margenoot+
Eer hy hier naer in vreucht, de kroone kan ontfaen.
| |
[pagina 128]
| |
Want hier een Christen mensch moet lyden ende stryden,
Eer hy met Christo hem hier namaels sal verblyden.
Ga naar margenoot+Ja Christus is ons self alsoo oock voor gegaen,
Daer-om al zijn wy hier rondom alsins omvaen
Met kruys en tegen-spoet, met veel benaude dagen,
Wy moeten door't geloof nochtans dat lijdsaem dragen,
Want beter kan de knecht niet wesen dan zyn Heer,
Christus die heeft oock selfs geleden noch veel meer.
En souden wy, voor wien Christus dat heeft geleden,
Onwilligh zijn, om zijn voetstappen na te treden,
En dragen hier zijn kruys alleen een korten tijdt?
Dat waer ons groote schand. Daer omme wie ghy sijt,
Weest willigh en bereydt tegen u vleesch te stryden,
En alles, ia den doodt om Christi wil te lyden.
Daer-om ghy Christen mensch ontstelt u niet te seer
Ga naar margenoot+Als ghy getuchticht wordt, genadigh van den Heer:
Ons sonden noch veel meer verdienen; wilt gedencken
Dat aen u salicheydt het kruys u niet kan krencken:
En dat u God de Heer oock dor het kruys bereyt
Tot de deught, en daer door ten Hemel u geleyt.
Ga naar margenoot+Want dien den Heer bemindt die wil hy hier kastyden,
Om hem van het verderf der hellen te bevryden.
Ga naar margenoot+Laet ons dan zijn bereydt met een getroost gemoet,
Het kruys, het lyden swaer, en al de tegenspoet
Die ons hier over komt, gewillighlijck te lyden,
So sullen wy hier na ons eeuwigh weer verblyden.
De Christen mensche moet in voorspoet, oock veel min
Door een bewegen quaet, ontstellen zynen sin.
Dat is, door giericheyd zijn herte niet beswaren:
Noch geen hoveerdigh hert in zijn doen openbaren.
Hem tot geen quaden lust, tot pracht noch overdaet
Begeven; leven niet ondanckbaer in zijn staet,
| |
[pagina 129]
| |
Maer moet in zijn beroep Godt danckbaerheyd bewysen,
Voor zijn weldaden veel de goetheyd Godes prysen.
De gaven die God geeft, gebruycken tot Gods eer,
Tot noodruft, met vermaeck, en daer van dan oock weer
Bly-moedigh deylen uyt met hertelijck ontfarmen,
Na dat den noot vereyscht der noot-druftiger armen.
Hem sal de nieuwe Mensch ontstellen, quellen niet
Met de Begeerlijckheyt des vleessches, vol verdriet,
In voorspoed, noch in kruys: Maer des vleessches begeeren
Versaken, ende hem tot Godes wille keeren.
Daer toe, o Christen mensch! hoort, leest en mediteert
Met aendacht Godes Woord. want daer door word geleert
De ware vreese Gods; en daer door word verkregen
Een oprecht deughtsaem hert tot heyligheyd genegen.
De ware vreese Gods is het beginsel goet Ga naar margenoot+
Der wijsheyd, die ons hert, ons wil en ons gemoet
Tot Godes wil beweeght: en leert ons wel regeeren
Ons herte, om alleen wat Godt wil te begeeren:
En wel te weder-staen de quade lusten veel,
Die 't vleesch in ons verweckt in dit, of in dat deel.
Door't Gehoor van Gods woort 't geloof ons werd gegeven.
Door't woord word het geloof versterckt, en daer beneven Ga naar margenoot+
Vruchtbaer in wercken goed, en 't herte word geport
Tot der God-saligheyd: waer door bedwongen wort
De Begeerlijckheyd quaet: verwonnen en verslagen
De wercken die het vleesch door lusten quaed mach dragen.
Door oeff'nen van Gods woort, in't herte word gebracht Ga naar margenoot+
Een vaste stercke hoop, die ons door Godes kracht
Doet onbeweegh'lijck staen tegen den Wet der sonden,
En houd de lusten quaet gebreydelt en gebonden;
Dat die niet konnen wel te voor-schijn komen weer,
En wacht, door het geloof, na dien tijd dat de Heer
| |
[pagina 130]
| |
Ons van't verdorven vleesch al end' al sal bevryden,
Om ons in heyligheyd eeuwigh te doen verblyden.
