Verzamelde gedichten
(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd[p. 1753] | |
Verdwaalde zangen van de Groningse Spanjaard Hendrik de Vries
| |
[p. 1755] | |
* | |
AutobiografieGeboren in Groningen op 17 augustus 1896. Zoon van de taalkundige Dr. Wobbe de Vries. Reeds op zeven- of achtjarige leeftijd voelde ik mij sterk aangetrokken tot Spanje, maar pas tegen 1920 begon ik mij de Spaanse taal eigen te maken. Zonder enig systeem en zonder de hulp van mijn vader, die meer dan dertig talen beheerste - waaronder het Italiaans en het Portugees -, maar niet het Spaans. Niettemin moet gezegd worden dat ik, als autodidact, zeer veel aan mijn vader verschuldigd ben. Ik heb nauwelijks middelbaar onderwijs gevolgd. Toentertijd was dit onderwijs in het geheel niet afgestemd op de opvang van karakters als het mijne. Bovendien verhinderden familieomstandigheden mij het beroep van kunstschilder te kiezen. In 1918 werd ik als schrijver aangesteld op het toen net opgerichte gemeentearchief. In ruil voor het nodige ongerief kon ik aldus tenminste de uitgave van mijn eerste dichtbundel De nacht financieren, hetgeen mij ongeveer vijf maanden salaris kostte, en mijn jaarlijkse reizen naar Spanje, van 1924 tot 1936. Mijn verhouding als ambtenaar tot de dienst liet te wensen over; zowel door toedoen van eerstgenoemde als van laatstgenoemde. Tenslotte werd de verhouding verbroken toen mijn chef, de gemeentelijke archivaris, zich verzette tegen mijn verzoek tot verlof dat ik ingediend had om een regeringsopdracht te kunnen vervullen: de vertaling van een Spaans toneelstuk. Dit was de reden voor mijn vrijwillig ontslag in 1947, vooral op aandringen van mijn vrouw, die zich tot dat avontuur aangetrokken voelde. Ik had haar, mijn levensgezellin Hendrika Johanna van der Zee, twee jaar daarvoor leren ken- | |
[p. 1756] | |
nen, dankzij een toevallige gemeenschappelijke bewondering voor de dichter Slauerhoff. Wij waren een jaar nadien getrouwd, en in alles betoonde zij zich een bewonderenswaardig raadgeefster. Sinds ons huwelijk wonen wij in Haren, bij Groningen. En sindsdien heb ik mij ook meer toegelegd op mijn werk als criticus en essayist. | |
Mijn poëzieZodra ik begon binnen te dringen in de geheimen van de Spaanse literatuur, vanaf 1920, bemachtigde ik zo veel mogelijk Spaanse literaire werken, in het bijzonder dichtbundels. Reeds voordat ik mij liet verleiden tot het vertalen uit die sonore taal, was het Spaanse vers een constante uitdaging voor mijn eigen poëzie. Een uitdaging waarbij ik steeds het onderspit moest delven. En ik werd hier tot de uiterste consequenties van die wedijver gedreven, totdat ik na enige stapjes in imitatieve richting, plotseling in het Spaans begon te dichten, ook al fluisterde mijn verstand mij in dat ik mijzelf bedroog. Alles begon op de Lüneburger Heide: ‘Ay, los quiero tanto, tanto, los enebros tenebrosos...’ (Ach, ik bemin ze zozeer, zozeer, de duistere juniperussen1.) In elke andere taal zou deze poging geleid hebben tot een totale mislukking, ja zelfs tot openlijk bedrog. Maar deze taal vormde zo'n wezenlijk en onafscheidelijk deel van mijn leven dat ik durf beweren dat deze gedichten even persoonlijk en even echt zijn als mijn in het Nederlands geschreven verzen. Hoe groot was mijn vreugde toen de vermaarde hispanist Van Praag mij liet weten mijn poging hogelijk te waarderen. | |
[p. 1757] | |
Boven de hem toegezonden gedichten had ik in het Nederlands geschreven:
De Spaanse zangberg verrijken,
Of ik dat kan moet nog blijken;
Altijd is een andere taal
Verraderlijk materiaal.
Bij zijn antwoord stuurde hij mij publikaties van zijn hand, met vleiende opdrachten als: ‘Voor de grote tweetalige dichter...’ Ik zal niet ontkennen dat die woorden mij als hemelse muziek in de oren klonken. Maar later begon mijn veranderlijke poëzie weer in het Nederlands te spreken. Tot wanneer? | |
BibliografieBijna twintig gepubliceerde dichtbundels, waarvan de belangrijkste zijn: Spaanse volksliederen (1931), Coplas (1935), Atlantische balladen (1937), Romantische rapsodie (1939), Tovertuin (1946), Keur uit vroegere verzen (1962), Iberia (1964), Goyescos (1971). Ik heb twee toneelstukken vertaald: - ‘En el seno de la muerte’ van Echegaray (onder de titel ‘De bronzen deur’), gepubliceerd in de serie ‘Pantheon der Winnaars van de Nobelprijs voor Literatuur’, Heideland, Hasselt. Maar hoewel dat mij beloofd was, stuurde men mij geen drukproeven; het wemelt van de spel- en drukfouten, zelfs hele regels ontbreken. - ‘La dama duende’ van Calderón de la Barca, opgevoerd ter gelegenheid van de ingebruikneming van de nieuwe schouwburg van Arnhem door de toneelgroep ‘Theater’. Het is niet in drukvorm verschenen en ik bezit geen ander exemplaar dan dat van het manuscript. |
|