Verzamelde gedichten
(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd[p. 1745] | |
ToelichtingDe tussen aanhalingstekens geplaatste regels vormen geen citaat uit Bilderdijk, doch bedoelen het streven van deze dichterlijke geweldenaar samen te vatten. - Het zal overbodig zijn op te merken dat ik in dit gedicht enkel over de demonie van Bilderdijk spreek, en dat een uitbeelding die hem volledig recht zou doen een geheel ander karakter zou dragen èn tonen. Hij kende zichzelf het profetische vermogen toe: regelen te dichten wier betekenis pas in latere tijden zou blijken. Zulke regelen vindt men bij hem verspreid, en waar men ze niet zou verwachten: onberekenbaar als het Noorderlicht (‘dat heerlijke verschijnsel’): de voorbeelden die hij zelf aanhaalt zijn veel minder overtuigend dan het volgende; gedicht in 1808, en zeer onlangs in vervulling gegaan:
ô Gebeente
Der vaadren, keer u om in 't dompig grafgesteente!
Tuig tegen 't nakroost, dat uw' eedlen naam verzaakt,
Zich-zelv' ten vuigen slaaf van 't slaafsche Duitschland maakt,
Zijn oordeel in 't gareel der domheid om laat jagen,
Aan haar, wat waarheid zij, wat wijsheid, af durft vragen,
En tuimelende in het wild naar 't tjilpen van haar fluit,
Zijn oogen, weeldrig dol, voor licht en reden sluit.
Is 't vreemd, verbasterd Volk en van uw teelt vervallen,
Indien ge een wrijfpaal wierdt waaraan de honden stallen,
Een roof, een rinkelbel van vijand en van vrind,
En voor het daglicht bloost, zoo dra ge u slechts bezint?
Is 't wonder, leerdet ge ook, als andre rekelhonden,
(Den ketenkram ontsnapt, of roekloos losgebonden)
Te bijten naar den heer, wiens zorg, wiens brood u voedt,
En kruipen voor den boef wiens stok u siddren doet?
| |
[p. 1746] | |
Dit 's Duitsche en 't werd uw trant! - De hemel zij geprezen:
't Geboefte is thans verjaagd, of leert gedwee te wezen!
(Deze laatste woorden zijn, blijkens Albert Kuyle's optreden, nog niet geheel bewaarheid.) In Bilderdijks opvattingen over de ‘kunstgreep’ der pindarische ode, die de hoorder in een duizeling of dronkenschap rondvoert, zodat hij, het onderwerp menende te verliezen, er plotseling middenin blijkt te staan, ligt een merkwaardige overeenkomst met kunstgrepen van de tegenwoordige filmmontage, inzonderheid het filmrijm. Men zie, in het midden van de Napoleon-ode, de opstijgende bewegingen, die met innerlijk tegenstrijdige bedoeling uiterlijk parallel lopen. |
|