Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch
(1622)–Frederik de Vry– Auteursrechtvrij
Het viij. Capittel.
| |
[pagina 19]
| |
Die heyligh-making nu geschied door het af-sterven
Van het verdorven vleesch; en doet op nieuw verwervenGa naar margenoot+
Beweging, leven, kracht, den nieuwen mensch verblijdt.
't Af-sterven van het vleesch, is waer door metter tijdt
Allengskens inden mensch de sonde word benomenGa naar margenoot+
Zijn kracht, om als gedoodt geheel tot niet te komen.
't Vernieuwen vande geest, is dat de heyligheyd
Door den Heylighen Geest ontfonckt en wel bereydGa naar margenoot+
In ons allengskens voort aen-wast, in deughden groeijet,
Dat soo de nieuwe mensch in deughden heyligh bloeijet.
Want eerst is dat de mensch als eerstelingen raept
Van Godes gaven veel, en die by een dan schraept.
En door dien dat aldus de heyligheyd vermeeret,
Soo wordt de nieuwe mensch na Gods beelt geformeeret.
|
|