Het oeff'nen van Gods woord, met aendacht ende vlijt
Is ons dan noodigh seer in den Geest'lijcken strijt:
Daer-om men Godes woord van herten moet betrachten:
En daer na schicken heel ons hert, wil en gedachten:
Op dat de Ga naar margenoota sonde niet en kryge d'over-hant
In ons sterff'lijck lichaem, in will' of in verstant,
Om in haer lusten quaet gehoorsaem die te wesen,
Dat, als Paulus vermaent, wy, die den Heere vresen,
Ons leden niet tot sond begeven, als bereyd
Om wapenen te zijn der ongerechtigheyd:
Maer ons tot Godt den Heer in heyligheyd begeven,
Als die wy zijn verweckt, uyt den dood, in het leven:
En onse leden wel begeven met der spoet,
Om wapenen te zijn der gerechtigheyd goet:
Want wy zijn vry gemaeckt, door Christum, van de sonden,
Om de gerechtigheyd te dienen t'aller stonden.
Oeffent u dan, o Mensch! so vele als ghy meught
In Gods woort, om voort aen te gaen van deught tot deught.
En wilt in u beroep God-saligheyd wel plegen:
Staet niet stil, maer gaet voort in God-salige wegen.
Ga naar margenoot+De dagen die zijn boos, wilt den bequamen tijt
Wt-koopen; tot de deught altijd geneghen zijt:
Ga naar margenoot+Want ghy geschapen zijt tot deught, tot goede wercken,
Die Godt u heeft bereyd, om op die wel te mercken.
Ga naar margenoot+Wat ghy met wercken dan of oock met woorden doet,
Doet dat ter eeren Gods, van sonden u verhoet:
En tracht in heyligheyd te leven al u daghen:
Ga naar margenoot+Want sonder heyligheyd kan niemand God behaghen.
Eerlijck u wandel zy, doet goet en haet het quaet:
Verkeert met menschen vroom den boosen weder-staet,
| |
[pagina 131]
| |
't Geselschap quaet verlaet; wilt u gewennen leeren
Tot een oprecht gemoed, en streckt al u begeeren
Tot vroomheyd, tot de deught, tot Godes woort oprecht: Ga naar margenoot+
De leugen-tael verlaet, een-voudigh, recht en slecht
Als een God-vreesend knecht, so sult ghy over-winnen
De Begeerlijckheyd quaet, het vleesch, u quade sinnen.
Als ghy u Oeffent dus, en 't vleesch haer even-wel,
Door haer Begeerlijckheyt, u noch vertoont rebel;
So Oeffent u te meer in alle goede zeden,
En neemt u toe-vlucht dan, door vierige gebeden,
Tot God, in Christi naem, en bidt om hulp en kracht,
't Geloovige gebedt God nimmermeer veracht.
En dan sal Godt de Heer zijn Geest in u hert senden,
Die u sal geven kracht, en helpen van u wenden
De bekoringhen quaet, die 't vleesch in u verweckt;
Verhoeden dat het vleesch u tot geen sonde treckt:
Maer sal u tot de deught bewegen ende trecken,
Door liefde doen u hert tot heyligheyd verwecken.
Daer-om so laet u hert met liefde zijn vervult:
Door liefd' in desen strijd ghy veel vermoghen sult.
De liefde tot de deught, de liefde tot den vromen,
De liefde Gods vermach seer veel, om te bekomen
Over het sondigh vleesch victorie bequaem.
De liefde onbeveynst u zy dan aengenaem.
De ware liefde dan laet in u herte dalen:
En uyt u herte weer laet liefde lieflijck stralen:
Gaet voort van deught tot deugt, vreest God, houd zijn gebodt,
Dat Godes wil te doen, u zy het hooghste lot
Daer ghy om wenst; en wilt daer na alleen begeeren
Om Godes wil te doen, en Godes woord te leeren.
Door sulck een Oeffening, betrachting' en opstel
Sult ghy gewis van God al dat bekomen wel
| |
[pagina 132]
| |
Wat u mach noodigh zijn, om heel te zijn genegen
Met een god-saligh hert te gaen op Godes wegen:
En om 't verdorven vleesch met haer begeerlijckheyd,
Waer door dat menigh mensch seer schendigh word verleyd,
Te breken al haer kracht, en haer lust te versaken,
Om van haer swaer gequel in't eynd' verlost te raken.
|
|