Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch
(1622)–Frederik de Vry– Auteursrechtvrij
Het ix. Capittel.
| |
[pagina 20]
| |
In welck herscheppen nieu Godts eer, lof, glori blincken:
Want doen den mensche most ter hellen sondigh sincken,
En dat Gods beelt in hem, niet alleen was bevleckt,
Maer oock door sonden swaer mismaeckt en heel bedeckt;
Godt na zijn wijsheyd heeft verborghen raedt gevonden,
Waer door dat word verlost de mensch van vloeck en sonden,
Herscheppet en herstelt, vernieuwt Gods even-beelt,
Des geestes gaven veel hem werden uyt-gedeelt.
So dat d'herboren mensch verweckt word God te prysen,
Gods wijsheyd, goetheyd groot, eer, lof, prijs te bewysen
Voor dese weldaed schoon, Gods glori breed en wijd
Met wercken, hert en mond, aenvanck'lijck is dees tijd,
Danckbaerlijck seer verheught te roemen; en naer desen
Gebracht in't Hemels huys, om eeuwigh daer te wesen
Daer Christi glori licht, Gods heerlijckheyt blinckt klaer,
Met den verkoor'nen al, en Engelen Heyrschaer
Eeuwigh, ia sonder eyndt, on-uyt-spreecklijcker wysen
Gods glori, eer, en lof met vreught altijd te prysen.
Het eynde dat den mensch herboren dan siet aen,
Den mensche selver of zijn naesten sal aengaen.
't Geen den herboren mensch self aensiet, is te weten,
Dat in hem werde weer geheelt des Satans beten:
Ga naar margenoot+Dat is, gedoodet werdt de sonde, en geweert
De vloeck der Wet, en 't beelt Godes gerepareert.
Want daer toe wordt de mensch sondigh, onreyn, verloren,
Door kracht van Godes geest vernieuwt, herstelt, herboren,
Op dat hy mocht voortaen rechtveerdigh, heyligh zijn,
Ga naar margenoot+Godsaligh en oprecht leven voor Gods aenschijn.
En soo uyt het geloof der liefde vruchten draghen
Tot Godes eer, die God in Christo dan behaghen.
Het eynde nu, dat daer zijn even-mensch aensiet,
Is dat door't leven van d'herboren mensch geschiet,
| |
[pagina 21]
| |
Als hy Godsaligh leeft, door zijn vroom, heyligh leven,Ga naar margenoot+
Zijn even-naesten wordt beweeght zich te begeven
Tot Christi Heyl'ghe Kerck, en alsoo wordt gebracht
Tot Christum. want hy die bekeert is, altijd tracht
Zijn even-naesten oock van herten te beminnen,
En hem tot het geloof den Heere te gewinnen,
Door onderwijs gesont, heyligh, ghetrouw vermaen,
Met een exempel goed Godtsaligh voor te gaen.
Aldus de nieuwe mensch zijn pont niet moet begraven,
Maer legghen aen tot winst, om meer geestlijcke gaven.
Als het sondighe vleesch aldus gedoodet wordt,
En levendigh gemaeckt de geest, soo word gestort
Inden mensch nieuw verstant, en 't verstant wordt verklaret
Door kennisse van't Woordt Godes, dat hy bewaret
In een hert fijn en sacht; dat dan Gods wille doet,
Haet ende vliet het quaet, gheneyght word tot het goedt,
Het herte werd vernieuwt, verandert en verwecket
Tot ware liefde Gods, en die oprecht uytstrecket
Over zijn even-mensch, en word soo metter tijt
De boose sinnen en geneghentheden quijt.
En in de plaets van dien, herts-tochten en gedachten
Die goed zijn hy verkrijght, en gaet voortaen verwachten:
En rusten heel gerust, met meerder sekerheyd
Op Gods genade groot, in Christo ons bereyd.
En in hem word verweckt, ia meer en meer ontsteken
Een haet, een afkeer sterck van sonden en gebreken;
Een heyligh, goed, oprecht voornemen, om voortaen
Godsaligh, heyligh, vroom te leven; aen-gedaen
Met yver en opset, om soo wel te beleyden
Zijn doen, dat hy daer door Gods glori mocht verbeyden;
Zijns naestens saligheyd bevorderen oock seer,
En Christi Kercke soo mocht stichten meer en meer.
| |
[pagina 22]
| |
Dus wordt de nieuwe mensch bevredight van gewisse,
Zijn conscienti hem heeft goe' getuygenisse.
En so leeft hy voor God, danckbaer, oprecht en stil,
In voorspoet of in kruys hem voecht na Godes wil,
Om hem so wel in kruys, als voorspoet te verblijen,
Want hy weet dat het al tot goet hem moet bedijen.
|
|